ECLI:NL:RBOBR:2025:3637

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
01/865125-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan baby en oplichting van bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar baby van zeven weken oud, alsook van oplichting en verduistering van gelden van de Rabobank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de baby letsels vertoonde, waaronder blauwe plekken, ribbreuken en een metafysaire hoekfractuur, maar kon niet bewijzen dat de verdachte deze letsels had toegebracht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzettelijk de baby in een hulpeloze toestand had gebracht of gelaten, en sprak haar vrij van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig kon worden bevonden aan de feiten, en dat de vordering van de benadeelde partij, de Rabobank, niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs in strafzaken en de gevolgen van de beschuldigingen voor de betrokkenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.865125.17
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 mei 2023, 09 juni 2023, 21 mei 2025 en 18 juni 2025, nadat de zaak bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2022, onder vernietiging van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2021, is terugverwezen naar deze rechtbank.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging.

Gelet op het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2022 doet de rechtbank recht op de tenlastelegging die bij dagvaarding van 27 januari 2021 is uitgebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
1. het in de periode van 1 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 in Handel en/of Helmond samen met een ander of alleen opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar enkele weken oude baby;
subsidiair
de poging hiertoe en
meer subsidiair
de mishandeling van haar baby in dezelfde periode, met een ander of alleen;
2. het in de periode van 1 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 in Handel en/of Helmond haar baby in hulpeloze toestand brengen of laten, door haar partner, van wie zij wist dat hij agressie toonde jegens de baby en geweldshandelingen jegens de baby pleegde, hierop niet aan te spreken en de baby in dezelfde woning als haar partner heeft laten verblijven, terwijl dit zwaar lichamelijk letsel bij de baby tot gevolg heeft gehad;
3. het in de periode van 4 april 2017 tot en met 25 april 2017 in Gemert-Bakel en/of Helmond samen met een ander of alleen oplichten van [bank] voor een geldbedrag van 16.500 euro;
subsidiair
het in deze periode met een ander of alleen verduisteren van een bedrag van 10.000 euro, dat toebehoorde aan de [bank] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis.

3.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs.

4.1
Inleiding.
Op [2017] werd [slachtoffer] geboren. Omwille van haar privacy en de leesbaarheid van het vonnis wordt zij hierna telkens de ‘baby’ genoemd. Verdachte is haar moeder, medeverdachte is haar vader. De ouders woonden samen met de baby in een appartement in Handel.
Verdachte zag op zaterdagavond 30 september 2017 een blauwe plek op het voorhoofd van de baby, die toen bijna zeven weken oud was. Tijdens de nachtvoeding en de volgende ochtend zag verdachte “vlekjes” op de baby. Vanwege deze blauw/bruine plekken in het gezicht van de baby heeft verdachte, nadat zij hierover met haar moeder en zus overleg had gehad, op 2 oktober 2017 contact opgenomen met de huisarts om de baby te laten onderzoeken. Na verwijzing door de huisarts is de baby op 3 oktober 2017 onderzocht door een kinderarts op de spoedeisende hulpafdeling van het Elkerliek Ziekenhuis in Helmond. In de dagen en weken daarna blijkt uit nader medisch onderzoek – dat na Helmond ook in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht plaatsvond – dat de baby naast blauwe plekken (hematomen) ook ribbreuken had en een metafysaire hoekfractuur. Deze bevindingen leidden tot de aanhouding van verdachte en medeverdachte op 12 oktober 2017.
De baby werd uit huis geplaatst en de beide verdachten verbleven tot 22 oktober 2017 in voorlopige hechtenis. In februari 2018 hebben zij de baby onttrokken aan het toezicht van de pleegmoeder en zijn zij er met de baby vandoor gegaan. Inmiddels zijn zij beiden voor dat strafbare feit onherroepelijk veroordeeld.
