ECLI:NL:RBOBR:2025:3640

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
11380287 \ CV EXPL 24-7800
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van schuldbekentenis op grond van misbruik van omstandigheden in verzetprocedure tegen vereniging

In deze zaak heeft de kantonrechter te Eindhoven op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser in verzet, die oorspronkelijk gedaagde was, had zich verzet tegen een verstekvonnis van 5 september 2024, waarin hij was veroordeeld tot betaling van € 20.000,00 aan de vereniging, die de oorspronkelijke eiser was. De eiser in verzet voerde aan dat de schuldbekentenis die hij had ondertekend, nietig was vanwege wilsgebreken, bedreiging en misbruik van omstandigheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schuldbekentenis was ondertekend onder druk van de omstandigheden, waarbij de eiser in verzet zich verantwoordelijk voelde voor de verdwijning van contant geld van de vereniging. De kantonrechter oordeelde dat de eiser in verzet niet vrijelijk zijn wil had kunnen bepalen en dat de vereniging misbruik had gemaakt van de omstandigheden. De schuldbekentenis werd vernietigd en de vorderingen van de vereniging werden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser in verzet, die in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11380287 \ CV EXPL 24-7800
Vonnis van 26 juni 2025
in de zaak van
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in verzet, oorspronkelijk gedaagde,
hierna te noemen: [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. Debije,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in verzet, oorspronkelijk eiseres,
hierna te noemen: [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ,
gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 14 augustus 2024 met vijf producties;
- het verstekvonnis van de kantonrechter te Eindhoven van 5 september 2024 met kenmerk 11267255 CV EXPL 245842, waarin de vordering van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] is toegewezen;
- de verzetdagvaarding van 22 oktober 2024 van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 10 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mr. Bloemendal heeft namens [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij verstekvonnis van 5 september 2024 is [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] veroordeeld om aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] te betalen een bedrag van € 20.000,00 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast is [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] vastgesteld op € 1.409,00 aan griffierecht, € 136,72 aan de kosten van de dagvaarding, € 543,00 aan gemachtigdensalaris en € 135,00 aan nakosten.
2.2.
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] is in 2023 bestuurder en penningmeester geweest van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] .
2.3.
Op 5, 6 en 7 juli 2023 heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] een zeskamp georganiseerd.
2.4.
Omstreeks december 2023/januari 2024 constateren [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] en [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] een bedrag van € 21.950,00 aan contanten mist. Dit betreft de contante opbrengst van de feestavond, die tijdens het zeskamp georganiseerd is.
2.5.
Op 10 januari 2024 hebben [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] en twaalf bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] een document met opschrift ‘Schuldbekentenis’ (hierna: de schuldbekentenis; productie 2 bij de oorspronkelijke dagvaarding) ondertekend. Daarin wordt de rechtsverhouding tussen partijen ook geduid als een lening. Verder is daarin (voor zover voor deze procedure relevant) het volgende opgenomen:
“[ [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ] (…) verklaart een bedrag van € 21.950,- schuldig te zijn aan [ [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ].”
“De volgende bepalingen en bedingen gelden:
1.
De hoofdsom wordt afgelost met een bedrag van:
€ 1950,- op 09-01-2024
€5000,- op 30-04-2024
€5000,- op 01-06-2024
€5000,- op 01-09-2024
€5000,- op 01-12-2024”
(…)
2. De looptijd van de lening bedraagt 1 jaar, met ingang van 31-12-2023. De schuldenaar mag op ieder moment de schuld geheel of gedeeltelijk aflossen, mits in ronde sommen van € 500 of een veelvoud daarvan.
(…)
4. De schuldeiser kan de hoofdsom onmiddellijk opeisen van de schuldenaar als: de schuldenaar voor een periode van 2 weken niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet; de schuldenaar overlijdt of failliet verklaard wordt; zaken van de schuldenaar geheel of gedeeltelijk in beslag worden genomen.
2.6.
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft op 9 januari 2024 een bedrag van € 1.950,00 betaald aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] .
2.7.
Op 24 juni 2024 heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] gesommeerd om het openstaande bedrag van (op dat moment) € 10.000,00 op uiterlijk 5 juli 2024 te betalen.
2.8.
De bij verstek toegewezen vordering zoals genoemd onder 2.1 betrof in hoofdsom het in totaal openstaande bedrag van € 20.000,00 op grond van de door [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ondertekende schuldbekentenis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] vordert in deze verzetprocedure dat de kantonrechter hem ontheft van de – bij voormeld verstekvonnis – tegen hem uitgesproken veroordeling, of dat de kantonrechter [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] alsnog niet ontvankelijk verklaart in haar vordering dan wel [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] deze vordering alsnog te ontzeggen, met veroordeling van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in de kosten van de procedure. Daarnaast vordert [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] dat de kantonrechter de schuldbekentenis vernietigt, of voor recht verklaart dat deze nietig is, met veroordeling van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] voert verweer. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , althans bekrachtiging van het verstekvonnis, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet gesteld of gebleken is dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] te laat in verzet is gekomen, zodat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ontvankelijk is in het verzet.
Schuldbekentenis
4.2.
