ECLI:NL:RBOBR:2025:3494

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
01/191711-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het teweegbrengen van een ontploffing door een zelfgemaakt explosief met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing door een zelfgemaakt explosief. De verdachte heeft op 1 maart 2024 te Best, samen met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing veroorzaakt door een zwaar vuurwerk en een fles wasbenzine nabij de woning van de aangeefster te plaatsen en te ontsteken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de aanwezige personen in de woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, conform de gemaakte procesafspraken tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig heeft ingestemd met de gemaakte afspraken en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen en heeft de straf in verhouding tot de ernst van de zaak geacht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.191711.24
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [plaats] op [datum] 1969,
gedetineerd te PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 september 2024, 4 december 2024, 11 februari 2025, 2 april 2025 en 5 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 augustus 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te Best, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een samen gebonden stuk zwaar vuurwerk (model Cobra 6) en een fles wasbenzine tegen/nabij de woning gelegen aan de [adres] te plaatsen en te ontsteken en tot ontploffing te brengen,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de voornoemde woning ( [adres] ) en de in die woning aanwezige goederen en de naastgelegen/omringende woningen/panden en de in die naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in die woning ( [adres] ) aanwezige personen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en/of de in de naastgelegen/omringende woningen/panden aanwezige personen en/of passerende voetgangers, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2024 te Best, althans in Nederland een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zelfgemaakte vuurwerkbom en/of zelfgemaakt explosief, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
De beoordeling van de overeenkomst tussen verdachte en het Openbaar Ministerie betreffende proces- en vonnisafspraken.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022. [1]
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsman en dat verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst en die inhoudelijk geheel onderschrijft.
De rechtbank heeft jegens partijen tijdens de zitting benadrukt dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft de procesafspraken doorgenomen die de verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn met verdachte besproken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank nogmaals bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee geheel in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet aldus geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
1.
op 1 maart 2024 te Best, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een samen gebonden stuk zwaar vuurwerk (model Cobra 6) en een fles wasbenzine tegen de woning gelegen aan de [adres] te plaatsen en te ontsteken en tot ontploffing te brengen,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de voornoemde woning ( [adres] ) en de in die woning aanwezige goederen en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in die woning ( [adres] ) aanwezige personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te duchten was;
2.
op 1 maart 2024 te Best, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zelfgemaakt explosief, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gesloten overeenkomst, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 25 maart 2025.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft, in plaats daarvan, de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de overeenkomst.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de inhoud van de afspraken in de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende strafeis van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing door een zelfgemaakt explosief bij de woning van aangeefster [slachtoffer 1] neer te leggen. De ontploffing had een harde knal en een vuurbal en (daardoor) flinke materiële schade tot gevolg. Dit soort explosies zorgt niet alleen bij de aanwezigen in die woning, en de overige bewoners in de straat en de betreffende woonwijk, maar ook ver daarbuiten voor grote gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen.
Door zijn handelen heeft verdachte welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor de in de woning aanwezige personen in het leven geroepen. De combinatie van een explosie en een vuurbal, zoals beschreven in de NFI-rapportage, brengt naar zijn aard een dergelijk risico met zich. Door de gevolgen van de explosie (o.a. ruitschade) kan er open vuur bij goederen in de woning komen, en kan er brand ontstaan.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partijen en de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat dit voor haar en haar dochter het geval is.
Positief is dat verdachte ter terechtzitting er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet, oprecht spijt heeft getoond en wil meewerken aan herstelbemiddeling met de slachtoffers.
Gelet op wat hiervoor werd overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de straf die door de officier van justitie is gevorderd -en met welke eis verdachte heeft ingestemd- niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot de straf zoals de verdachte en het Openbaar Ministerie die in de overeenkomst hebben vastgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 8.798,46 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is verzocht om het schadebedrag hoofdelijk toe te wijzen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de medeverdachte volledig aansprakelijk is voor de schade nu de benadeelde partij voornamelijk slachtoffer is geweest van deze en eerdere strafbare handelingen van de medeverdachte. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen, omdat veel posten niet voor rekening komen van verdachte en niet redelijk zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De vordering ten aanzien van de immateriële schade wordt toegewezen op de grond aantasting in de persoon op andere wijze, als bepaald in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de posten voldoende zijn onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor, zodat deze posten voor toewijzing in aanmerking komen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast is verzocht om het schadebedrag hoofdelijk toe te wijzen.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de medeverdachte volledig aansprakelijk is voor de schade en de vordering daarom moet worden afgewezen. Subsidiair heeft hij verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. De vordering wordt toegewezen op de grond aantasting in de persoon op andere wijze, als bepaald in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoedingen aan het slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partijen hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht,
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º of onderdeel 7º.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering.

Veroordeelde meldt zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname).

Veroordeelde laat zich behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na aanmelding en intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, nadat dat door de rechter is bevolen, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.

3.Dagbesteding.

Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

4.Meewerken aan middelencontrole.

Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 de
maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 16.298,46. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 116 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 8.798,46 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
 de
maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 7.500,00. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 72 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
Ten aanzien van feit 1.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 16.298,46, bestaande uit € 8.798,46 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 7.500,00, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
De rechtbank bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. M. Langstraat, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 19 juni 2025.