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de letsels van de baby door verdachte en/of medeverdachte opzettelijk zijn toegebracht en of de moeder de baby in een hulpeloze toestand heeft gelaten. Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of zij de [bank] hebben opgelicht, danwel een geldbedrag van de [bank] hebben verduisterd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in het schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot vrijspraak van hetgeen verdachte onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. Verkort en zakelijk weergegeven stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat bij de baby sprake was van toegebracht letsel. Met name gelet op uitspraken van verdachte tegenover een ‘undercover-agente’ gaat de officier van justitie ervan uit dat dit letsel is toegebracht door haar medeverdachte. Hoewel de officier van justitie niet kan uitsluiten dat verdachte ook verantwoordelijk is voor één of meerdere letsels, heeft zij geen bewijs daarvoor.
Het onder feit 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de baby meermalen in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten. Dat zou verdachte hebben gedaan door niet direct medische hulp in te schakelen op de momenten dat zij blauwe plekken op de billen van de baby zag, terwijl zij had moeten weten dat die blauwe plekken niet vanzelf konden ontstaan. Ook heeft verdachte tegen de ‘undercover’ verteld dat zij niet altijd bij de baby en de medeverdachte was. Tot slot gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte de baby weer in een hulpeloze toestand heeft gebracht door op 3 oktober 2017 de baby, tegen het advies van het ziekenhuis in, mee naar huis te nemen, terwijl zij op dat moment wist dat de baby niet veilig was bij haar in de woning.
De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot vrijspraak van hetgeen verdachte onder feit 3 primair ten laste is gelegd vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hetgeen onder feit 3 subsidiair ten laste is gelegd acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
Verkort en zakelijk weergegeven sluit de verdediging zich wat betreft feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair aan bij de conclusie van de officier van justitie, namelijk dat verdachte dient te worden vrijgesproken vanwege een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Anders dan de officier van justitie stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat niet met voldoende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat sprake is van
toegebrachtletsel.
Voor zover dit wel het geval zou zijn, stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is vast te stellen wanneer het letsel is ontstaan, door wie het letsel dan zou zijn toegebracht en of dit ook opzettelijk is gebeurd.
Ten aanzien van het verwijt dat verdachte onder feit 2 wordt gemaakt, stelt de verdediging zich op het standpunt dat – voor zover er in de tenlastelegging al feitelijkheden worden genoemd – dit verwijt feitelijk onjuist is. Het is onduidelijk hoe de letsels bij de baby zijn ontstaan, en het is onduidelijk onder wiens verantwoordelijkheid het zou zijn gebeurd. Verdachte heeft nooit een mishandeling van de baby gezien. Verdachte is een normale moeder met een normale reactie op de blauwe plekken van de baby: zij schakelde de huisarts in. Ook heeft zij geen (reden tot) vermoeden (gehad) dat medeverdachte voor de letsels verantwoordelijk zou zijn en dat zij de zorg voor de baby daarom niet aan hem kon toevertrouwen. Zij heeft de baby vanuit het ziekenhuis juist mee naar huis genomen om geborgenheid te bieden aan de baby in een voor haar bekende omgeving.
Daarbij komt dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de mishandelingen ná 3 oktober 2017 door zijn gegaan. Daarom moet verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 primair volgt de verdediging de officier van justitie dat geen sprake is van oplichting en dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat evenmin sprake is van verduistering. Vast staat dat de medeverdachte, de toenmalige partner van verdachte, geld heeft gepind en dat hij dat geld niet rechtmatig onder zich had. Dat is wellicht diefstal, maar dat is niet ten laste gelegd. Verdachte zelf heeft geen geld gepind en zich dit dus ook nooit (wederrechtelijk) toegeëigend. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank.
Feit 1.
De rechtbank zal eerst vaststellen welke letsels bij de baby zijn geconstateerd en wat de oorzaak van die letsels kan zijn geweest. Vervolgens zal de rechtbank stilstaan bij de vraag wanneer de letsels kunnen zijn ontstaan, om daarna toe te komen aan de vraag of het verdachte is geweest die deze letsels, al dan niet met haar medeverdachte, heeft toegebracht.
Welke letsels zijn bij de baby geconstateerd en wat is de oorzaak van de letsels?