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft op 5, 6 en 7 juli 2023 een zeskamp georganiseerd. Daarbij heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] contant geld ontvangen uit onder meer de verkoop van consumpties bij een feestavond. Partijen zijn het met elkaar eens dat tijdens het zeskamp drie bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] dagelijks - ook tijdens de feestavond - het ontvangen contante geld hebben geteld en in geldkistjes hebben opgeslagen. Dat waren penningmeester [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , de heer [A] (hierna: [A] ) en de heer [B] (hierna: [B] ). [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft de tellingen van het contante geld verwerkt in de boekhouding van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft ook zorggedragen voor het bewaren van de kistjes met het contante geld. Deze nam [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] mee naar huis en bewaarde die daar in een kluis. Gebleken is dat een geldkistje met contant geld van de feestavond miste. Partijen hebben samen vastgesteld dat het gaat om een bedrag van in totaal € 21.950,00 aan geld in het kistje dat kwijt is.
4.3.
Partijen hebben op 10 januari 2024 een schuldbekentenis ondertekend. Op grond daarvan moet [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] een bedrag van in totaal € 21.950,00 (in termijnen) (terug)betalen aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat de aanleiding voor het ondertekenen van de schuldbekentenis is dat opbrengsten van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] van de feestavond tijdens het zeskamp in 2023 zijn kwijt geraakt, als beschreven in 4.2. Niet in geschil is dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] € 1.950,00 heeft betaald aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] op basis van de schuldbekentenis. In deze procedure vordert [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] (in hoofdsom) betaling door [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] van het nog openstaande bedrag van € 20.000,-.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] gehouden is aan de ondertekende schuldbekentenis en aan de daarin opgenomen betalingsverplichting, tenzij het verweer van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] slaagt dat de schuldbekentenis nietig is of moet worden vernietigd. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft hiertoe in deze procedure een beroep gedaan op primair de nietigheid van de schuldbekentenis vanwege het uiteenlopen van zijn wil en zijn verklaring (artikel 3:33 BW) en verder op vernietiging wegens subsidiair bedreiging (artikel 3:44 BW), meer subsidiair dwaling (artikel 6:228 BW) en meest subsidiair misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW). Deze verweren zullen hieronder worden besproken.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zich beroept op voornoemde wilsgebreken en de daaraan verbonden rechtsgevolgen (nietigheid of vernietiging van de schuldbekentenis). De stelplicht en de bewijslast ter zake daarvan rusten daarom op hem.
4.6.
De kantonrechter merkt verder nog op dat partijen geen schriftelijke stukken hebben ingebracht waaruit de gang van zaken in aanloop naar de schuldbekentenis blijkt. Zo zijn er geen notulen overgelegd van de bestuursvergaderingen van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] van eind december 2023 en begin januari 2024, die hebben geleid tot het ondertekenen van de schuldbekentenis. Daaruit kan de kantonrechter dan ook niet opmaken wat er tijdens deze vergaderingen besproken is en hoe partijen tot het maken van de afspraken en de ondertekening van de schuldbekentenis zijn gekomen. De kantonrechter moet het in dat kader doen met wat partijen hierover verklaard hebben in de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling.
Wilsverklaring en gerechtvaardigd vertrouwen
4.7.
Primair stelt [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] dat zijn wil en zijn verklaring (de door hem ondertekende schuldbekentenis) niet overeenkomen. Daarvoor verwijst [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] naar het bepaalde in artikel 3:33 BW. De kantonrechter begrijpt dat volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] de schuldbekentenis niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en dus nietig is, omdat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] deze niet wilde aangaan. De kantonrechter volgt het standpunt van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] niet, omdat niet kan worden geoordeeld dat de wil van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] niet was gericht op het overeenkomen van de schuldbekentenis. Daarbij geeft de kantonrechter [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] gelijk in haar standpunt dat zij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de verklaringen van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] als bedoeld in artikel 3:35 BW. Dit betekent dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] geen beroep kan doen op het ontbreken van zijn wil om de schuldbekentenis overeen te komen. Voor deze oordelen neemt de kantonrechter het volgende in overweging.
4.8.
Vaststaat dat partijen op meerdere momenten met elkaar hebben gesproken, nadat het bij beide partijen bekend was geworden dat er contant geld van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] verdwenen was. Uit de verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling blijkt verder dat zij op diverse momenten hebben gebrainstormd over mogelijke oplossingen voor het probleem dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] € 21.950,00 aan contanten miste. Partijen zijn in de periode eind december 20223 tot en met begin januari 2024 hiervoor verschillende keren bijeen gekomen. Dit wordt door beide partijen erkend. Daarbij stelt de kantonrechter vast dat uit de verklaringen van beide partijen volgt dat vanaf de ontdekking dat het contante geld miste [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zowel bij een aantal individuele bestuursleden als bij het voltallige bestuur te kennen heeft gegeven dat, hoewel hij niet wist waar het contante geld was gebleven, hij zich (als penningmeester van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ) verantwoordelijk voelde voor de verdwijning daarvan en dat hij dit daarom zou betalen aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . De kantonrechter is van oordeel dat op basis van het voorgaande kan worden afgeleid dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad om zijn wil te vormen over de door hem ondertekende schuldbekentenis. Ook heeft hij steeds aangegeven dat hij vond dat hij zelf een bedrag gelijk aan het verdwenen contante geld aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] wilde betalen.
