ECLI:NL:RBOBR:2025:3636

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
01/865126-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling van baby en oplichting, veroordeling voor bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn baby van zeven weken oud, oplichting van de Rabobank en bedreiging van zijn toenmalige zwager. De rechtbank heeft vastgesteld dat de letsels aan de baby, waaronder blauwe plekken, ribbreuken en een metafysaire hoekfractuur, weliswaar zijn toegebracht, maar dat niet bewezen kon worden dat de verdachte deze letsels heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte daarom vrijgesproken van de zware mishandeling en de oplichting. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf dagen voor de bedreiging van zijn zwager, waarbij hij dreigende woorden had geuit tijdens een telefoongesprek. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een gematigde straf. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.865126.17
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
zonder bekende woon- of verplaatsplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 maart 2021, 21 mei 2025 en 18 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 januari 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
1. het in de periode van 1 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 in Handel en/of Helmond samen met een ander of alleen opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn enkele weken oude baby;
subsidiair
de poging hiertoe en
meer subsidiair
de mishandeling van zijn baby in dezelfde periode, met een ander of alleen;
2. het in de periode van 4 april 2017 tot en met 25 april 2017 in Gemert-Bakel en/of Helmond samen met een ander of alleen oplichten van [bank] voor een geldbedrag van 16.500 euro;
subsidiair
het in deze periode met een ander of alleen verduisteren van een bedrag van 10.000 euro, dat toebehoorde aan de [bank] ;
3. het op 18 december 2017 te Gemert of in elk geval in Nederland bedreigen van [slachtoffer 1] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis.

3.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs.

4.1
Inleiding.
Op 16 augustus 2017 werd [slachtoffer 2] geboren. Omwille van haar privacy en de leesbaarheid van het vonnis wordt zij hierna telkens de ‘baby’ genoemd. Verdachte is haar vader, medeverdachte is haar moeder. De ouders woonden samen met de baby in een appartement in Handel.
Medeverdachte zag op zaterdagavond 30 september 2017 een blauwe plek op het voorhoofd van de baby, die toen bijna zeven weken oud was. Tijdens de nachtvoeding en de volgende ochtend zag medeverdachte “vlekjes” op de baby. Vanwege deze blauw/bruine plekken in het gezicht van de baby heeft medeverdachte, nadat zij hierover met haar moeder en zus overleg had gehad, op 2 oktober 2017 contact opgenomen met de huisarts om de baby te laten onderzoeken. Na verwijzing door de huisarts is de baby op 3 oktober 2017 onderzocht door een kinderarts op de spoedeisende hulpafdeling van het Elkerliek Ziekenhuis in Helmond. In de dagen en weken daarna blijkt uit nader medisch onderzoek – dat na Helmond ook in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht plaatsvond – dat de baby naast blauwe plekken (hematomen) ook ribbreuken had en een metafysaire hoekfractuur. Deze bevindingen leidden tot de aanhouding van verdachte en medeverdachte op 12 oktober 2017.
De baby werd uit huis geplaatst en de beide verdachten verbleven tot 22 oktober 2017 in voorlopige hechtenis. In februari 2018 hebben zij de baby onttrokken aan het toezicht van de pleegmoeder en zijn zij er met de baby vandoor gegaan. Inmiddels zijn zij beiden voor dat strafbare feit onherroepelijk veroordeeld.
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de letsels van de baby door verdachte en/of medeverdachte opzettelijk zijn toegebracht. Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of zij de [bank] hebben opgelicht, danwel een geldbedrag van de [bank] hebben verduisterd en of verdachte de man van de zus van zijn medeverdachte heeft bedreigd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft justitie heeft op gronden als verwoord in het schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot vrijspraak van feit 2 primair.
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Verkort en zakelijk weergegeven stelt de officier van justitie zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt dat er bij de baby van verdachte sprake was van toegebracht letsel. Nadat verdachte met de baby heeft gedoucht is er een blauwe plek op het hoofd van de baby zichtbaar. Met name gelet op uitspraken van de medeverdachte tegenover een ‘undercover-agente’ gaat de officier van justitie ervan uit dat de rest van het letsel door heftig schudden is toegebracht door verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft een integrale vrijspraak bepleit.
Verkort en zakelijk weergegeven stelt de verdediging zich ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair op het standpunt dat niet onomstotelijk vast staat dat het letsel van de baby veroorzaakt is door verdachte of de medeverdachte, zodat om die reden vrijspraak moet volgen.