Door de kinderarts in Helmond is geconstateerd dat de baby meerdere hematomen had in het aangezicht, op beide wangen en de neusrug. De baby had geen hematomen op stootplekken, de stolling van de baby was niet afwijkend en de hematomen zaten op plekken die atypisch zijn bij stollingsziekten. Deze bevindingen gaven reden voor verder medisch (-forensisch) onderzoek, waaronder laboratoriumonderzoek, uitgebreid stollingsonderzoek en radiologisch onderzoek. Hieruit bleken drie soorten letsel bij de baby. Deze zijn nader beoordeeld door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), en hierover is door het NFI gerapporteerd op 4 april 2018.
Hematomen (blauwe plekken).
De baby had meerdere hematomen. Er is geen wetenschappelijke basis voor het dateren van hematomen bij kleine kinderen. Wel blijkt uit de wetenschap dat bij niet mobiele kinderen, zoals de baby, de kans op hematomen als gevolg van accidenteel trauma kleiner is dan één procent. Uit het NFI rapport van 4 april 2018 blijkt dat in dit concrete geval een medische oorzaak voor de hematomen bij de baby wordt uitgesloten. De hematomen kunnen bovendien geen trauma zijn dat de baby bij de geboorte heeft opgelopen en ook het eigen handelen van de baby wordt als oorzaak door het NFI uitgesloten.
Ribbreuken.
De baby had zes ribbreuken. Ribbreuken bij jonge kinderen worden in het merendeel van de gevallen veroorzaakt door compressie van de borstkas. Vanwege de flexibiliteit van de borstkas kan men uitsluiten dat ribbreuken optreden bij normaal uitgevoerde handelingen, zoals het vastpakken en verzorgen van het kind. Bij kinderen jonger dan zes maanden wordt een ribbreuk als gevolg van eigen toedoen eveneens uitgesloten. Uit de skeletstatus van de baby van 3 oktober 2017 bleek dat sprake was van ribbreuken van maximaal één week oud, zowel aan de linker- als aan de rechterzijde.
Metafysaire hoekfractuur.
De baby had een metafysaire hoekfractuur aan het rechter scheenbeen. Op de skeletstatus van 3 oktober 2017 betrof het een recente fractuur, op de skeletstatus van 19 oktober betrof het een fractuur met vorderende genezing. In het algemeen wordt dit type fractuur als ‘zeer specifiek’ voor toegebracht letsel beschouwd en is de kans dat dit type letsel optreedt bij accidenteel trauma verwaarloosbaar klein en wordt een medische oorzaak uitgesloten. Uit het NFI rapport blijkt dat het eveneens is uitgesloten dat een kind een metafysaire hoekfractuur bij zichzelf veroorzaakt. Ook kan, gezien de radiologische datering, de geboorte van de baby niet de oorzaak zijn van de fractuur. De deskundige beoordeelt deze fractuur van de baby als ‘waarschijnlijker’ het gevolg van toegebracht letsel.
Combinatie van letsels.
De bewijswaarde voor de combinatie van letsels: de hematomen, een metafysaire hoekfractuur en de zes ribbreuken bij de baby van circa zeven weken oud is naar het oordeel van de deskundige ‘waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker’ onder de hypothese van niet-accidenteel trauma, dan onder de hypothese van accidenteel trauma, van na de geboorte. Deze bewijswaarde is gebaseerd op het aantal, de verspreiding en de diversiteit van letsels bij een gezond kind van circa zeven weken oud.
Conclusie.
Gelet op de bevindingen in het NFI-rapport, bezien in samenhang met de rest van het dossier, waaruit niet blijkt van ongelukken die met de baby zijn gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde letsels afzonderlijk, maar vooral in combinatie, met voldoende mate van zekerheid kunnen worden geduid als niet-accidenteel, dus toegebracht, letsel.