4.9.
Daarbij komt dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] (een versie van) de schuldbekentenis tot tweemaal toe heeft ondertekend met een tussenpoos van enkele dagen, eerst op 4 januari 2024 (een meer uitgebreide versie) en daarna nog een keer op 10 januari 2024 (de definitieve versie). Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat partijen op 4 januari 2024 een andere versie van de schuldbekentenis hebben ondertekend. Geen van partijen heeft (een kopie van) deze schuldbekentenis in het geding gebracht, maar tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat partijen het erover eens zijn dat dit destijds zo gegaan is. De schuldbekentenis van 4 januari 2024 was volgens partijen een andere, meer uitgebreide, versie van de op 10 januari 2024 ondertekende schuldbekentenis, maar beide versies kwamen in de kern op hetzelfde neer. Omdat de eerste versie van 4 januari 2024 vele pagina’s lang was en daarin verschillende doorgestreepte alinea’s stonden, hebben partijen de schuldbekentenis aangepast en de doorgestreepte alinea’s eruit gehaald. Volgens beide partijen is de op 4 januari 2024 ondertekende schuldbekentenis niet meer geldig, omdat partijen daarna op 10 januari 2024 de nieuwe schuldbekentenis getekend hebben. De definitieve versie van de schuldbekentenis betreft geen ingewikkelde overeenkomst. Het document omvat inhoudelijk één pagina met daarop duidelijke (korte) afspraken.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden geoordeeld dat de op het rechtsgevolg gerichte wil van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ontbrak bij het ondertekenen van de schuldbekentenis. Dat betekent dat de schuldbekentenis niet nietig is op grond van artikel 3:33 BW.
4.11.
Daarbij komt dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] een beroep doet op artikel 3:35 BW, welk beroep slaagt. De kantonrechter is van oordeel dat, zelfs als de wil van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ontbrak bij het ondertekenen van de schuldbekentenis, [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs uit de verklaringen van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] mocht afleiden dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] de schuldbekentenis overeen wilde komen en daarmee een betalingsverplichting tegenover [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] op zich wilde nemen. Zo heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , zoals hiervoor overwogen, voorafgaand aan het ondertekenen van de schuldbekentenis meerdere malen in de onderlinge gesprekken aan de andere bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] kenbaar gemaakt dat hij zich verantwoordelijk voelde voor het zoek geraakte contante geld en dat bedrag aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] wilde betalen. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft ook de eerste termijn onder de schuldbekentenis aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] betaald. Daarnaast heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] enkele dagen voor de schuldbekentenis van 10 januari 2024 ook al een eerdere versie van de schuldbekentenis ondertekend. Bovendien heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] er op gewezen dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] niet op korte termijn na de ondertekening van de schuldbekentenis is teruggekomen op de inhoud hiervan. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft onweersproken aangevoerd dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] dit pas enkele maanden daarna, in mei 2024, heeft gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] op basis van het voorgaande gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de uitlatingen van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] als bedoeld in artikel 3:35 BW. Dit betekent dat de kantonrechter daarom niet toekomt aan de vernietiging van de door partijen getekende schuldbekentenis op grond van artikel 3:33 BW.
4.12.
De kantonrechter overweegt nog dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] in dit verband ook heeft aangevoerd dat hij onder druk is gezet door het bestuur van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] , waardoor hij niet meer kon functioneren en niet in staat was om zijn wil te bepalen. Als deze stelling van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zo moet worden opgevat dat hij vindt dat hij de schuldbekentenis onder invloed van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 BW heeft ondertekend, dan begrijpt de kantonrechter dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] wil dat de schuldbekentenis om die reden wordt vernietigd. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft hiervoor echter onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat hij als gevolg van een blijvende of tijdelijke stoornis van zijn geestvermogens zijn wil niet vrijelijk heeft kunnen bepalen, zoals bedoeld in artikel 3:34 BW. Dat zit zo.
4.13.
Uit wat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij de setting voorafgaand aan het ondertekenen van de schuldbekentenis als erg intimiderend heeft ervaren. Daartoe heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] aangevoerd dat partijen tot de ondertekening van de schuldbekentenis zijn gekomen tijdens een bestuursvergadering met het gehele bestuur van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] van tien bestuursleden bij [A] thuis. Daarbij waren ook twee oud-bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] aanwezig om mee te denken met [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] en werd [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zelf niet door iemand bijgestaan. Echter, ook als [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] onder druk heeft gezet om de schuldbekentenis te ondertekenen, zoals [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zegt maar [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] betwist, dan maakt dat naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat sprake is van een geestelijke stoornis aan de zijde van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] als bedoeld in de wet (artikel 3:34 BW). [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft geen concrete gegevens, feiten of omstandigheden ingediend die zijn toestand tijdens de ondertekening van de schuldbekentenis inzichtelijk kunnen maken en waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van een geestelijke stoornis. Nergens uit blijkt dat zijn toestand dusdanig was dat hij niet meer in staat was om zijn wil te bepalen. Dit kan dan ook niet worden vastgesteld. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om een geslaagd beroep te kunnen doen op vernietiging van de schuldbekentenis op grond van artikel 3:34 BW.
