ECLI:NL:RBOBR:2025:3694

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
01.010882.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling en brandstichtingen met gemeen gevaar voor goederen

Op 27 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 januari 2025 in Oss opzettelijk brand heeft gesticht in twee voertuigen, een Opel Vivaro en een Peugeot Partner, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte heeft ook een trui gestolen die aan een ander toebehoorde. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van forensisch bewijs en getuigenverklaringen. De verdachte werd op heterdaad betrapt met brandbare materialen en goederen die verband hielden met de brandstichtingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen gelast. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partijen afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de gepleegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.010882.25 en 01.403232.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering na voorwaardelijke veroordeling: 01.141272.23
Datum uitspraak: 27 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1980,
wonende te [adres] ,
thans preventief gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 april 2025 (01.010882.25) en 13 juni 2025 (01.010882.25 en 01.403232.24).
Op de zitting van 13 juni 2025 heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 28 februari 2025 (01.010882.25) en 9 mei 2025 (01.403232.24).
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van 01.010882.25:
feit 1:
hij in of omstreeks 11 januari 2025 te Oss
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een voertuig (Opel Vivaro met kenteken [kenteken 1] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat voertuig en/of de zich daarin bevindende goederen en/of de zich in de buurt van voornoemd voertuig bevindende goederen (te weten Samsung werktelefoon, jas, flesje parfum, bedrijfsmateriaal en gereedschap), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
feit 2:
hij in of omstreeks 11 januari 2025 te Oss
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een voertuig (Peugeot Partner met kenteken [kenteken 2] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat voertuig en/of de zich daarin bevindende goederen en/of de zich in de buurt van voornoemd voertuig bevindende goederen (te weten Makita kitpistool, haspel, Makita Schroefmachine, Makita slagschroevendraaier, divers klein materiaal en/of kleding), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
feit 3:
hij op of omstreeks 11 januari 2025 te Oss
een trui, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Ten aanzien van 01.403232.24:
hij op of omstreeks 19 december 2024 te Oss
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.141272.23 is aangebracht bij vordering van 20 december 2024, ingekomen ter griffie op 28 januari 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2023. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 01.010882.25 en het feit in de zaak met parketnummer 01.403232.24 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 01.010882.25.
Verdachte ontkent de onder 1 en 2 ten laste gelegde brandstichtingen. In de visie van de raadsman ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte is weliswaar in de buurt van de branden aangetroffen, maar dat wil niet zeggen dat hij de branden heeft gesticht. Volgens de raadsman is slechts indirect bewijs voorhanden. Hij wijst daarbij op de omstandigheid dat geen DNA van verdachte is aangetroffen.
Verdachte heeft ook het onder 3 ten laste gelegde ontkend. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij de trui met daarop ‘ [benadeelde partij 1] ’ niet heeft weggenomen uit een voertuig, maar dat hij deze op straat heeft gevonden. De raadsman heeft opgemerkt dat in ieder geval niet kan worden bewezen dat de trui is weggenomen door middel van braak, verbreking of inklimming, omdat bewijs daarvoor ontbreekt.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.403232.24 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte dit feit heeft bekend.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van 01.010882.25, feiten 1, 2 en 3.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat in de nacht van 11 januari 2025 omstreeks 03.40 uur te Oss twee voertuigen, een Opel Vivaro en een Peugeot Partner, in dezelfde straat en in een kort tijdsbestek in brand zijn gestoken.
Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat het brandbeeld aan de voertuigen zodanig was, dat de brand in het voertuig is geweest en aannemelijk daar is begonnen. De cabines voor de bestuurder en passagier waren geheel uitgebrand. De autoramen waren niet meer aanwezig.
Bij beide branden is sprake van een soortgelijke modus operandi.
In de voertuigen lagen diverse goederen, waaronder in de Opel Vivaro een zwarte trui met een rits en met daarop [benadeelde partij 1] in roze letters. Deze trui wordt ook wel aangeduid als ‘werktrui’, ‘fleecevest’, ‘vliesvest’ of ‘vest’. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis en ter voorkoming van verwarring, zal de rechtbank dit consequent aanduiden als een trui.
Een getuige heeft, nabij de Opel Vivaro, een verdachte weg zien rennen. Deze verdachte was gekleed in een donkere jas met een blauwe pet.
Kort daarna is verdachte, die voldoet aan dit signalement, in de nabijheid van de branden door de politie aangehouden. Verdachte had goederen bij zich die in verband kunnen worden gebracht met het stichten van brand. Hij had een fles spiritus en aanstekers in zijn zak en een deel van een verpakking van aanmaakblokjes in zijn jas.
