ECLI:NL:RBOBR:2025:3543

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
C/01/400484 / FA RK 24-114
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing bevel tot medewerking aan het teniet doen gaan van een islamitisch huwelijk en begeleide omgangsregeling vanwege vrees eergerelateerd geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op islamitische wijze met elkaar zijn getrouwd. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Aboukir, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Sanli, hebben beiden verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De vrouw heeft daarnaast verzocht om de man te veroordelen tot medewerking aan de echtscheiding naar islamitisch recht, door het uitspreken van talaq. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan de religieuze echtscheiding, wat de vrouw in haar levensmogelijkheden beperkt. De rechtbank heeft de man veroordeeld om binnen twee weken zijn medewerking te verlenen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00.

Daarnaast heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], bij de vrouw bepaald, en een begeleide omgangsregeling vastgesteld voor de man. De rechtbank heeft zorgen geuit over mogelijk eergerelateerd geweld en heeft de regie over het contact tussen de man en de kinderen bij de Gecertificeerde Instelling (GI) gelegd. De rechtbank heeft ook een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 25,00 per kind per maand, en heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. I.S. Verstraelen, rechter en kinderrechter.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/400484 / FA RK 24-114
Beschikking d.d. 27 mei 2025 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R. Aboukir,
tegen
[verweerster],
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H. Sanli.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd in Eindhoven, locatie [locatie] ,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn adviserende rol over de minderjarigen is voor de mondelinge behandeling uitgenodigd:
de raad voor de kinderbescherming, hierna te noemen de raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, door de rechtbank ontvangen op 11 juli 2023;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de vrouw;
- het verweerschrift van de man op het zelfstandig verzoek van de vrouw;
- de correspondentie waaronder met name:
* een F2 formulier van mr. Sanli van 7 augustus 2023;
* een F2 formulier van mr. Aboukir van 14 augustus 2023;
* een F4 formulier van mr. Aboukir van 14 augustus 2023;
* een F9 formulier van mr. Aboukir van 14 augustus 2023;
* een F4 formulier van mr. Sanli van 1 september 2023;
* een F4 formulier van mr. Sanli van 17 september 2023;
* een per e-mail verzonden bericht van Veilig Thuis van 8 januari 2024;
* een F9 formulier van mr. Aboukir van 31 juli 2024;
* een F9 formulier (met bijlagen) van mr. Aboukir van 10 april 2025, tevens houdend gewijzigd verzoek over de zorgregeling en aanvullend verzoek over de verdeling;
* een F9 formulier van mr. Sanli van 15 april 2025, houdend verweer op het gewijzigde verzoek van de man en het aanvullende verzoek van de man;
* een F9 formulier (met bijlagen) van mr. Sanli van 21 april 2025.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 1 mei 2025. Verschenen zijn:
  • de man met mr. Ilkdoğan als vervanger voor mr. Aboukir. De man is bijgestaan door een tolk: [tolk] (tolknummer [nummer] );
  • de vrouw met haar advocaat. De vrouw is bijgestaan door een tolk: [tolk] (tolknummer [nummer] );
  • [vertegenwoordigster raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordigster GI] namens de GI.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek om een overbedelingsuitkering van € 2.500,00 in het kader van de verdeling, ingetrokken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] in [plaats 1] . Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 1 maart 2024 is een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de man gerechtigd is tot begeleid contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij de verdere uitbreiding naar onbegeleid contact zal gebeuren onder regie van de betrokken hulpverleningsinstantie. Verder is de man gerechtigd tot één keer per week begeleid videobellen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij de verdere uitbreiding naar onbegeleid videobelcontact zal gebeuren onder regie van de betrokken hulpverleningsinstantie.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 oktober 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van
21 oktober 2024 tot 21 oktober 2025.
2.5.
Bij beschikking wijziging voorlopige voorziening van 18 november 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw toevertrouwd.
2.6.
Scheiding
2.6.1.
Partijen hebben beiden verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.6.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.6.3.
Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Uit de stukken blijkt dat de vrouw sinds september 2023 op een voor de man geheime plek verblijft vanwege mogelijk eer gerelateerd geweld of eerwraak. Er is hulpverlening bij partijen betrokken, maar er is geen contact tussen partijen. De rechtbank is van oordeel dat partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door hen beiden akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen en partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
2.6.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.6.5.