Bedreiging
4.14.
Subsidiair doet [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] een beroep op artikel 3:44 lid 1 en lid 2 BW. Volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] moet de schuldbekentenis worden vernietigd, omdat hij die heeft ondertekend onder bedreiging van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] stelt dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] hem heeft voorgehouden dat hij de schuldbekentenis moet ondertekenen en als hij dat niet zou doen, dan zou [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] binnen de vereniging bekend maken dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] het geld verduisterd had. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] wijst er in dat kader op dat hij ten tijde van het ondertekenen van de schuldbekentenis slechts 23 jaar oud was. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zegt dat hij toen de gevolgen van de schuldbekentenis niet kon overzien. Hij voelde zich onder druk gezet door de rest van het bestuur om te tekenen.
4.15.
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] betwist dat er sprake is van bedreiging. Zij weerspreekt dat zij [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] onder druk gezet heeft en bedreigd heeft op de wijze die [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] stelt. Volgens [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] was er sprake van een ordelijk verlopen bestuursvergadering.
4.16.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Op grond van artikel 3:44 BW lid 2 BW is bedreiging aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed.
4.17.
Uit de verklaringen van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] en andere bestuursleden tijdens de mondelinge behandeling komt naar voren dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zich in een stressvolle en onzekere situatie bevond toen gebleken was dat contact geld van de vereniging kwijt was. Hoewel [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] hiervoor een verantwoordelijkheid voelde als penningmeester, was hij ook bang voor de nadelige gevolgen als de leden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] hierover zouden worden geïnformeerd en de specifieke mededelingen die [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in dit verband (mede over de rol van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ) zou doen. Dat is begrijpelijk. De kantonrechter is echter van oordeel dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] , onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat sprake is van bedreiging, zoals bedoeld in de wet (artikel 3:44 BW).
4.18.
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft gesteld dat hij ervoor vreesde dat zijn goede naam zou worden besmeurd als [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] - volgens hem ten onrechte - tijdens de ledenvergadering van kort na de bestuursvergadering van 10 januari 2024 naar buiten zou brengen dat het vermiste contante geld was verduisterd. Volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zou [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] dat doen als [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zou weigeren om de schuldbekentenis te ondertekenen. De kantonrechter stelt echter vast dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] niet concreet heeft toegelicht wie dit tegen hem heeft gezegd en wat er concreet is gezegd tijdens de bestuursvergadering van 10 januari 2024. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft juist weersproken dat zij aan [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft voorgehouden dat zij aan de leden zou meedelen dat het geld is verduisterd. [C] (hierna: [C] ), oud-penningmeester van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] en ook aanwezig bij de bestuursvergadering van 10 januari 2024, heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat tijdens die bestuursvergadering verschillende ideeën zijn besproken. Het klopt volgens [C] dat (ook) is besproken dat de leden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in de ledenvergadering van kort daarna zouden worden geïnformeerd over een discrepantie in de boekhouding van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . Volgens hem zou bij de bespreking van het agendapunt financieel worden toegelicht dat er een kasverschil was geconstateerd dat nader zou worden onderzocht en opgelost. Dat is volgens hem ook gebeurd. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft dat niet betwist.
4.19.
Ook als iemand van de bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] tegen [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft gezegd dat tegen de leden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] zou worden verteld dat het contante geld is verduisterd, dan nog betekent dat niet automatisch dat sprake is van bedreiging als bedoeld in artikel 3:44 BW. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft namelijk verder onvoldoende gemotiveerd wat het onrechtmatig nadeel is, en hoe precies daarmee gedreigd is. Uit de verklaring van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat hij niet wilde dat de leden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] te weten zouden komen dat het contante geld kwijt was, omdat het probleem werd opgelost met de ondertekening van de schuldbekentenis. Nu de leden hierover toch door [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] zijn geïnformeerd - volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] tegen de afspraak met [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in, welke afspraak door [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] wordt betwist - kan [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] naar eigen zeggen niet meer over straat in zijn eigen dorp en heeft (ook) zijn beste vriend hem de rug toegekeerd. Hoewel de impact daarvan op [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] onmiskenbaar naar voren is gekomen tijdens de mondelinge behandeling, heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het informeren van de leden van de vereniging onrechtmatig zou zijn. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft namelijk onweersproken toegelicht dat zij simpelweg verantwoording aan de leden wilde afleggen, zoals dat een goed bestuur betaamt bij een vermissing van een dergelijk groot bedrag aan contanten.
4.20.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] is de door [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] gestelde bedreiging niet vast komen te staan. De kantonrechter komt daarom niet toe aan een vernietiging van de door partijen getekende schuldbekentenis op grond van artikel 3:44 lid 1 en lid 2 BW.
Dwaling
4.21.