Wanneer zijn de letsels ontstaan?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wanneer de letsels bij de baby zijn ontstaan. Gezien hetgeen hierboven is overwogen kan de rechtbank slechts vaststellen dat de metafysaire hoekfractuur en de ribbreuken (binnen) een week voorafgaand aan 4 oktober 2017 zijn ontstaan. Nu het dossier geen mogelijk veroorzakende gebeurtenissen met krachtsinwerking(en) bevat, zijn de letsels niet te herleiden naar bepaalde momenten in de tijd. Gezien de verklaringen van verdachten kan weliswaar worden vastgesteld dat de blauwe plek op het voorhoofd van de baby op 30 september 2017 is ontstaan, maar niet of dit letsel is toegebracht of niet. Voor de overige letsels geldt dat een betrouwbare datering niet mogelijk is.
De forensisch arts kan ook niet met zekerheid zeggen in hoeverre de letsels bij de baby op of rond hetzelfde moment zijn ontstaan. Gelet op de overlap in datering, kunnen de in de medische bevindingen beschreven letsels op ongeveer hetzelfde moment zijn ontstaan. Wegens het ontbreken van een precieze datering en marges in dateringen, zijn ruim in tijd gescheiden ontstaansmomenten echter ook goed mogelijk.
Zijn de letsels opzettelijk toegebracht door verdachte?
Verdachte wordt in de tenlastelegging verweten dat zij de hiervoor beschreven letsels, al dan niet in vereniging met medeverdachte, opzettelijk heeft toegebracht. Voor een veroordeling moet dus buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de letsels bij de baby door verdachte zijn toegebracht.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen direct bewijs is gebleken wie, op welk moment, welk letsel aan de baby zou hebben toegebracht. Beide verdachten hebben het toebrengen van enig letsel ontkend en er zijn geen getuigenverklaringen van feitelijke mishandelingen.
Uit het dossier volgt wel een aantal voor verdachte potentieel belastende feiten en omstandigheden. Verdachte was, samen met medeverdachte, de primaire verzorger van de baby. Als primaire verzorger was zij vaak samen met de baby en ze was regelmatig alleen met haar, ook in de week voorafgaand aan 4 oktober 2017. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij, als zelfstandig ondernemer in de paardenbranche, vanaf twaalf dagen na de geboorte van de baby weer werkzaamheden oppakte, gedurende twee tot vier uren per dag, waarbij de medeverdachte dan alleen was met de baby.
De baby is in de betreffende week ook een middag opgevangen door de zus van verdachte en daarna daar door de moeder van verdachte opgehaald. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat er op die dag letsel bij de baby is toegebracht.
De baby is in deze periode ook met andere personen, onder andere op de manege, in aanraking geweest, maar het dossier biedt geen aanknopingspunten om te vermoeden dat derden, die af en toe de baby vasthielden, de letsels hebben toegebracht.
Nu vast staat dat verdachte niet de enige was die zich bezighield met de verzorging van de baby, er voor zover de rechtbank bekend geen mishandelingen door getuigen zijn waargenomen en de letsels van de baby niet accuraat zijn te dateren, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte (al dan niet samen met medeverdachte) de letsels aan de baby heeft toegebracht.
Conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend is te bewijzen dat verdachte degene is geweest die de letsels aan de baby heeft toegebracht. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 1, primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Feit 2.
Inleiding.
Zodra op 3 oktober 2017 uit medisch onderzoek is gebleken dat de baby meerdere hematomen had in het aangezicht, op beide wangen en de neusrug en een directe, passende verklaring voor het letsel ontbrak, is conform de geldende richtlijnen verder onderzoek bevolen om toegebracht letsel te kunnen uitsluiten. Met dat doel is, conform protocol, Veilig Thuis bij de casus betrokken. Na een eerste gesprek met verdachte, medeverdachte en medewerkers van Veilig Thuis hebben verdachte en de medeverdachte de baby opgepakt en tegen het advies van het ziekenhuis in de baby mee naar huis genomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat zowel verdachte als medeverdachte worden vrijgesproken van het opzettelijk toebrengen van letsel aan de baby. Niet is vast komen te staan dat het de medeverdachte is geweest die het letsel bij de baby heeft toegebracht of agressief is geweest tegen haar. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte op enig moment de baby in een hulpeloze toestand -bij de medeverdachte - heeft gebracht of gelaten, terwijl zij op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de mishandeling van de baby door de medeverdachte. Sterker nog, het dossier bevat contra-indicaties hiervoor. Vanaf het moment dat verdachte op 30 september 2017 blauwe plekken heeft gezien bij de baby heeft verdachte op adequate wijze gehandeld. Zij heeft foto’s van de letsels gemaakt, heeft haar zorgen geuit bij haar moeder en zus en met hen overlegd over wat te doen. Ze heeft niet gewacht met het inschakelen van een huisarts en bleef daar aandringen op een consult.