De politie heeft geconstateerd dat de hand van verdachte bloedde. Bij de insluiting van verdachte heeft een verbalisant geconstateerd dat een paar haartjes op de hand van verdachte verbrand waren.
Bij zijn aanhouding had verdachte eenzelfde trui aan met daarop [benadeelde partij 1] , als de trui die in de Opel Vivaro heeft gelegen. In de door verdachte gedragen trui van [benadeelde partij 1] zijn glassplinters aangetroffen, die overeenkomsten vertonen met het glas van de ruit van de Opel Vivaro.
De glassplinters zijn door een deskundige van het NFI onderzocht. De deskundige van het NFI komt tot het oordeel dat de resultaten van het glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn als hypothese 1 (het glas is afkomstig van de ruiten van dit voertuig) waar is dan wanneer hypothese 2 (dit glas komt ergens anders vandaan) waar is.
Daar staan de inconsistente en ongeloofwaardige verklaringen van verdachte tegenover.
Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij de trui van zijn broer heeft gekregen. De broer van verdachte is door de politie gehoord en heeft verklaard dat hij nog nooit bedrijfskleding aan zijn broer heeft gegeven en dit ook nooit zou doen. Met betrekking tot de bij verdachte aangetroffen fles spiritus, de verpakking van aanmaakblokjes en de twee aanstekers heeft verdachte bij de politie geen verklaring afgelegd.
Ter terechtzitting van 13 juni 2025 heeft verdachte echter verklaard dat hij de trui die nacht op de grond zag liggen en heeft aangedaan omdat hij het koud had. Ten aanzien van de fles spiritus heeft hij verklaard dat deze in zijn werkjas zat omdat hij deze spiritus gebruikte tegen het onkruid bij schuttingen. De verpakking van aanmaakblokjes kan volgens verdachte al langere tijd in zijn jas hebben gezeten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen met betrekking tot de herkomst van de trui zodanig onaannemelijk en inconsistent, dat de rechtbank die ongeloofwaardig acht. Verdachte heeft daar eerst een andere verklaring voor gegeven en pas toen hij ermee werd geconfronteerd dat zijn broer deze verklaring uitdrukkelijk tegensprak, heeft hij zijn verhaal gewijzigd en verklaard dat hij de trui gevonden had. Daar komt bij dat voor de rechtbank vast staat dat de trui afkomstig is uit de Opel Vivaro, terwijl dat betreffende voertuig zeer kort voor de aanhouding van verdachte in brand is gestoken en er zelfs nog glassplinters van dat voertuig in de trui zitten.
Ook hecht de rechtbank geen waarde aan de verklaring van verdachte met betrekking tot de reden van de aanwezigheid van de spiritus. Deze verklaring is pas op de zitting gegeven, terwijl daar eerder bij de politie voldoende gelegenheid voor is geweest en verdachte ook geen reden heeft gegeven waarom hij dat toen niet direct heeft verteld.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leveren naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs op voor een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde brandstichtingen, voor zover hierna bewezen verklaard.
De rechtbank acht de onder 3 ten laste gelegde diefstal met braak van de trui eveneens wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van de aangever blijkt dat de Opel Vivaro onbeschadigd is geparkeerd, dat de aangever het voertuig heeft afgesloten en dat de trui op de passagiersstoel lag. Nu er glasscherven in de trui zijn aangetroffen, afkomstig van de Opel Vivaro, kan het niet anders dan dat verdachte de trui door middel van braak onder zijn bereik heeft gebracht. Na het breken van de ruit en het wegnemen van de trui, heeft verdachte het voertuig in brand gestoken. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat zij de verklaringen die verdachte over de trui heeft afgelegd niet gelooft.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van 01-010882-25:
feit 1:
op 11 januari 2025 te Oss opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een voertuig, Opel Vivaro met kenteken [kenteken 1] , gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat voertuig en de zich daarin bevindende goederen (te weten Samsung werktelefoon, jas, flesje parfum, bedrijfsmateriaal en gereedschap) te duchten was.
feit 2:
op 11 januari 2025 te Oss opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of aanmaakblokjes, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een voertuig (Peugeot Partner met kenteken [kenteken 2] ) gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat voertuig en de zich daarin bevindende goederen (te weten Makita kitpistool, haspel, Makita Schroefmachine, Makita slagschroevendraaier, divers klein materiaal), te duchten was.
feit 3:
op 11 januari 2025 te Oss een trui, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van 01.403232.24:
op 19 december 2024 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [slachtoffer 2] , toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest gevorderd.
Tevens heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de op de beslaglijst vermelde in beslag genomen goederen gevorderd en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, voor zover deze nog niet ten uitvoer is gelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de inhoud van het psychologische rapport van 2 november 2023, dient het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte te worden toegerekend.
Verdachte heeft weinig baat bij een detentie en wil graag een ambulante behandeling.
De raadsman heeft verzocht de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals door de reclassering zijn geadviseerd, met dien verstande dat in plaats van een klinische behandeling een ambulante behandeling wordt opgelegd.