Meer subsidiair doet [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] een beroep op dwaling ex artikel 6:228 BW. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] stelt dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ten tijde van het ondertekenen van de schuldbekentenis ten onrechte bij hem de indruk heeft gewekt dat er sprake was van verduistering of diefstal aan de zijde van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] . [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft vervolgens aan [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] voorgehouden dat het ondertekenen van de schuldbekentenis de enige oplossing voor [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] was. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] wijst erop dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] advies had ingewonnen, maar [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] niet in kennis heeft gesteld van de inhoud daarvan. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] betoogt dat hij hierdoor niet ervan op de hoogte was dat gevallen als deze in aanmerking komen voor de interne bestuurdersaansprakelijkheid, op grond waarvan alle bestuursleden aansprakelijk zijn voor het verdwenen geld (en niet allen hijzelf). Als [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ook over deze kennis had beschikt, was [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] nimmer overgegaan tot het ondertekenen van de schuldbekentenis. De kantonrechter begrijpt dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] hiermee zegt dat sprake is van het dwalingsgeval als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b BW: [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] had een onjuiste voorstelling van zaken, doordat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] informatie had en die zij ook aan [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] had moeten geven, maar toch heeft verzwegen.
4.22.
De kantonrechter is van oordeel dat deze aangevoerde grond voor vernietiging van de schuldbekentenis ook niet slaagt. De kantonrechter is het met [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] eens dat het niet uitmaakt dat het voor partijen ten tijde van het ondertekenen van de schuldbekentenis niet duidelijk was of het juridisch vaststond of er sprake was van diefstal of verduistering aan de zijde van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , in de zin van “dezelfde onjuiste voorstelling door partijen”. Partijen zijn het er immers met elkaar over eens dat er een bedrag van € 21.950,00 weg is. Daarover kan [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] dan ook niet ex artikel 6:228 BW gedwaald hebben.
4.23.
Daarnaast komt het verweer van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] er op neer dat hij gedwaald heeft over zijn rechtspositie, wat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter hier niet aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] kan tegenwerpen. De kantonrechter begrijpt uit de toelichting van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling dat hij bedoelt dat als hij de schuldbekentenis niet had ondertekend en de route van artikel 2:9 BW was bewandeld, het tekort aan contanten dan verdeeld had kunnen worden over alle bestuursleden, in plaats van dat het volledige bedrag van € 21.950,00 enkel en alleen op [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] verhaald zou worden. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] zou volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] over deze informatie beschikt hebben via de adviseur die [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] had ingeschakeld. Doordat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] eerst wel, maar uiteindelijk niet mee mocht naar de bespreking bij deze adviseur, had [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] hieromtrent een kennisachterstand. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] vindt dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] hem hierin mee had moeten nemen en deze informatie met hem had moeten delen. Daar gaat de kantonrechter echter niet in mee. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft namelijk onvoldoende gesteld en onderbouwd dat en waarom [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] hem had moeten inlichten over de mogelijkheid van de route ex artikel 2:9 BW. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] lijkt uit te gaan van een mededelingsplicht die op [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] rustte om [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] voor te lichten over zijn rechtspositie, maar [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft in dat kader niet inzichtelijk gemaakt waarom deze plicht op [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] zou rusten.
4.24.
Dit betekent dat het beroep van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] op artikel 6:228 lid 1 sub b BW faalt. De kantonrechter komt daarom niet toe aan een vernietiging van de door partijen getekende schuldbekentenis op grond van artikel 6:228 BW.
Misbruik van omstandigheden
4.25.
Meest subsidiair stelt [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zich op het standpunt dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt, en dat de door hem ondertekende schuldbekentenis daarom op grond van artikel 3:44 lid 4 BW vernietigd moet worden.
4.26.
Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (lid 4).
4.27.
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] licht in dat kader toe dat hij zich goed bewust was van zijn taak en verantwoordelijkheden binnen de vereniging. Hij heeft deze taak ook altijd heel serieus genomen. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] voorgehouden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] was zich ervan bewust wat een dergelijke beschuldiging zou betekenen voor zijn positie binnen een relatief klein dorp, zoals het dorp waar [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] woonachtig is. Het bestuur heeft dit [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ook expliciet als zodanig medegedeeld op de avond waarop [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] de schuldbekentenis heeft ondertekend. Hem is op dat moment voorgehouden dat zijn toekomst binnen het dorp en het daarmee samenhangende verenigingsleven afhankelijk was van het ondertekenen van de schuldbekentenis. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] was door de ontstane situatie overstuur en niet in staat om lopende zinnen te formuleren. Daar komt bij dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] hem essentiële informatie heeft onthouden, zoals de mogelijkheid dat het gehele bestuur aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor het tekort. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft misbruik van deze omstandigheden gemaakt, door [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] de schuldbekentenis te laten ondertekenen en hem daartoe te bewegen, aldus [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] .
4.28.