Een tweede reden om tot vrijspraak te komen is gelegen in het feit dat de officier van justitie in haar requisitoir stelt dat niet kan worden uitgesloten dat (alleen) de moeder van de baby schuldig is aan de mishandeling. Verdachte kan niet veroordeeld worden als een alternatief scenario niet kan worden uitgesloten.
Ten aanzien van feit 2 primair stelt de verdediging zich, met de officier van justitie, op het standpunt dat geen sprake is van oplichting en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Het betreft een civiele zaak en er is geen bewijs dat er een plan bestond om de [bank] op onrechtmatige wijze tot afgifte van geld te bewegen.
Door de verdediging wordt het standpunt ingenomen dat verdachte ook van feit 2 subsidiair (verduistering) moet worden vrijgesproken. Het ging immers om geld waarvan niet kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn partner dat wederrechtelijk onder zich hadden, terwijl dat wel een vereiste is voor een veroordeling voor verduistering. Verdachte heeft geld gepind, maar niet staat vast dat hij daartoe niet gerechtigd was.
Wat betreft de onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging stelt de verdediging zich op het standpunt dat er een aangifte en een getuigenverklaring is. De getuige betreft de toenmalige echtgenote van aangever. Zij verklaren niet gelijk. Er wordt daarom niet voldaan aan het bewijsminimum en dus dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1.
De rechtbank zal eerst vaststellen welke letsels bij de baby zijn geconstateerd en wat de oorzaak van die letsels kan zijn geweest. Vervolgens zal de rechtbank stilstaan bij de vraag wanneer de letsels kunnen zijn ontstaan, om daarna toe te komen aan de vraag of het verdachte is geweest die deze letsels, al dan niet met zijn medeverdachte, heeft toegebracht.
Welke letsels zijn bij de baby geconstateerd en wat is de oorzaak van de letsels?
Door de kinderarts in Helmond is geconstateerd dat de baby meerdere hematomen had in het aangezicht, op beide wangen en de neusrug. De baby had geen hematomen op stootplekken, de stolling van de baby was niet afwijkend en de hematomen zaten op plekken die atypisch zijn bij stollingsziekten. Deze bevindingen gaven reden voor verder medisch (-forensisch) onderzoek waaronder; laboratoriumonderzoek, uitgebreid stollingsonderzoek en radiologisch onderzoek. Hieruit bleken drie soorten letsel bij de baby. Deze zijn nader beoordeeld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), en hierover is door het NFI gerapporteerd op 4 april 2018.
Hematomen (blauwe plekken).
De baby had meerdere hematomen. Er is geen wetenschappelijke basis voor het dateren van hematomen bij kleine kinderen. Wel blijkt uit de wetenschap dat bij niet mobiele kinderen, zoals de baby, de kans op hematomen als gevolg van accidenteel trauma kleiner is dan één procent. Uit het NFI rapport van 4 april 2018 blijkt dat in dit concrete geval een medische oorzaak voor de hematomen bij de baby wordt uitgesloten. De hematomen kunnen bovendien geen trauma zijn dat de baby bij de geboorte heeft opgelopen en ook het eigen handelen van de baby wordt als oorzaak door het NFI uitgesloten.
Ribbreuken.
De baby had zes ribbreuken. Ribbreuken bij jonge kinderen worden in het merendeel van de gevallen veroorzaakt door compressie van de borstkas. Vanwege de flexibiliteit van de borstkas kan men uitsluiten dat ribbreuken optreden bij normaal uitgevoerde handelingen zoals het vastpakken en verzorgen van het kind. Bij kinderen jonger dan zes maanden wordt een ribbreuk als gevolg van eigen toedoen eveneens uitgesloten. Uit de skeletstatus van de baby van 3 oktober 2017 bleek dat sprake was van ribbreuken van maximaal één week oud, zowel aan de linker- als aan de rechterzijde.
Metafysaire hoekfractuur.
De baby had een metafysaire hoekfractuur aan het rechter scheenbeen. Op de skeletstatus van 3 oktober 2017 betrof het een recente fractuur, op de skeletstatus van 19 oktober betrof het een fractuur met vorderende genezing. In het algemeen wordt dit type fractuur als ‘zeer specifiek’ voor toegebracht letsel beschouwd, en is de kans dat dit type letsel optreedt bij accidenteel trauma verwaarloosbaar klein en wordt een medische oorzaak uitgesloten. Uit het NFI rapport blijkt dat het eveneens is uitgesloten dat een kind een metafysaire hoekfractuur bij zichzelf veroorzaakt. Ook kan, gezien de radiologische datering, de geboorte van de baby niet de oorzaak zijn van de fractuur. De deskundige beoordeelt deze fractuur van de baby als ‘waarschijnlijker’ het gevolg van toegebracht letsel.
