ECLI:NL:RBOBR:2025:378

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
C/01/409511/ FT RK 24/715
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) wegens onstabiele financiële situatie en gebrek aan minnelijk traject

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in het verzoek van een schuldenaar om toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP). De schuldenaar, die op 29 oktober 2024 een verzoekschrift indiende, werd geconfronteerd met een schuldenlast van € 53.705,58, waarvan de grootste schuld van € 44.243,45 aan twee aandeelhouders van zijn voormalige B.V. was. De rechtbank ontving op 30 oktober 2024 een brief waarin de schuldenaar werd gewezen op de onvolledigheid van zijn verzoek, waarna aanvullende stukken op 22 november 2024 werden ingediend. De schuldeisers, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Braun, dienden een verweerschrift in en vroegen faillissement aan, wat leidde tot aanhouding van de faillissementsbehandeling tot de beslissing op het WSNP-verzoek.

Tijdens de zitting op 8 januari 2025 werd de schuldenaar gehoord. De rechtbank constateerde dat de schuldenaar recentelijk uit een bedrijfsfaillissement kwam en dat er een persoonlijk faillissement was aangevraagd. De verklaring van de gemeente Veldhoven, die op 8 november 2024 was afgegeven, gaf aan dat de schuldenaar momenteel een instabiele financiële situatie had en dat er geen poging was gedaan tot een buitengerechtelijke regeling. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet voldeed aan de voorwaarden voor de WSNP, omdat er geen stabiele financiële situatie was en er geen deugdelijke poging was gedaan om tot een minnelijk akkoord te komen.

De rechtbank besloot het verzoek tot toepassing van de WSNP af te wijzen, met de aanbeveling dat de schuldenaar financiële hulp zou zoeken en zich zou inspannen om zijn inkomen te verhogen. De schuldenaar heeft het recht van hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak, dat uitsluitend door een advocaat kan worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
rekestnummer: C/01/409511/ FT RK 24/715
uitspraakdatum: 22 januari 2025
afwijzing toepassing schuldsanering
In de zaak van:
[schuldenaar] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 29 oktober 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Per brief van 30 oktober 2024 is verzoeker er op gewezen dat zijn verzoek niet volledig is en is verzoeker in de gelegenheid gesteld om het verzoek met de benodigde stukken aan te vullen. Op 22 november 2024 heeft de rechtbank aanvullende stukken ontvangen.
1.2.
Daarnaast heeft mr. E.C.M. Braun op 8 november 2024, namens twee schuldeisers van verzoeker, een verweerschrift tegen het verzoek Wsnp ingediend. Deze twee schuldeisers hebben tevens het faillissement van verzoeker aangevraagd. De behandeling van het verzoekschrift faillissement is aangehouden totdat op het verzoek toepassing van de schuldsaneringsregeling is beslist.
Verzoeker heeft per e-mail van 7 januari 2025 (met bijlagen) gereageerd op het verweerschrift.
1.3.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het eindverslag van 10 juli 2024 in het faillissement van [A] B.V. (hierna te noemen: [A] ), waar verzoeker enig bestuurder van is.
1.4.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 8 januari 2025. Daarbij is verzoeker gehoord en is aangegeven dat de datum van vonnis 22 januari 2025 is.