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft tijdens de zitting nog een toelichting gegeven op hoe één en ander verlopen is, in de aanloop naar het ondertekenen van de schuldbekentenis. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] geeft aan dat hij de voorzitter en secretaris van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] op 2 januari 2024 heeft ingelicht dat er contant geld was verdwenen. Dit was volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] de avond waarop hij daarachter kwam. Volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] is hij toen samen met de voorzitter en de secretaris naar de loods van de vereniging gegaan om te kijken of het contante geld misschien (nog) daar lag. Op dat moment hebben [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , de voorzitter en de secretaris geconstateerd dat er een geldkistje verdwenen was en zijn zij ervan uitgegaan dat daar het contante geld dat mist, in moet hebben gezeten. Volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] is de dag daarna, op 3 januari 2024, het hele bestuur bijeengekomen. Omdat het bestuur uit allemaal jongeren bestaat, was het volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] moeilijk om te bepalen wat de consequenties waren van het verdwenen geld en hoe zij dit moesten oplossen. Volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] is er die dag gesproken over een gedeelde aansprakelijkheid van alle bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . Aan het einde van de dag gaven de overige bestuursleden aan een adviseur te willen consulteren. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] mocht volgens hem niet mee naar deze adviseur. Vervolgens kreeg [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] de dag erna, op 4 januari 2024, een schuldbekentenis ter ondertekening aangeboden, die hij moest ondertekenen en waarmee alles opgelost zou zijn. Bij dit gesprek waren ook twee oud-bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] aanwezig, om de jongeren te helpen en te ondersteunen bij dit probleem. Volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] is er toen ook gesproken over de vraag of de situatie - dat er contant geld verdwenen was - gedeeld moest worden met de leden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . Aan [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] was door de overige bestuursleden beloofd dat dat niet nodig zou zijn, als hij de schuldbekentenis zou ondertekenen. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] geeft voorts aan dat hij - de dag nadat hij de definitieve schuldbekentenis heeft getekend op 10 januari 2024 - gebeld is door het bestuur met het nieuws dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] , anders dan daarvoor besproken, toch de leden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] zou informeren dat er contant geld verdwenen was. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] kan als gevolg daarvan naar eigen zeggen nu niet meer over straat in zijn eigen dorp.
4.29.
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] betwist dat zij misbruik van deze omstandigheden heeft gemaakt, omdat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] niet gedreigd heeft met het bekend maken van de feiten en omstandigheden of anderszins misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. Volgens [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] wijzen de feiten en omstandigheden er juist op dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] thuis beschikte over het contante geld van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] , wat vervolgens verdwenen is en waarvoor [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] als penningmeester verantwoordelijk was. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] volgens [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] de schuldbekentenis op de juiste gronden ondertekend.
4.30.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] op misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 lid 4 BW slaagt. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.31.
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken toegelicht dat alle bestuursleden er wakker van lagen dat het contante geld kwijt was en dat niemand van de jonge bestuursleden wist hoe dit probleem moest worden aangepakt en opgelost. Er hebben verschillende gesprekken tussen de bestuursleden en [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] plaatsgevonden, waarbij [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ook oud-bestuursleden heeft betrokken. De situatie viel [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] als penningmeester die verantwoordelijk is voor het geld van de vereniging zwaar. Hij zat in zak en as. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] geeft aan dat de hele periode, vanaf het moment dat hij er achter kwam dat er contant geld verdwenen was, nogal een waas is geweest voor hem. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] voelde zich verantwoordelijk - wat hij aan zijn mede-bestuursleden heeft laten weten - en hij zat enorm in de put. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat hij door de stress die hij in die periode heeft ervaren niet eens in staat was om lopende zinnen te maken. Naar het oordeel van de kantonrechter moet deze (emotionele) toestand van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] voor de andere bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] voldoende kenbaar zijn geweest, mede gelet op de verschillende besprekingen die hebben plaatsgevonden met [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] in deze periode.
4.32.
Verder constateert de kantonrechter dat er in de aanloop naar de ondertekening van de schuldbekentenis door [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] sprake is geweest van een disbalans tussen [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] en [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] , zoals [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft gesteld. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] had namelijk twee oud-bestuursleden, een adviseur en een notaris aan haar zijde, die kennelijk allemaal vonden dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] de schuldbekentenis moest ondertekenen, althans die aan de totstandkoming van de schuldbekentenis hebben bijgedragen. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] stond alleen in deze gesprekken. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] wist daarnaast – als gevolg van haar gesprek met de adviseur – dat elke bestuurder van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] voor het geheel aansprakelijk zou (kunnen) zijn en daarmee zou moeten opdraaien voor het tekort, als [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] de schuldbekentenis niet zou ondertekenen. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft deze informatie niet gedeeld met [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] . [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] wist ook dat het voor [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] essentieel was dat de informatie over het verdwenen contante geld en met name de suggestie dat hij die zou hebben verduisterd niet naar buiten gebracht zou worden en/of verspreid zou worden over de leden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] voorgehouden dat hij dat kon voorkomen door het ondertekenen van de schuldbekentenis. Uiteindelijk is tijdens de bestuursvergadering van 10 januari 2024 besloten, in aanwezigheid van twee oud-bestuursleden van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] dat de schuldbekentenis moest worden ondertekend als oplossing van het ontstane probleem.
