De inschrijving van de gebeurtenis in de Gebeurtenissenadministratie en het opnemen
van de persoonsgegevens van verzoekster in het IVR hebben een werking die beperkt blijft tot de ziektekostenverzekeraar en de rechtspersonen van het concern waartoe de
ziektekostenverzekeraar behoort. Van deze registratie zal verzoekster hinder ondervinden als zij een financiële dienst wil afnemen bij een rechtspersoon die behoort tot het concern van de ziektekostenverzekeraar. Voor de registraties in het EVR en het Incidentenregister geldt dat sprake is van een - al dan niet beperkte - externe werking.
De commissie acht de registratie in het EVR voor de duur van één jaar proportioneel, gelet
op de ernst van het feit en de houding van verzoekster tijdens de onderzoeksfase en daarna,
welke houding wordt gekenmerkt door ontkenning van het gebeurde. Ten aanzien van de
registratie in het Incidentenregister, de Gebeurtenissenadministratie en het IVR heeft de
ziektekostenverzekeraar gekozen voor registratie voor de duur van acht jaren. De commissie
overweegt dat van de ziektekostenverzekeraar een behoorlijke onderbouwing mag worden
verwacht voor de duur van de registraties. Dit geldt temeer nu hij ten aanzien van deze
registraties heeft gekozen voor de maximale duur van acht jaren. Dat de ziektekostenverzekeraar verzoekster liefst langere tijd niet als klant wenst en dat verzoekster van de registratie maar beperkt hinder ondervindt, overtuigt in dat verband niet.
De commissie concludeert dat de ziektekostenverzekeraar - met uitzondering van de registratie in het EVR - niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opgelegde maatregelen proportioneel zijn. Zij stelt de duur van de registratie in het Incidentenregister, de Gebeurtenissenadministratie en het IVR in goede justitie vast op een termijn gelijk aan de registratie in het EVR, namelijk één jaar.
(…)”