De vrouw verzoekt verder de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening van de beschikking in deze zaak, medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van de echtscheiding naar islamitisch recht, doordat de man zijn recht op talaq aan de vrouw geeft, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,00. De vrouw stelt dat partijen op islamitische wijze met elkaar zijn getrouwd en dat zij, naar islamitisch recht, ook na een echtscheiding naar Nederlands recht, met de man gehuwd blijft. De vrouw zal dan niet vrij zijn een nieuwe relatie aan te gaan en doet zij dat wel, dan vormt dit een schande voor haarzelf. Als de man voor de rechtbank driemaal het woord ‘talaq’ uitspreekt, is dit voor de vrouw voldoende om de islamitische scheiding tot stand te brengen. Doet de man dit niet, dan is de gevraagde veroordeling nodig.
2.6.6.
De man voert verweer en stelt dat, met toepassing van het Nederlandse recht, de vrouw hem niet kan verplichten de talaq uit te spreken. Volgens de man valt het verzoek van de vrouw niet onder artikel 827 Rv en is zij daarom niet ontvankelijk. Bovendien heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek als de echtscheiding wordt uitgesproken.
2.6.7.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen geprobeerd overeenstemming te bereiken, maar dat is niet gelukt.
2.6.8.
In artikel 827 Rv is bepaald dat de rechter ingeval de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, als nevenvoorziening de navolgende voorzieningen kan treffen:
Onder e: een bevel tot medewerking aan het teniet doen gaan van een naast het huwelijk bestaande religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:68, lid 2 BW of een andere daartoe strekkende voorziening.
2.6.9.
De man heeft niet heeft betwist dat partijen op islamitische wijze met elkaar zijn getrouwd. De rechtbank overweegt dat een weigering van de man het nodige te doen om een religieuze echtscheiding tot stand te brengen tegenover de vrouw onrechtmatig kan zijn, immers in strijd kan komen met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van zijn gescheiden echtgenote in acht behoort te nemen. Of van onrechtmatigheid sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de vrouw bij het uitblijven van een zodanige echtscheiding na de ontbinding van het burgerlijk huwelijk in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt, de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de man tegen deze medewerking bestaan en de kosten die aan die medewerking zijn verbonden, zulks mede in verband met de vermogenspositie van partijen en de eventuele bereidheid van de vrouw deze kosten ten dele of geheel voor haar rekening te nemen. Zie: HR 22 januari 1982, NJ 1982/489.
2.6.10.
Vast staat dat het huwelijk tussen partijen naar Nederlands recht met deze beschikking wordt ontbonden - de man heeft dit ook zelf verzocht - en dat de man niet heeft weersproken dat partijen al bijna twee jaar feitelijk gescheiden leven, zodat dit feit is vast komen te staan. Nu het huwelijk naar islamitisch recht tussen partijen nog bestaat, wordt de vrouw in haar belang geschaad om haar leven voort te zetten volgens haar islamitische opvattingen, waarbij zij door het voortbestaan van het huidige huwelijk naar islamitisch recht wordt beperkt in haar recht om een nieuwe relatie aan te gaan. De vrouw heeft dan ook een gerechtvaardigd belang bij haar vordering. De man heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Er is daarom sprake van onrechtmatig handelen van de man. Immers de weigering van de man om het nodige te doen om een religieuze echtscheiding tot stand te brengen, is in dit geval in strijd met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van de vrouw in acht behoort te nemen.
2.6.11.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ontvangen kan worden in haar verzoek.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het verzoek van de vrouw worden toegewezen en zal daaraan de gevorderde dwangsom worden verbonden voor het geval de man in gebreke blijft aan het gevorderde gebod te voldoen. De dwangsom zal worden gemaximeerd, zoals hierna te vermelden.
2.7.
Hoofdverblijfplaats
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar zal zijn.
2.7.2.
De man heeft daartegen geen verweer gevoerd als hem het recht op een deugdelijke zorgregeling kan worden gegarandeerd. Vanwege de tegenwerking van de vrouw ten aanzien van de omgang, acht hij het niet in het belang van de kinderen als ze hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben zonder dat er een deugdelijke zorgregeling wordt vastgesteld.
2.7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en zal dit zo bepalen. Sinds het uiteengaan van partijen - in elk geval vanaf september 2023 - verblijven de kinderen bij de vrouw en bij beschikking voorlopige voorzieningen van 18 november 2024 zijn de kinderen aan de vrouw toevertrouwd. Niet gesteld en ook overigens niet gebleken is dat de vrouw niet goed voor de kinderen zou zorgen. Dat mogelijk bij de vrouw opvoedondersteuning wordt ingezet, maakt dit oordeel niet anders. Daarbij komt dat er zorgen zijn over de veiligheid die de man kan bieden. Tot slot is het zo dat de man zelf niet heeft verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen.