4.33.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] voornoemde omstandigheden gebruikt om [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ertoe te bewegen de schuldbekentenis te ondertekenen en heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] als gevolg van deze omstandigheden de schuldbekentenis ondertekend. Dat had [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] niet mogen doen, omdat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] in deze situatie als een kat in het nauw was. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] had immers kunnen weten dat deze schuldbekentis nadelige (financiële) gevolgen voor [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zou hebben. Dat blijkt ook uit hetgeen [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, de hele periode is voor hem een waas. Zo was [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] bijvoorbeeld vergeten dat hij al eerder op 4 januari 2024 een schuldbekentenis had getekend, hij herinnerde dit zich pas weer toen het ter sprake kwam tijdens de mondelinge behandeling. Dit alles had [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ervan moeten weerhouden om [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ertoe te bewegen de schuldbekentenis te ondertekenen onder deze omstandigheden.
4.34.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat de door [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] en [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ondertekende schuldbekentenis van 10 januari 2024 moet worden vernietigd is op grond van artikel 3:44 lid 4 BW en komt tot de door [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] gevorderde vernietiging daarvan.
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.35.
Indien de schuldbekentenis nietig wordt verklaard, of wordt vernietigd, stelt [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] zich subsidiair op het standpunt dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] het bedrag van € 20.000,- aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] verschuldigd is, op grond van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW. Nu de kantonrechter de schuldbekentenis zal vernietigen op grond van artikel 3:44 lid 4 BW, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van deze subsidiaire vordering van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] .
4.36.
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] voert voor haar stelling aan dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] als penningmeester van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ervoor verantwoordelijk is om het contante geld op een dusdanige wijze te bewaren dat dit niet verloren kan raken. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] koos er vervolgens voor om het contante geld voor langere tijd thuis te bewaren en niet naar de bank te brengen en af te storten op de bankrekening van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . Hiermee heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] volgens [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] zijn taken als penningmeester op grove wijze geschonden. Omdat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] niet of onvoldoende erop toegezien heeft dat de aan hem toevertrouwde contante gelden op een veilige en verantwoorde wijze bewaard werden, is er sprake van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] in de verplichtingen die op hem rustten in zijn hoedanigheid als penningmeester, aldus [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] .
4.37.
[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in het kader van de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid van artikel 2:9 BW niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Daarnaast hadden er volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] – in ieder geval in de periode van het door [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] georganiseerde zeskamp in juli 2023 – meerdere mensen op meerdere momenten toegang tot het contante geld. Het enkele feit dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] het contante geld thuis bewaarde, in plaats van op de bankrekening van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft gestort, is onvoldoende om aan te nemen dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zich niet als een goed bestuurder heeft gedragen. Volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] bewaarde hij dit contante geld immers in een kluis, waarvan alleen hij de code had (en dus niet ook overige familieleden) en liet hij zich met de auto ophalen vanaf de locatie van het zeskamp zodat hij niet alleen met grote bedragen zou zijn. Daarnaast was het volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] gebruikelijk binnen [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] dat er door de penningmeester vrij grote bedragen aan contant geld bewaard werden in plaats van op de bankrekening gestort werden, omdat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] veel cash geld nodig had. Zo kwam bijvoorbeeld de carnavalswagen eraan, waarvoor [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] een groot deel van het in [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] bij bewaring zijnde contante geld gebruikte. Verschillende bestuursleden kwamen bij [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] contant geld ophalen waar dit nodig was voor de activiteiten van de vereniging.
4.38.
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling erkend dat het een normale gang van zaken is dat er een bedrag contant bij de penningmeester, in dat geval [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , thuis bleef liggen voor betalingen van de vereniging. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] geeft echter aan dat zij - inmiddels - een bedrag van rond de € 5.000,00 aanhoudt.
4.39.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] op artikel 2:9 BW niet slaagt. Op grond van artikel 2:9 BW draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Hij is voor het geheel aansprakelijk terzake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Van aansprakelijkheid als in dit artikel bedoeld, is pas sprake bij een onmiskenbare, duidelijke tekortkoming. Er moet sprake zijn van een ernstig verwijt (HR 10 januari 1997, NJ 1997/360 (
Staleman/Van de Ven) en in 2013 gecodificeerd in lid 2). De stelplicht en bewijslast van de feiten waaruit het onbehoorlijk bestuur en de ernstige verwijtbaarheid volgen, liggen in beginsel bij de rechtspersoon.
4.40.