2.Beoordeling

de feiten
2.1.
Uit de door verzoeker opgemaakt schuldenlijst blijkt dat er sprake is van een schuldenlast van € 53.705,58. Het gaat om vier schulden, die alle zijn ontstaan in de afgelopen drie jaar. De grootste schuld van € 44.243,45 betreft die van 2 aandeelhouders van [A] (tevens aanvragers van het persoonlijk faillissement van verzoeker), waar verzoeker -kennelijk- in privé aansprakelijk voor is. De relevante stukken omtrent deze vordering zijn door verzoeker niet aangeleverd.
Daarnaast is er nog sprake van schulden aan het CJIB ad € 8.042,-, aan Zekur (zorgverzekeraar) ad € 953,59 en aan MijnDomein ad € 466,54.
2.2.
In de bij het verzoekschrift gevoegde 285-verklaring is door [naam] , werkzaam voor de gemeente Veldhoven, op 8 november 2024 het volgende aangegeven;
“Meneer komt net uit een bedrijfsfaillissement. Er is nu een persoonlijk faillissement aangevraagd door de eerdere vennoten. Meneer heeft verzocht om omzetting naar de Wsnp bij de rechtbank. Om deze reden is verzocht tot afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 285 fw. Hier is op 06-11-2024 een gesprek gevoerd met meneer.
Meneer geeft aan momenteel als zelfstandige inkomen te verdienen (eenmanszaak). Hij geeft aan dat hiermee al gedurende circa een jaar een inkomen te verdienen dat onder bijstandsniveau ligt (circa € 790,- per maand). Meneer dient zijn inkomen verder maximaliseren. Na eerder lichamelijke en psychische klachten te hebben ervaren geeft meneer aan fulltime beschikbaar te zijn.
Ook geeft hij aan geen aangifte over 2023 te hebben gedaan, voor 2024 niet te reserveren en ook geen aangifte omzetbelasting te hebben gedaan. Gesteld kan worden dat de bedrijfsvoering nog niet op orde is. De schuldenpositie is nog niet vast te stellen. De inkomsten en uitgaven zijn nog niet in balans. Ondanks dat meneer aangeeft een gezamenlijke huishouding te voeren met een ander persoon lukt het hem nog niet om zijn beperkte vaste lasten te betalen.
Gelet op het bovenstaande is de situatie vooralsnog niet stabiel genoeg om te kunnen starten met een minnelijke schuldregeling en is een minnelijke regeling op dit moment niet mogelijk.
Meneer geeft wel aan ondersteuning te hebben gezocht om zijn aangiften en (bedrijfs)administratie op te pakken. Tevens geeft hij aan druk bezig te zijn met acquisitie en sollicitaties. De afgelopen periode heeft veel stress met zich meegebracht en meneer probeert zich nu in te zetten om zaken op orde te krijgen en uiteindelijk toe te werken naar een structurele oplossing van de schuldenproblematiek. Een nieuw faillissement zal dit verder vertragen.”
de verklaringen
2.3.
Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij in het verleden tweemaal naar de gemeente Veldhoven is gegaan voor financiële ondersteuning. Volgens hem kon de gemeente niets doen totdat het faillissement van de B.V. was uitgesproken. Ook lukt(e) het niet om een uitkering van de gemeente te krijgen. Verzoeker woont in bij een goede vriendin en hij hoeft geen huur te betalen. In het verleden heeft verzoeker niet kunnen werken vanwege medische problemen. Via zijn eenmanszaak probeert verzoeker projecten binnen te halen en hij solliciteert ook naar een dienstverband in loondienst. Op dit moment werkt hij niet in loondienst. Via de eenmanszaak loopt nog 1 project en daarvan ontvangt hij maandelijks € 385,-. Van dat bedrag betaalt verzoeker zijn telefoonabonnement. Desgevraagd heeft verzoeker aangegeven dat hij zijn zorgverzekering niet betaalt. Voor de schulden bij het CJIB heeft verzoeker een betalingsregeling getroffen.
de overwegingen
2.4.
Een van de doelstellingen van de WSNP is het bevorderen van de totstandkoming van minnelijke schuldregelingen. De WSNP fungeert als ‘stok achter de deur’ voor een
buitengerechtelijk schuldregelingsakkoord. In beginsel moet een WSNP-verzoek dan ook zijn voorafgegaan door een deugdelijke poging om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen en vergezeld te gaan met onder meer een zogenoemde 285-verklaring (artikel 285 lid 1 onder f Fw).
2.5.
Uit de verklaring van [naam] , werkzaam voor de gemeente Veldhoven (zie hierboven onder 2.2.) blijkt dat er niet geprobeerd is een buitengerechtelijke regeling tot stand te brengen. Uit de verklaring blijkt juist dat een dergelijk traject nog niet aan de orde is, omdat de situatie van verzoeker niet stabiel genoeg is. Zo is volgens de verklaring onder meer de schuldenlast niet vast te stellen, is het inkomen nog niet op orde, de bedrijfsvoering en belastingen van de eenmanszaak ook niet en lukt het verzoeker niet om de beperkte vaste lasten te betalen. Deze genoemde omstandigheden worden gedeeltelijk door verzoeker bestreden op de zitting. De rechtbank constateert echter dat de verklaring van de gemeente over de onstabiele financiële situatie van verzoeker op hoofdlijnen klopt. Verzoeker woont sinds 2018 in bij een vriendin en hoeft niet te betalen voor de inwoning. Zijn vaste lasten zijn daardoor erg beperkt, maar zelfs die kunnen op dit moment niet worden betaald. Verzoeker heeft bij doorvragen op zitting aangegeven dat hij de maandelijkse zorgpremie niet betaalt (dit bleek niet zodanig uit het schuldenoverzicht). De huidige inkomsten van verzoeker zijn 385 euro per maand. Weliswaar zoekt verzoeker naar eigen zeggen naar een baan in loondienst, maar hier zijn geen bewijzen van overlegd. Ook is het de rechtbank niet duidelijk geworden of en wanneer verzoeker - in loondienst – heeft gewerkt in de afgelopen jaren. Weliswaar geeft verzoeker aan dat hij vanwege medische klachten in het verleden niet heeft kunnen werken, maar hier zijn geen (medische) bewijzen van overgelegd, terwijl verzoeker wel een eigen bedrijf (of eigenlijk 2 bedrijven) is gestart in de afgelopen jaren. Het medicatieoverzicht, opgemaakt op 7 september 2021, dat verzoeker heeft overgelegd, is hiervoor niet voldoende. Verzoeker heeft op zitting aangegeven bezig te zijn met de belastingaangifte voor zijn eenmanszaak, maar er is er niet voor gereserveerd. De schuldenlast is hierdoor nog niet duidelijk.
2.6.
Gelet op het voorgaande is het op dit moment (veel) te vroeg voor verzoeker om een beroep te kunnen doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling. Er moet eerst een degelijk minnelijk traject worden gestart bij een schuldhulpverlener. Dit alleen al (nog los van de vraag of verzoeker te goeder trouw is geweest bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden) is reden om het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af te wijzen.
Verzoeker zou er verstandig aan doen op korte termijn financiële hulp te zoeken. Een beschermingsbewindvoerder kan verzoeker bijvoorbeeld helpen om ervoor te zorgen dat zijn vaste lasten worden betaald en er geen nieuwe schulden zullen ontstaan. Bovendien moet verzoeker ervoor zorgen dat er meer inkomen komt. Als dat niet in de vorm van een uitkering kan, dan dient verzoeker zich in te spannen om fulltime werk te zoeken. Verzoeker geeft aan dat hij nu in ieder geval gewoon kan werken.

3.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. S.C.E.F. Moulen Janssen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]