Combinatie van letsels.
De bewijswaarde voor de combinatie van letsels: de hematomen, een metafysaire hoekfractuur en de zes ribbreuken bij de baby van circa zeven weken oud is naar het oordeel van de deskundige ‘waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker’ onder de hypothese van niet-accidenteel trauma, dan onder de hypothese van accidenteel trauma, van na de geboorte. Deze bewijswaarde is gebaseerd op het aantal, de verspreiding en de diversiteit van letsels bij een gezond kind van circa zeven weken oud.
Conclusie.
Gelet op de bevindingen in het NFI-rapport, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde letsels afzonderlijk, maar vooral in combinatie, met voldoende mate van zekerheid kunnen worden geduid als niet-accidenteel, dus toegebracht, letsel. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken zijn bovendien geen accidenten – als mogelijk veroorzakende gebeurtenissen met krachtinwerking(en) – gebleken.
Wanneer zijn de letsels ontstaan?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wanneer de letsels bij de baby zijn ontstaan. Gezien hetgeen hierboven is overwogen kan de rechtbank slechts vaststellen dat de metafysaire hoekfractuur en de ribbreuken (binnen) een week voorafgaand aan 4 oktober 2017 zijn ontstaan. Nu het dossier geen mogelijk veroorzakende gebeurtenissen met krachtsinwerking(en) bevat, zijn de letsels niet te herleiden naar bepaalde momenten in de tijd. Gezien de verklaringen van verdachten kan weliswaar worden vastgesteld dat de blauwe plek op het voorhoofd van baby op 30 september 2017 is ontstaan, maar niet of dit letsel is toegebracht of niet. Voor de overige letsels geldt dat een betrouwbare datering niet mogelijk is.
De forensisch arts kan ook niet met zekerheid zeggen in hoeverre de letsels bij de baby op of rond hetzelfde moment zijn ontstaan. Gelet op de overlap in datering, kunnen de in de medische bevindingen beschreven letsels op ongeveer hetzelfde moment zijn ontstaan. Wegens het ontbreken van een precieze datering en marges in dateringen, zijn ruim in tijd gescheiden ontstaansmomenten echter ook goed mogelijk.
Zijn de letsels opzettelijk toegebracht door verdachte?
Verdachte wordt in de tenlastelegging verweten dat hij de hiervoor beschreven letsels, al dan niet in vereniging met medeverdachte, opzettelijk heeft toegebracht. Voor een veroordeling moet dus buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de letsels bij de baby door verdachte zijn toegebracht.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen direct bewijs is gebleken wie, op welk moment, welk letsel aan de baby zou hebben toegebracht. Beide verdachten hebben het toebrengen van enig letsel ontkend en er zijn geen getuigenverklaringen van feitelijke mishandelingen.
De officier van justitie baseert de door haar bepleite bewezenverklaring voornamelijk op een proces-verbaal van een politioneel informatie inwinner (‘undercover’), die op 19 juni 2018 in een Penitentiaire Inrichting, in een cel bij de medeverdachte werd geplaatst. Tegen deze undercover zou medeverdachte hebben verklaard dat ‘haar vriend haar dochter heeft mishandeld. Ze vertelde dat hij genoeg had van het vele huilen en dat hij het kind door elkaar had geschud’.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de bevindingen die zijn verkregen via de ‘undercover’ niet tot het bewijs kunnen dienen. Zo stelt het proces-verbaal dat hierover is opgemaakt de rechtbank niet in staat om de vraagstelling van de undercover aan de medeverdachte te toetsen en de antwoorden van medeverdachte te wegen, nu dit niet woordelijk is uitgewerkt. Uit het proces-verbaal blijkt bovendien niet dat medeverdachte vanuit eigen waarneming verklaart en zijn haar uitlatingen voor meerdere uitleggen vatbaar. Daarnaast is deze verklaring strijdig met alle andere verklaringen die door medeverdachte zijn afgelegd. Zelfs toen de relatie met verdachte was beëindigd en medeverdachte alle reden had om negatief over verdachte te verklaren, heeft zij volgehouden dat zij niet heeft gezien dat hij de baby wat heeft aangedaan. Verder stelt de rechtbank vast dat het proces-verbaal bijna een maand na het gesprek tussen de verbalisant en medeverdachte is opgemaakt door de verbalisant en dat het ook uitspraken aan medeverdachte toeschrijft die aantoonbaar niet juist zijn.