De lat voor de aansprakelijkheid in de zin van artikel 2:9 BW ligt naar het oordeel van de kantonrechter dus hoog. Het lag in dat kader op de weg van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] om inzichtelijk te maken, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, waarom er aan de zijde van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] in zijn hoedanigheid van penningmeester sprake is van een onmiskenbare, duidelijke tekortkoming. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] verwijt [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] nadrukkelijk niet dat hij het verdwenen contante geld heeft weggenomen of verduisterd. Uit de pleitaantekeningen van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] blijkt dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] vindt dat zij zelf niet kan beoordelen hoe het geld verloren is geraakt. Ook [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] gaat er dus van uit dat er verschillende scenario’s denkbaar zijn ten aanzien van het verdwenen contante geld. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] lijkt, gelet op haar toelichting in de pleitaantekeningen, als uitgangspunt aan te nemen dat de verdwijning van het contante geld in de risicosfeer van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ligt, omdat hij als penningmeester verantwoordelijk was voor het bewaren daarvan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit uitgangspunt echter, bij gebreke van een voldoende concrete toelichting en onderbouwing, niet zonder meer worden gevolgd. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welk concreet ernstig verwijt hier wordt gemaakt aan het adres van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] . [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling juist toegelicht dat verschillende voorzorgsmaatregelen waren getroffen voor het administreren en bewaren van het contante geld van de vereniging. Zo heeft hij onweersproken gesteld dat er altijd twee bestuursleden het contante geld telden waarna [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] dit verwerkte in de boekhouding van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] , dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] het contante geld bewaarde in een kluis bij hem thuis waartoe alleen hij toegang had en dat hij zich met de auto liet vervoeren als hij contant geld naar zijn huis bracht. Verder is niet vast komen te staan dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] een te hoog bedrag in contanten onder zich heeft gehouden in plaats van een deel daarvan te storten bij de bank. Weliswaar is door [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij - inmiddels - een maximumbedrag van € 5.000,00 aan contant geld bij de penningmeester aanhoudt, maar zij heeft ook verklaard dat dit maximum niet gold ten tijde van de verdwijning van het contante geld in kwestie. Daarbij heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] niet toegelicht of onderbouwd waarom de bedragen die [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] onder zich had (op zichzelf) te hoog waren. Niet kan worden geoordeeld dat dit onmiskenbaar zo was, gelet op wat volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] nodig was voor de gang van zaken en de activiteiten van de vereniging. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft toegelicht dat er veel contant geld nodig was voor verschillende activiteiten, zoals de carnavalswagen. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in dat kader onvoldoende gesteld en gemotiveerd onderbouwd dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] aansprakelijk gehouden kan worden op grond van artikel 2:9 BW voor het gehele tekort.
Onrechtmatige daad
4.41.
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft tevens subsidiair, als het beroep op de schuldbekentenis en op artikel 2:9 BW niet slaagt, een beroep gedaan op artikel 6:162 BW. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] houdt [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ook uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor zijn handelen als penningmeester van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] voor het bedrag van het vermiste contante geld. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] legt hieraan dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag, als zij naar voren heeft gebracht bij haar beroep op artikel 2:9 BW en zoals hiervoor uiteengezet.
4.42.
Ook ten aanzien van artikel 6:162 BW stelt [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Voor het overige heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] tevens verwezen naar zijn verweer ten aanzien van het beroep van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] op artikel 2:9 BW, zoals hiervoor uiteengezet.
4.43.
De kantonrechter is van oordeel dat het voor een aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon op grond van artikel 6:162 BW ook een ernstig verwijt als beschreven in 4.39, is vereist. Dit is echter niet vast komen te staan, zoals hiervoor overwogen. De kantonrechter wijst daarom ook het beroep van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] op artikel 6:162 BW af.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.44.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] nog (meer subsidiair) gesteld dat er sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking, op grond waarvan [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] het verdwenen contante geld moet terugbetalen aan [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] ook ten aanzien van dit beroep onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd heeft, en dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] dus in dat kader niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
4.45.
Bovendien heeft [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] betwist dat er sprake is van een verrijking aan zijn zijde, nu hij ook niet beschikt over het contante geld. Dat is ook niet weersproken door [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] . De kantonrechter wijst daarom ook het beroep van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] op de ongerechtvaardigde verrijking af.
Conclusie
4.46.
Met het oog op het bovenstaande, komt de kantonrechter tot een vernietiging van de door partijen ondertekende schuldbekentenis op grond van misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 lid 4 BW en wijst de kantonrechter de subsidiair en meer subsidiair ingestelde vorderingen van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] uit hoofde van de bestuurdersaansprakelijkheid, de onrechtmatige daad en de ongerechtvaardigde verrijking af. De slotsom is dat het verzet van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] gegrond zal worden verklaard. Het verstekvonnis kan daarom niet in stand blijven en zal worden vernietigd. De vorderingen van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] zullen alsnog worden afgewezen. De vorderingen van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] zullen worden toegewezen.
Proceskosten
4.47.
[gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] is in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van de verstekprocedure en de verzetprocedure. De kosten van betekening van het verstekvonnis en van de verzetdagvaarding komen voor rekening van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] , omdat deze kosten nodeloos zijn veroorzaakt door het in eerste instantie niet verschijnen van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] . De kosten van de verstekprocedure zouden voor rekening van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] komen indien sprake zou zijn van een nietige dagvaarding (artikel 141 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Gesteld noch gebleken is dat daar in dit geval sprake van is. De proceskosten van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] in de verzetprocedure worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
0,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.245,42

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart het verzet van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] gegrond en vernietigt het op 5 september 2024 tussen partijen gewezen verstekvonnis van de kantonrechter te Eindhoven met kenmerk 11267255 CV EXPL 245842;
en opnieuw rechtdoende:
5.2.
wijst de vorderingen van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] af;
5.3.
vernietigt de schuldbekentenis van 10 januari 2024,
5.4.
veroordeelt [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] vastgesteld op nihil, én in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] - behoudens de kosten van de verzetdagvaarding - vastgesteld op € 1.245,42, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Vieira en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.