Indien de rechtbank tot een vrijspraak van de feiten in de zaak met parketnummer 01.010882.25 komt, dan staat een tenuitvoerlegging van 219 dagen gevangenisstraf niet in verhouding tot de geringe ernst van de vernielingszaak. De raadsman verzoekt in die situatie dan ook geen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een deel van de ten uitvoer te leggen straf open te laten staan, onder meer nu de proeftijd eerder is verlengd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten aanzien van de delicten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de nacht, midden in een woonwijk, doelbewust twee bedrijfswagens in brand gestoken en uit één van de auto’s een trui gestolen.
Brandstichting is bijzonder ernstig en gevaarlijk. Dergelijke feiten veroorzaken vaak, naast grote materiële schade, veel onrust in de omgeving. Met zijn handelen heeft verdachte dan ook bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid.
Verdachte heeft tevens een ruit van de auto van zijn vader vernield. Verdachte heeft zijn frustraties richting zijn vader op een verkeerde wijze geuit en daarbij heeft hij materiële schade veroorzaakt.
Omstandigheden ten nadele van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie, betreffende verdachte, waaruit onder meer blijkt dat verdachte in 2023 voor soortgelijke delicten, te weten brandstichting en vernielingen, onherroepelijk is veroordeeld. De straf en behandeling die verdachte als gevolg van die feiten heeft gekregen, hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden om nogmaals dergelijke feiten te plegen.
Voorts houdt de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening met het feit dat verdachte het laakbare van zijn handelen niet lijkt in te zien. De vernieling van de ruit praat hij goed door te wijzen op fouten die door zijn vader zouden zijn gemaakt, terwijl hij voor de brandstichtingen en de diefstal van de trui in het geheel geen verantwoordelijkheid neemt doordat hij deze feiten ontkent.
Rapportages.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de inhoud van de reclasseringsrapportage van het Leger des Heils van 11 maart 2025 en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting van de deskundige/reclasseringswerker S.E.M. Heesen.
Hieruit blijkt dat de reclassering van mening is dat behandeling van verdachte in een klinische setting nodig is. Een eerdere klinische opname in het kader van een eerder strafvonnis is voortijdig beëindigd. De in de onderhavige zaak in gang gezette klinische opname bij Stevig is niet aangevangen doordat verdachte een klinische opname uiteindelijk heeft geweigerd, ondanks dat hij in een eerder stadium heeft aangegeven daarvoor open te staan en mee te willen werken.
Op dit moment is de conclusie van de reclassering en de kliniek dat de copingvaardigheden van verdachte nog onvoldoende zijn om met een ambulante behandeling te starten.
Eerst dient vanuit een klinische behandeling aan de copingvaardigheden te worden gewerkt, waarna een ambulante behandeling aan de orde kan zijn. De reclassering en de kliniek vinden de risico’s te groot om ambulant met een behandeling te starten en zien dit op dit moment niet als een realistische optie.
Verder heeft de deskundige aangegeven dat op het moment dat verdachte volhardt in zijn weigering tot medewerking aan een klinische behandeling, de kans op een acceptatie van verdachte in een kliniek heel erg klein is.
Is verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, zoals de raadsman heeft aangevoerd?
De raadsman heeft verzocht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren, gelet op de conclusies in het rapport van psycholoog N. van der Weegen van 2 november 2023, gerapporteerd in de zaak met parketnummer 01.141272.23.
De rechtbank ziet in de inhoud van het rapport van voornoemde psycholoog onvoldoende aanleiding de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank wil wel aannemen dat nog sprake is van stoornissen bij verdachte, te meer nu de klinische behandeling niet is afgerond. De rechtbank heeft de doorwerking van deze stoornissen bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten echter niet kunnen vaststellen, nu het rapport van ruim vóór de bewezenverklaarde feiten dateert en die doorwerking daardoor ook niet is onderzocht door de psycholoog. Daar komt bij dat de feiten grotendeels worden ontkend door verdachte, zodat met verdachte ook geen gesprek kan worden gevoerd over hoe hij tot zijn acties is gekomen.
De straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet, gelet op de opstelling van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport met de op de zitting gegeven toelichting van de deskundige, geen aanleiding in een voorwaardelijk kader een ambulante behandeling op te leggen. De rechtbank is ervan overtuigd dat verdachte baat zou hebben bij een langdurige klinische behandeling. Als verdachte hieraan zijn medewerking had verleend (hij kon op basis van een schorsingsbeschikking van de rechtbank op 10 juni 2025 terecht bij de kliniek van Stevig) dan was de rechtbank zeker bereid geweest een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest op te leggen in combinatie met een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel. Verdachte heeft zijn medewerking echter geweigerd en heeft ook ter zitting zeer duidelijk aangegeven op geen enkele wijze aan een klinisch traject te willen meewerken.
Een ambulante behandeling, zoals door de verdediging is verzocht, is niet realistisch.
Gelet daarop rest de rechtbank niets anders dan verdachte ‘kaal’ af te straffen voor zijn daden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .

Benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft aan materiële schade een bedrag van € 5.405,27
gevorderd bestaande uit:
  • kosten imperiaal, belettering, betimmering € 2.183,27;
  • gereedschappen € 2.100,00;
  • materialen € 500,00; en
  • verleturen € 622,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vindt dat niet duidelijk is of, en, zo ja, wat er door de verzekering is vergoed. Wel is duidelijk dat er kosten zijn gemaakt door [benadeelde partij 1] . De officier van justitie acht een bedrag van € 4.000,00 toewijsbaar, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen en subsidiair verzocht benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de btw niet kan worden vergoed.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering en de onderbouwing daarvan roepen vragen op bij de rechtbank, terwijl de benadeelde partij niet op de terechtzitting is verschenen om die vragen te beantwoorden. De rechtbank vindt de vordering onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] .

Benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft aan materiële schade een bedrag van € 7.067,57
gevorderd bestaande uit:
  • Makita accu slagschroevendraaier € 375,39;
  • Makita accu boor/schroefmachine € 113,78;
  • kitspuit Makita € 337,59;
  • kabelhaspel 50 m € 241,80;
  • Peugeot Partner kenteken [kenteken 2] € 6.000,00.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat niet duidelijk is of, en, zo ja, wat er door de verzekering is vergoed. Wel is duidelijk dat er kosten zijn gemaakt door de benadeelde partij. De officier van justitie acht de schade met betrekking tot de gereedschappen toewijsbaar, met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Volgens de factuur is de auto gekocht voor € 1.500,00 (inclusief btw). Als de rechtbank vindt dat de schade van de auto kan worden toegewezen, dan verzoekt de raadsman primair toewijzing van een bedrag van minder dan € 1.500,00 of subsidiair een bedrag van € 1.500,00.
Van het gereedschap is niet duidelijk of het is aangetast door de brand. Betreffende de accuboormachine en de slagschroevendraaier kan benadeelde de btw terugvragen. Van de kabelhaspel en de kitspuit is geen onderbouwing.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 2] . niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering en de onderbouwing daarvan roepen vragen op bij de rechtbank, terwijl de benadeelde partij niet op de terechtzitting is verschenen om die vragen te beantwoorden. De rechtbank vindt de vordering onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.141272.23.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf in de weg staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. Uit het vonnis van 18 november 2024 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant blijkt dat al een gedeelte van 21 dagen gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat nog 219 dagen gevangenisstraf ten uitvoer kunnen worden gelegd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 157, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van 01.010882.25:

Feit 1:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

Feit 2:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

Feit 3:

diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
ten aanzien van 01.403232.24:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
ten aanzien van 01-010882-25 feit 1, feit 2, feit 3, 01-403232-24 feit 1:
 een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
 verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
01-010882-25: 1 STK Verpakkingsmateriaal;
01-010882-25: 1 STK Chemicaliën;
01-010882-25: 2 STK Aansteker;
01-010882-25: 1 STK Gereedschap.
ten aanzien van 01-010882-25 feit 1:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .:

bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
ten aanzien van 01-010882-25 feit 2:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :

bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

beveelt de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2023, gewezen onder parketnummer 01-141272-23, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 219 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van der Hilst, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 27 juni 2025.