Kortom: er kleven te veel bezwaren aan dit proces-verbaal om de daarin vervatte verklaring betrouwbaar te achten en op basis daarvan vast te stellen dat medeverdachte gezien heeft dat verdachte letsel heeft toegebracht aan de baby.
Uit het dossier volgt wel een aantal andere voor verdachte potentieel belastende feiten en omstandigheden. Verdachte was, samen met medeverdachte, de primaire verzorger van de baby. Als primaire verzorger was hij vaak samen met de baby en hij was regelmatig alleen met haar, zo ook in de week voorafgaand aan 4 oktober 2017.
De baby is in de betreffende week ook een middag opgevangen door de zus van verdachte en daarna daar door de moeder van verdachte opgehaald. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat er op die dag letsel bij de baby is toegebracht.
De baby is in deze periode ook met andere personen, onder andere op de manege, in aanraking geweest, maar het dossier biedt geen aanknopingspunten om te vermoeden dat derden, die af en toe de baby vasthielden, de letsels hebben toegebracht.
Verdachte heeft zich weliswaar bezig gehouden met de verzorging van de baby en is ook momenten met haar alleen geweest, maar het ontstaan van de letsels is niet concreet te herleiden naar die momenten.
Nu vast staat dat verdachte niet de enige was die zich bezighield met de verzorging van de baby, er voor zover de rechtbank bekend geen mishandelingen door getuigen zijn waargenomen en de letsels niet accuraat zijn te dateren, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte (al dan niet samen met medeverdachte) de letsels aan de baby heeft toegebracht.
Conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend is te bewijzen dat verdachte degene is geweest die de letsels aan de baby heeft toegebracht. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 1, primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Feit 2 primair.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat sprake is van een oplichtingssituatie. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2 subsidiair.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde verduistering niet wettig en overtuigend te bewijzen is.
[bedrijf] , waarvan medeverdachte bestuurder en enig aandeelhouder is, had een financiële leaseovereenkomst afgesloten met [bank] ) waarbij [bank] een geldlening zou verstrekken voor het aankopen van een Mercedes Benz, type Citan met kenteken [kenteken] . Nadat de koop van dat voertuig op enig moment geannuleerd is en het aankoopbedrag min 15% annuleringskosten door de leverancier op 25 april 2017 is teruggestort op de zakelijke rekening van [bedrijf] , heeft verdachte diezelfde dag een geldbedrag van in totaal € 5.000,= van die zakelijke rekening gepind.
Verdachte heeft geen vennootschapsrechtelijke relatie met de BV en is door medeverachte ook niet gevolmachtigd om de BV te vertegenwoordigen, althans, daarvan is de rechtbank niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het dossier niet vast te stellen dat de medeverdachte aan verdachte toestemming heeft verleend om het geldbedrag van de zakelijke bankrekening van [bedrijf] te halen. Voor een bewezenverklaring van verduistering is vereist dat verdachte het geldbedrag anders dan door misdrijf onder zich heeft. Nu bewijs ontbreekt dat verdachte op rechtmatige wijze over het geldbedrag van [bedrijf] kon beschikken, stelt de rechtbank vast dat verdachte het geld door misdrijf onder zich had. Verdachte heeft het geld mogelijk gestolen, maar dat is hem niet ten laste gelegd.
De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.
Feit 3. [1]
Op 12 december 2017 heeft er een evaluatiegesprek plaatsgevonden over de plaatsing van de baby in het netwerkpleeggezin van de schoonzus van verdachte. Verdachte en aangever [slachtoffer 1] namen, naast anderen, deel aan dit gesprek. Aangever was op dat moment de vader in het netwerkpleeggezin. Bij dit gesprek liepen de emoties hoog op en het gesprek is voortijdig beëindigd omdat verdachte en medeverdachte vertrokken. Een paar dagen later, op 15 december 2017, kwam het advies om de netwerkplaatsing per 18 december 2017 te beëindigen. De pleegvader (aangever) en pleegmoeder (schoonzus van verdachte) moesten dit stil houden voor verdachte en medeverdachte, de ouders van de baby, totdat Jeugdbescherming dit nieuws aan hen zou hebben verteld.