Dat verdachte tegen het advies van het ziekenhuis in de baby op 3 oktober 2017 heeft meegenomen naar huis, maakt dit oordeel niet anders. Niet kan worden vastgesteld dat er daarna nog letsel is toegebracht. Bovendien is deze feitelijke gedraging niet opgenomen in de tenlastelegging.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank bovendien van oordeel dat de bevindingen die zijn verkregen via de politioneel informatie inwinner (de ‘undercover’) niet tot het bewijs kunnen dienen. Zo stelt het proces-verbaal dat hierover is opgemaakt de rechtbank niet in staat om de vraagstelling van de undercover aan verdachte te toetsen en de antwoorden van verdachte te wegen, nu dit niet woordelijk is uitgewerkt. Uit het proces-verbaal blijkt bovendien niet dat verdachte vanuit eigen waarneming verklaart en zijn haar uitlatingen voor meerdere uitleggen vatbaar. Daarnaast is deze verklaring strijdig met alle andere verklaringen die door verdachte zijn afgelegd. Zelfs toen de relatie met haar medeverdachte was beëindigd en verdachte alle reden had om negatief over haar medeverdachte te verklaren, heeft zij volgehouden dat zij niet heeft gezien dat hij de baby wat heeft aangedaan. Verder stelt de rechtbank vast dat het proces-verbaal bijna een maand na het gesprek tussen de verbalisant en verdachte is opgemaakt door de verbalisant en dat het ook uitspraken aan verdachte toeschrijft die aantoonbaar niet juist zijn.
Kortom: er kleven te veel bezwaren aan dit proces-verbaal om de daarin vervatte verklaring betrouwbaar te achten en op basis daarvan vast te stellen dat verdachte ervan op de hoogte was dat haar medeverdachte letsel toebracht aan de baby.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de baby opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht of gelaten. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Feit 3 primair.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat sprake is van een oplichtingssituatie. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3 subsidiair.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde verduistering niet wettig en overtuigend te bewijzen is.
Verdachte heeft op 22 maart 2017 [bedrijf 1] opgericht. Op 4 april 2017 heeft verdachte namens die BV een zakelijke bankrekening geopend bij [bank] . Op 12 april 2017 heeft verdachte een financiële leaseovereenkomst afgesloten met de [bank] ) waarbij [bank] een geldlening zou verstrekken voor het aankopen van een Mercedes Benz, type Citan met kenteken [kenteken] . De geldlening bedroeg een bedrag van € 10.000,= en is door [bank] op de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] gestort.
De Mercedes Benz is in eerste instantie ook gekocht, maar tussen 20 en 25 april 2017 is die koop geannuleerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier niet worden vastgesteld wie deze annulering heeft geïnitieerd. Vaststaat dat door [bedrijf 2] , de leverancier van de Mercedes Benz, op 25 april 2017 een bedrag van € 8.067,= is teruggestort naar de zakelijke Rabobankrekening van [bedrijf 1] .
Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat verdachte de financiële leaseovereenkomst heeft opgezegd of ontbonden en op welk moment dat dan zou zijn gebeurd. Het niet nakomen van de gestelde contractuele verplichting van [bedrijf 1] om [bank] te informeren wanneer niet wordt overgegaan tot verkrijging van de eigendom van voornoemde Mercedes Benz kwalificeert wellicht civielrechtelijk als wanprestatie, maar het nalaten van de informatieplicht houdt niet automatisch in dat verdachte – die uit hoofde van de financiële leaseovereenkomst over het geld kon beschikken – zich vanaf dat moment het geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Op camerabeelden is te zien dat de medeverdachte, op 25 april 2017, een bedrag van in totaal € 5.000,= contant opneemt van de bankrekening van [bedrijf 1] .
Op basis van de stukken in het dossier en wat is verklaard ter terechtzitting kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wetenschap had van de pintransacties door de medeverdachte of dat zij een andere rol had waaruit opzet van verdachte van wederrechtelijke toe-eigening van het totale geldbedrag van € 10.000,= volgt.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen haar onder feit 3 subsidiair ten laste is gelegd. Aan de overige door de verdediging gevoerde verweren komt de rechtbank, gelet op de vrijspraak, niet toe.

5.De vordering van de benadeelde partij [bank] (feit 3).

De [bank] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vordert een bedrag van €10.000,= vergoeding van materiële schade, aangezien dit bedrag nooit zou zijn terugbetaald.
Nu verdachte van het haar onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, wordt de benadeelde partij [bank] in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

6.Slotbeschouwing.

Verdachte wordt van de gehele tenlastelegging vrijgesproken. Dat betekent ook dat er aan haar geen straf wordt opgelegd. De baby uit dit vonnis is intussen een meisje van zeven jaar dat, als gevolg van alle ontwikkelingen in haar eerste levensmaanden, niet bij haar ouders maar in een pleeggezin opgroeit. Zij heeft contact met verdachte – haar biologische moeder –, maar dit contact is, mede als gevolg van deze strafzaak, in frequentie en duur beperkt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij spijt heeft van de ontvoering van haar kind in 2018. Het is onmiskenbaar dat die gebeurtenis ook grote gevolgen heeft gehad voor een voortvarende afdoening van de verdenking waar het in deze strafzaak om ging. Mede daardoor heeft de rechtbank pas nu, na zoveel jaren, moeten beoordelen wat er in september/oktober 2017 met de baby is gebeurd en mede daardoor is het contact tussen moeder en kind al die jaren beperkt geweest.
De rechtbank heeft recht moeten doen op basis van de tenlastelegging – het verwijt dat aan verdachte werd gemaakt – met de middelen die de wet verschaft. Deze middelen zijn in deze zaak echter niet bij machte geweest om het slachtoffer duidelijkheid te verschaffen wat er aan het begin van haar leven met haar is gebeurd en wie haar dat heeft aangedaan. Dat is een bittere en betreurenswaardige conclusie. Toch is het te hopen dat na deze strafzaak een einde aan een lange periode van onzekerheid komt, zowel voor verdachte, als voor haar dochter.
DE UITSPRAAK
De rechtbank verklaart
niet bewezenhetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 3 primair en feit 3 subsidiair is ten laste gelegd en
spreekt haar daarvan vrij.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij
[bank]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. A. van der Hilst en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Zeeuw en mr. C.A.M. Wentholt, griffiers,
en is uitgesproken op 25 juni 2025.