2.8.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.8.1.
De man heeft verzocht de volgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen:
gedurende drie maanden hebben de man en de kinderen iedere zaterdag of zondag gedurende een dagdeel van vier uur recht op omgang met elkaar, waarbij de man de kinderen op/naar een af te spreken locatie haalt/brengt;
gedurende drie maanden daarna hebben de man en de kinderen iedere zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur recht op omgang met elkaar, waarbij de man de kinderen op/naar een af te spreken locatie haalt/brengt;
nadien hebben de man en de kinderen één weekend in de 14 dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 17.00 uur recht op omgang met elkaar, waarbij de man de kinderen op/naar een af te spreken locatie haalt/brengt.
2.8.2.
De man voert ter onderbouwing van zijn verzoek aan dat er op dit moment begeleide omgang is van anderhalf uur per twee weken. Hij vindt dat veel te weinig en er is geen noodzaak om de begeleiding voort te zetten. De man wil dan ook dat de begeleiding stopt en dat er toegewerkt wordt naar een gebruikelijke regeling. De man vindt zijn verzoek in het belang van de kinderen.
2.8.3.
De vrouw voert verweer. Zij vindt uitbreiding van het contact niet in het belang van de kinderen en onbegeleid contact ook niet. De man belast de kinderen met volwassen-problematiek en spreekt bijvoorbeeld kwaad over de vrouw tegen hen. De vrouw vindt dat de regie over het contact in handen van de GI moet blijven.
2.8.4.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank zorgen over mogelijk eer gerelateerd geweld en eerwraak. De raad heeft tijdens de zitting deze zorgen benoemd. Het LEK heeft in het contact met de raad aangegeven dat eer gerelateerd geweld niet is uitgesloten. Bovendien heeft de man tegen de raad in het Arabisch de wens uitgesproken dat de vrouw dood moest. Over deze uitspraak heeft de man later gezegd dat hij die uit onmacht heeft gedaan, maar dat neemt vooralsnog de zorgen niet weg, temeer niet nu de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij het niet als zijn taak ziet eer gerelateerd geweld te voorkomen. Hij wil er enkel voor zorgen dat de kinderen het niet zullen zien.
2.8.5.
Waar de dreiging van het geweld precies vandaan komt, is voor de rechtbank onduidelijk gebleven omdat partijen daar uiteenlopen verklaringen over hebben afgelegd: volgens de vrouw komt de dreiging vanuit de man en niet vanuit haar familie, terwijl volgens de man de dreiging vanuit de familie van de vrouw komt. De man is er zelfs van overtuigd dat de familie van de vrouw de vrouw zal vermoorden.
2.8.6.
De rechtbank acht het nodig dat de GI onderzoek doet naar mogelijk eer gerelateerd geweld. Hetzelfde geldt voor de stelling van de vrouw dat de man opnieuw is getrouwd en een huis in [land] heeft gekocht, waardoor de vrouw vreest dat de man de kinderen aan haar gezag zal onttrekken. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling geweigerd te verklaren over een nieuw huwelijk of een huis in [land] . Gelet op deze omstandigheden en de mogelijke impact daarvan op de (emotionele en fysieke) veiligheid van de vrouw en de kinderen is de rechtbank van oordeel dat het contact tussen de man en de kinderen op dit moment alleen onder begeleiding plaats kan vinden. In elk geval tot er duidelijkheid is over de aard en de ernst van de dreiging, vanuit welke hoek die komt en de vraag of de man mogelijk van plan is naar [land] te vertrekken. Om deze redenen is het ook noodzakelijk dat de regie over het omgangscontact bij de GI ligt omdat de GI vanuit het contact met beide ouders en hun netwerk als beste in staat is om de risico’s zo goed mogelijk in te schatten, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de MASIC methode of een NICHD interview.
2.8.7.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de man wordt afgewezen. De rechtbank zal de huidige begeleide zorgregeling vaststellen en de uitbreiding daarvan qua aard, duur en frequentie bij de GI beleggen evenals de vraag of en wanneer het contact onbegeleid kan plaatsvinden. Hierbij moet dan eerst gedegen onderzoek naar de veiligheidssituatie hebben plaatsgevonden.
2.8.8.