Nadat verdachte en medeverdachte waren geïnformeerd over de overplaatsing van de baby, hebben zij op 18 december 2017 een telefonisch gesprek gehad met aangever en diens partner. Aangever en de schoonzus van verdachte zaten op dat moment in hun auto en het telefoongesprek werd door aangever via de carkit gevoerd.
Aangever (blz. 152) heeft ten overstaan van de politie verklaard dat verdachte tijdens het telefoongesprek tegen hem zei
“ben jij zo’n burgerlul. Weet je wat [slachtoffer 1] . Als ik je ooit nog ergens tegenkom, waar dan ook, dan pomp ik je vol lood.”De verbinding werd daarna verbroken.
De schoonzus van verdachte (blz. 156) heeft als getuige ten overstaan van de politie verklaard dat zij bij het telefonische gesprek aanwezig was en dat zij dit gesprek via de luidspreker van de carkit kon volgen. Zij hoorde dat verdachte tegen aangever schreeuwde dat hij een burgerlul was. Ook hoorde zij verdachte tegen aangever zeggen
“mocht ik jou waar dan ook tegenkomen, dan pomp ik jou vol lood”. Daarna werd ook volgens de getuige de verbinding verbroken.
De inhoud van de hiervoor genoemde aangifte en getuigenverklaring acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde gepleegd heeft. Deze verklaringen zijn weliswaar niet exact gelijkluidend, maar dat is niet vreemd nu zij uit hun herinnering moeten putten en dit staat geenszins aan een bewezenverklaring in de weg.
4.4
De bewezenverklaring van feit 3.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 18 december 2017 in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "weet je wat [slachtoffer 1] , als ik jou ooit ergens tegen kom, waar dan ook, pomp ik jou vol lood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

5.De strafbaarheid van het feit en verdachte.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

6.Oplegging van straf en/of maatregel.

6.1
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte voor feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest wordt opgelegd. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat art. 63 Sr aan de orde is.
6.2
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval de rechtbank aan een strafoplegging toe komt, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en het bepaalde in art. 63 Sr.
Een taakstraf is in dat geval een betere modus dan een gevangenisstraf. De door de officier van justitie veronderstelde onmogelijkheid om een taakstraf uit te voeren wordt door de verdediging niet onderschreven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een doodsbedreiging richting zijn toenmalige zwager. Het betreft derhalve een delict in de familiesfeer. Verdachte heeft zijn uitingen richting het slachtoffer gedaan tijdens een telefoongesprek dat – in de kern – ging over de uithuisplaatsing van de dochter van verdachte. Toen de baby niet langer bij verdachte en zijn medeverdachte kon wonen, heeft het slachtoffer de baby in huis genomen en verzorgd. Het is pijnlijk dat juist hij vervolgens is bedreigd.
Verdachte heeft geen verklaring af willen leggen en lijkt hiermee niet in te willen zien dat zijn gedrag verkeerd is geweest.
Ter terechtzitting heeft aangever een verklaring afgelegd, waarin hij tot uitdrukking heeft gebracht hoeveel impact het gedrag van verdachte heeft (gehad) op zijn leven. Hieruit blijkt dat hij de situatie als bedreigend heeft ervaren. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Artikel 63 Sr is van toepassing. Hiermee wordt bij het bepalen van de op te leggen straf in het voordeel van verdachte rekening gehouden.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het volgende.
Verdachte is op 12 oktober 2017 in verzekering gesteld.
De rechtbank doet bij uitspraak van heden – 25 juni 2025 – uitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond binnen 2 jaren.
Aldus is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met ruim vijf jaar en acht maanden, overschreden.
De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de rechtbank de op te leggen straf zal matigen.
Omdat van verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland – of waar dan ook – bekend is en hij geen enkel inzicht heeft geboden in zijn huidige leefomstandigheden, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een taakstraf. Een andere straf dan een gevangenisstraf vindt de rechtbank niet passend.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank verdachte voor de bedreiging zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf dagen met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partijen.

7.1
De vordering van de benadeelde partij [medeverdachte] (feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair).
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [medeverdachte] integraal toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.1.3
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [bank] (feit 2 primair en subsidiair).
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij [bank] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu een volmacht van/namens de rechtspersoon ontbreekt.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.2.3
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.
7.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 3).
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen, met uitzondering van de schadepost “voorkeursplaats”, en met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten voor het huren van een vakantiehuisje op Centerparcs geen rechtstreeks gevolg is van de ruzie tussen aangever en verdachte. Ten aanzien van dit deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Wat betreft de immateriële schade dient alleen dat deel te worden toegewezen dat ziet op de door verdachte vermeend gebezigde woorden.