Bijlage I –de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2017 tot en met 12 oktober 2017 te Handel en/of Helmond, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
aan haar kind, althans aan een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [2017] ), (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere, althans een, ribfractu(u)r(en) en/of beenfractu(u)r(en)) heeft/hebben toegebracht, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofden/of haar billen en/of benen en/of borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met kracht heen en weer geschud en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] in het gezicht en/of be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, met het hoofd/gezicht tegen de muur en/of deur gestoten/geslagen
art 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2017 tot en met 12 oktober 2017 te Handel en/of Helmond, in elk geval in het
arrondissement Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan haar kind, althans aan een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [2017]
),
(telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere, althans
een, ribfractu(u)r(en) en/of beenfractu(u)r(en)) toe te brengen,
immers hoeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) in het
gezicht en/of tegen het hoofd en/of haar billen en/of benen en/of
borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met kracht heen en weer
geschud en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] in het gezicht en/of
be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, met het hoofd/gezicht tegen de muur en/of
deur gestoten/geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
art 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2017 tot en met 12 oktober 2017 te Handel en/of Helmond, in elk geval in het
arrondissement Oost-Brabant
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk mishandelend haar kind, althans een persoon, te weten
[slachtoffer] (geboren op [2017] , immers heeft zij en/of haar
mededader(s)
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) in het
gezicht en/of tegen het hoofd en/of haar billen en/of benen en/of
borstkas/romp, althans het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met kracht heen en weer
geschud en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] in het gezicht en/of
be(e)n(en), althans in het lichaam, geknepen en/of
-meerdere malen, althans eenmaal, mot het hoofd/gezicht tegen de muur en/of
deur gestoten/geslagen
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september
2017 tot en met 12 oktober 2017 te Handel en/of Helmond, in elk geval in het
arrondissement Oost-Brabant meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk haar kind, te weten [slachtoffer] (geboren op
[2017] ),
tot wiens onderhoud, verpleging en/of verzorging zij krachtens wet of
overeenkomst verplicht is,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten,
immers heeft zij, verdachte, met dat opzet (meermalen):
- terwijl zij, verdachte, wist dat haar partner/levensgezel, [medeverdachte] , met

(grote) regelmaat agressie jegens die [slachtoffer] toonde en/of

- terwijl zij, verdachte, wist dat haar partner/levensgezel, [medeverdachte] , die
[slachtoffer] met (grote) regelmaat, in ieder geval meermalen, heeft geslagen
en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of geknepen en/of
- nadat zij, verdachte, de blauwe plekken en/of verwondingen op en/of aan het
lichaam van die
[slachtoffer] heeft gezien/waargenomen, haar partner/levensgezel. Rowan
Simons, niet heeft aangesproken op zijn
(mis)handelingen en/of
- die [slachtoffer] in dezelfde woning heeft laten wonen als haar,
verdachtes, partner/levensgezel, [medeverdachte] , zodat de (mis)handelingen door
die [medeverdachte] door konden gaan,
hetgeen zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad,
zulks terwijl die [slachtoffer] geheel van verdachte en die [medeverdachte]
afhankelijk was voor haar opvoeding en/of verzorging;
art 255 Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks do periode van 04 april 2017 tot/en met 25 april 2017 te
Gemert-Bakel en/of te Helmond, althans in Nederland
tezamen en in vereniging mot een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[bank] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen
van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
een geldbedrag van 16.500,= euro, althans enig geldbedrag, door
-ten name van [bedrijf 1] bij de [bank] een bankrekening te openen en/of
-een leasecontract voor de aanschaf van gereedschap en machines te tekenen
en/of
-een leasecontract voor de aanschaf van een bedrijfsvoertuig, merk
Mercedes-Benz, type Citan, kenteken [kenteken] te tekenen en/of (vervolgens)
-door de [bank] de benodigde aankoopsom(men) ter hoogte van 10.000,= euro
en/of 6.500,= euro op de door [bedrijf 1] bij haar ( [bank] ) aangehouden
rekening te laten storten en/of (vervolgens)
-het leasecontract voor de aanschaf van genoemd bedrijfsvoertuig te annuleren
zonder [bank] hiervan op de hoogte te stellen en/of
-het voor het genoemd bedrijfsvoertuig, betaalde/gestorte geldbedrag minus
annuleringskosten terug te laten storten op de rekening van [bedrijf 1] en/of
(vervolgens)
-een of meer geldbedrag van de bankrekening van [bedrijf 1] op te nemen
en/of
-een of meer betalingen aan derden te verrichten;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 04 april 2017 tot en/met 25 april 2017 te
Helmond en/of te Gemert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van
10.000,= euro , in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende
aan [bank] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en / of haar mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en / of haar
mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten krachtens een
kredietverstrekking, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II –de vordering van de officier van justitie