De rechtbank geeft de GI ten slotte in overweging om de ouderschapsbemiddeling afhankelijk te stellen van de resultaten van het onderzoek naar de veiligheidssituatie.
2.9.
Inschrijving polis ziektekosten
2.9.1.
De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen om binnen drie dagen na de in deze procedure te wijzen beschikking zijn medewerking te verlenen om de kinderen bij te schrijven op de polis ziektekosten van de vrouw.
2.9.2.
De man ziet het belang van het verzoek niet, maar tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt dat de man zal meewerken om de kinderen op de ziektekostenpolis van de vrouw bij te schrijven. De vrouw heeft verzocht haar verzoek toe te wijzen voor het geval de man zijn toezegging niet nakomt. Gelet op de wisselvallige houding van de man tijdens de mondelinge behandeling ziet de rechtbank aanleiding het verzoek van de vrouw toe te wijzen op de wijze als hierna bij ‘De beslissing’ te melden.
2.10.
Woning
2.10.1.
De man heeft het huurrecht van de woning in [plaats 2] verzocht en de vrouw is daarmee akkoord.
2.10.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.11.
Onderhoudsbijdrage
2.11.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: kinderbijdrage) vast te stellen van € 25,00 per kind per maand.
2.11.2.
De man heeft aanvankelijk verweer gevoerd maar tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat het verzoek van de vrouw kan worden toegewezen. De beperkende factor is de draagkracht van de man.
2.11.3.
De rechtbank zal overeenkomstig de overeenstemming tussen partijen beslissen dat de man een bijdrage van € 25,00 per kind per maand zal betalen.
2.12.
Verdeling
2.12.1.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen op de volgende wijze overeenstemming bereikt over de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen waarin zij zijn gehuwd.
  • de man geeft de persoonlijke spullen en de kleding van de vrouw en de kinderen in een tas aan de GI tijdens een omgangsmoment of, indien de GI hier niet aan mee kan werken, aan een andere derde;
  • partijen hebben een gezamenlijke rekening bij de ING bank. De vrouw doet afstand van deze rekening en zal alle daarvoor benodigde (rechts)handelingen verrichten;
  • de vrouw zal foto’s maken van het speelgoed en de nieuwe kleding die de man voor de kinderen heeft gekocht en zal deze foto’s aan de man ter hand stellen;
  • voor zover de door de man gestelde schuld aan de belastingdienst betrekking heeft op de huwelijkse periode, zijn beide partijen ieder voor de helft van deze schuld aansprakelijk. De advocaten van partijen zullen bekijken of de betreffende schuld betrekking heeft op de huwelijkse periode en zo ja, voor welk deel;
  • de vrouw heeft haar verzoek om een overbedelingsuitkering van € 2.500,00 ingetrokken.
2.12.2.
Partijen verklaren over en weer dat met het voorgaande (rechtsoverweging 2.12.1.) de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen volledig is verdeeld.
2.12.3.
De rechtbank zal conform de door partijen bereikte overeenstemming beslissen en de verzoeken van partijen, voor zover nodig, als gewijzigd beschouwen.
2.13.
Overig
2.13.1.
Het ingetrokken verzoek hoeft niet meer inhoudelijk beoordeeld te worden en zal worden afgewezen.
2.13.2.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd in [plaats 1] op [datum] ;
3.2.
veroordeelt de man om binnen twee weken na betekening van deze beschikking aan hem zijn medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van de echtscheiding van partijen naar islamitisch recht, doordat de man zijn recht op talaq aan de vrouw geeft, waardoor de vrouw zelf de echtscheiding naar islamitisch recht kan bewerkstelligen door het uitspreken van de talaq, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,00;
3.3.
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
3.4.
stelt inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling vast:
  • de man is gerechtigd tot een begeleid contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van anderhalf uur per twee weken;
  • de man is gerechtigd tot één keer per week begeleid videobelcontact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • de uitbreiding van deze regeling qua aard, duur en frequentie wordt bij de GI belegd, evenals de vraag of en wanneer het contact onbegeleid kan plaatsvinden;
3.5.
bepaalt dat de man binnen drie dagen na de datum van deze beschikking zijn medewerking dient te verlenen om de kinderen bij te schrijven op de polis ziektekosten van de vrouw;
3.6.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [postcode] [plaats 2] , gemeente [gemeente] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.7.
bepaalt dat de man € 25,00 per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.8.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.12.1 is overwogen;
3.9.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.S. Verstraelen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 27 mei 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.