7.3.3
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 300,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
7.4
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

8.Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 63, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair, feit 2 subsidiair
niet bewezenen
spreektverdachte daarvan
vrij;
- verklaart het ten laste gelegde onder
feit 3 bewezenzoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
 Een maatregel van
schadevergoeding.
De rechtbank legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 300,= euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 300,= euro immateriële schade.
De vergoeding van de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
 Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 300,= euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de overige gevorderde (materiële) schade niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. A. van der Hilst en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Zeeuw en mr. C.A.M. Wentholt, griffiers,
en is uitgesproken op 25 juni 2025.
Bijlage I –de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2017 tot en met 12 oktober 2017 te Handel en/of Helmond, in elk geval in het
arrondissement Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
aan zijn kind, althans aan een persoon, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [2017]
),
(telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere, althans
een, ribfractu(u)r(en) en/of beenfractu(u)r(en)) heeft/hebben toegebracht,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] (met kracht) in het
gezicht en/of tegen het hoofd en/of haar billen en/of benen en/of
borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] met kracht heen en weer
geschud en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] in het gezicht en/of
be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, met het hoofd/gezicht tegen de muur en/of
deur gestoten/geslagen
art 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2017 tot en met 12 oktober 2017 te Handel en/of Helmond, in elk geval in het
arrondissement Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan zijn kind, althans aan een persoon, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [2017]
),
(telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere, althans
een, ribfractu(u)r(en) en/of beenfractu(u)r(en)) toe te brengen,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] (met kracht) in het
gezicht en/of tegen het hoofd en/of haar billen en/of benen en/of
borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] met kracht heen en weer
geschud en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] in het gezicht en/of
be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, met het hoofd/gezicht tegen de muur en/of
deur gestoten/geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
art 304 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2017 tot en met 12 oktober 2017 te Handel en/of Helmond, in elk geval in het
arrondissement Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten
[slachtoffer 2] (geboren op 16 augustus 2017, immers heeft hij en/of zijn
mededader(s)
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] (met kracht) in het
gezicht en/of togen het hoofd en/of haar billen en/of bonen en/of
borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] met kracht hoen en weer
geschud en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer 2] in het gezicht en/of
be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, met het hoofd/gezicht tegen de muur en/of
deur gestoten/geslagen
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks dc periode van 04 april 2017 tot/en met 25 april 2017 te
Gemert-Bakel en/of te Helmond, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[bank] heeft bewogen tot dc afgifte van enig goed, het verlenen
van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
een geldbedrag van 16.500,= euro,althans enig geldbedrag, door
-ten name van [bedrijf] bij [bank] een bankrekening te openen en/of
-een leasecontract voor de aanschaf van gereedschap en machines te tekenen
en/of
-een leasecontract voor dc aanschaf van een bedrijfsvoertuig, merk
Mercedes-benz, type Citan, kenteken [kenteken] te tekenen en/of (vervolgens)
-door de [bank] de benodigde aankoopsom(men) ter hooogte van 10.000,= euro
en/of 6.500,= euro op de door [bedrijf] bij haar ( [bank] ) aangehouden
rekening te laten storten en/of (vervolgens)
-het leasecontract voor de aanschaf van genoemd bedrijfsvoertuig te annuleren
zonder [bank] hiervan op de hoogte te stellen en/of
-het voor het genoemd bedrijfsvoertuig, betaalde/gestorte geldbedrag minus
annuleringskosten terug te laten storten op de rekening van [bedrijf] en/of
(vervolgens)
-een of meer geldbedrag van de bankrekening van [bedrijf] op te nemen
en/of
-een of meer betalingen aan derden te verrichten;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 04 april 2017 tot en/met 25 april 2017 te
Helmond en/of te gemert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van
10.000,= euro , in elk geval enig geldbedrag, geheel of ton dele toebehorende
aan [bank] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn
mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten krachtens een
kredietverstrekking, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 18 december 2017 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, in elk
geval in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen
"weet je wat [slachtoffer 1] , als ik jou ooit ergens tegen kom, waar dan ook, pomp ik jou
vol lood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II –de vordering van de officier van justitie

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, registratienummer PL2100-2018065069z, onderzoek “Hungen”, afgesloten d.d. 7 oktober 2018, aantal doorgenummerde bladzijden: 235.