4.40.De lat voor de aansprakelijkheid in de zin van artikel 2:9 BW ligt naar het oordeel van de kantonrechter dus hoog. Het lag in dat kader op de weg van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] om inzichtelijk te maken, aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, waarom er aan de zijde van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] in zijn hoedanigheid van penningmeester sprake is van een onmiskenbare, duidelijke tekortkoming. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] verwijt [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] nadrukkelijk niet dat hij het verdwenen contante geld heeft weggenomen of verduisterd. Uit de pleitaantekeningen van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] blijkt dat [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] vindt dat zij zelf niet kan beoordelen hoe het geld verloren is geraakt. Ook [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] gaat er dus van uit dat er verschillende scenario’s denkbaar zijn ten aanzien van het verdwenen contante geld. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] lijkt, gelet op haar toelichting in de pleitaantekeningen, als uitgangspunt aan te nemen dat de verdwijning van het contante geld in de risicosfeer van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] ligt, omdat hij als penningmeester verantwoordelijk was voor het bewaren daarvan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dit uitgangspunt echter, bij gebreke van een voldoende concrete toelichting en onderbouwing, niet zonder meer worden gevolgd. [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welk concreet ernstig verwijt hier wordt gemaakt aan het adres van [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] . [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling juist toegelicht dat verschillende voorzorgsmaatregelen waren getroffen voor het administreren en bewaren van het contante geld van de vereniging. Zo heeft hij onweersproken gesteld dat er altijd twee bestuursleden het contante geld telden waarna [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] dit verwerkte in de boekhouding van [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] , dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] het contante geld bewaarde in een kluis bij hem thuis waartoe alleen hij toegang had en dat hij zich met de auto liet vervoeren als hij contant geld naar zijn huis bracht. Verder is niet vast komen te staan dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] een te hoog bedrag in contanten onder zich heeft gehouden in plaats van een deel daarvan te storten bij de bank. Weliswaar is door [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij - inmiddels - een maximumbedrag van € 5.000,00 aan contant geld bij de penningmeester aanhoudt, maar zij heeft ook verklaard dat dit maximum niet gold ten tijde van de verdwijning van het contante geld in kwestie. Daarbij heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] niet toegelicht of onderbouwd waarom de bedragen die [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] onder zich had (op zichzelf) te hoog waren. Niet kan worden geoordeeld dat dit onmiskenbaar zo was, gelet op wat volgens [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] nodig was voor de gang van zaken en de activiteiten van de vereniging. [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] heeft toegelicht dat er veel contant geld nodig was voor verschillende activiteiten, zoals de carnavalswagen. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] in dat kader onvoldoende gesteld en gemotiveerd onderbouwd dat [eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] aansprakelijk gehouden kan worden op grond van artikel 2:9 BW voor het gehele tekort.