ECLI:NL:RBOBR:2025:3893

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C-01-412161 - HA ZA 25-92
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten inzake inzage in bescheiden en bestuurdersaansprakelijkheid ProLease B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Oost-Brabant, zijn er twee incidenten aan de orde. Het eerste incident betreft een vordering van [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama om ProLease te bevelen bepaalde bescheiden over te leggen. Deze bescheiden zijn nodig om een verrekeningsverweer in de hoofdzaak te kunnen voeren. De rechtbank oordeelt dat het belang bij inzage onvoldoende is onderbouwd en wijst de vordering af. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama geen rechtmatig belang hebben bij de gevorderde bescheiden, omdat zij geen aandelen in ProLease houden en de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd.

Het tweede incident betreft een vordering van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko om afschrift te verstrekken van accountantsverslagen en correspondentie met de accountant. De rechtbank wijst deze vordering gedeeltelijk toe, omdat ProLease niet heeft aangetoond dat de gevraagde bescheiden niet beschikbaar zijn. ProLease moet zich inspannen om de ontbrekende accountantsverslagen te verkrijgen, maar hoeft geen bescheiden te verstrekken die zij niet heeft. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen de partijen in het tweede incident, omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen.

De zaak is verder verwezen naar de rolrechter voor beraad over een mondelinge behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/412161 / HA ZA 25-92
Vonnis in incident van 25 juni 2025
in de zaak van
PROLEASE B.V.,
te 's-Hertogenbosch,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in de incidenten,
hierna te noemen: ProLease,
advocaat: mr. E.C. Netten,
tegen

1.[gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] ,

te [plaats] ,
2.
JUKAMA BEHEER B.V.,
te Sint-Michielsgestel,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisende partijen in incident,
hierna te noemen: [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama,
advocaat: mr. H. Knotter,
en tegen

3.[gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] ,

te [plaats] ,
4.
STIJKO HILL B.V.,
te Breda,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisende partijen in incident,
hierna te noemen: [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko,
advocaat: mr. C.A.M. van Wesel,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 december 2024
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in incident van [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama van 9 april 2025
- de conclusie van antwoord tevens houdende een incidentele vordering tot afschrift bescheiden van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko van 9 april 2025
- de conclusie van antwoord in de incidenten van ProLease van 23 april 2025
- de akte uitlaten producties van [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama van 7 mei 2025
- de akte uitlating producties tevens houdende akte vermindering incidentele eis van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko van 7 mei 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

Een korte schets van het geschil in de hoofdzaak:
2.1.
In de hoofdzaak speelt, kort samengevat en alleen voor zover van belang voor de beoordeling van de incidenten, het volgende.
Gedaagden zijn de (indirect) bestuurders geweest van ProLease. In de hoofdzaak stelt ProLease zich op het standpunt dat gedaagden gedurende een periode van ongeveer tien jaar bedragen tot een totaalbedrag van minstens 15,3 miljoen euro hebben onttrokken aan het vermogen van ProLease. Ook hebben gedaagden volgens ProLease onder valse voorwendselen financiering ten behoeve van ProLease aangetrokken door een groot aantal voertuigen ter verpanding aan haar financiers aan te bieden, die geen eigendom van ProLease bleken te zijn. Gedaagden hebben hiermee onrechtmatig jegens ProLease gehandeld. Met haar vorderingen in de hoofdzaak beoogt ProLease (primair) op grond van bestuurdersaansprakelijkheid de schade die zij daardoor heeft geleden op gedaagden te verhalen. ProLease vordert daarom van gedaagden betaling van € 15.300.000,-.
De incidentele vordering van [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama en het verweer daartegen:
2.2.
[gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama vorderen in hun incident dat ProLease op grond van artikel 22 Rv wordt bevolen dan wel op grond van artikel 843a Rv (oud) wordt veroordeeld om afschrift te verstrekken van in de dagvaarding nader omschreven bescheiden. Dit op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van ProLease in de kosten van deze incidentele procedure.
2.3.
[gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama leggen aan deze vordering, samengevat, het volgende ten grondslag.
De gevraagde bescheiden zien op de verkoop van de activa van ProLease aan een derde partij (Volkswagen Pon Financial Services, ook: VWPFS). [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama hebben die bescheiden nodig om hun verweer in de hoofdzaak verder te kunnen onderbouwen. Meer specifiek willen [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama zich in de hoofdzaak kunnen beroepen op verrekening met een vordering die zij op ProLease zouden kunnen hebben. Die tegenvordering hangt samen met (mogelijk) onrechtmatig handelen door het interim-bestuur van ProLease rond de verkoop. Dat handelen kan dan aan ProLease worden toegerekend en [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama hebben daardoor schade geleden. Het heeft er volgens [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama namelijk alle schijn van dat het interim-bestuur bij de verkoop heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het interim-bestuur lijkt namelijk de activa van ProLease tegen een substantieel te lage koopprijs te hebben verkocht. Bij [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama leeft daarom het gerechtvaardigde vermoeden dat de belangen van ProLease en van haar aandeelhouders tijdens het verkoopproces ondergeschikt waren aan de belangen van de financiers van ProLease.
Op grond van artikel 6:162 BW is ProLease daarom volgens [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama gehouden om hun schade als gevolg van het onrechtmatig handelen te vergoeden.
[gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama verzoeken de rechtbank in dit incident om op grond van artikel 22 Rv ProLease te bevelen de genoemde bescheiden in het geding te brengen. Voor zover de rechtbank dat bevel niet geeft, beroepen [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama zich op artikel 843a Rv (oud). Aan alle in dat artikel genoemde vereisten is volgens [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama voldaan.
2.4.
ProLease voert hiertegen het volgende verweer.
Volgens ProLease hebben [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama geen rechtmatig belang bij de gevorderde bescheiden, die een kansloze vordering van [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama op ProLease zouden moeten onderbouwen.
Verder geldt dat de gevorderde bescheiden grotendeels onbepaald zijn.
Ten slotte stelt ProLease dat gewichtige redenen zich verzetten tegen inzage en afschrift van de bescheiden.
De incidentele vordering van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko en het verweer daartegen:
2.5.
[gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko vorderen in hun incident (na vermindering van eis) veroordeling van ProLease om afschrift te verstrekken van de volgende bescheiden:
alle accountantsverslagen van de afgelopen 11 jaar en correspondentie tussen [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en de accountant in dat kader;
alle mails tussen [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] , [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] , [A] en [B] die betrekking hebben op de taakverdeling tussen [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] .
Dit op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van ProLease in de kosten van de kosten van dit incident.
2.6.
Aan deze incidentele vordering leggen [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko het volgende ten grondslag.
[gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] heeft sinds september 2024 geen toegang tot de systemen van ProLease. Hem is daarmee de toegang ontzegt tot relevante documenten uit de periode waarin [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] bestuurder is geweest van ProLease. [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] heeft er belang bij dat hij alsnog over die stukken kan beschikken ten behoeve van zijn verweer in de hoofdzaak. De stukken zijn volgens [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] in het bijzonder relevant, om de gang van zaken en de (in)formele en feitelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] in de periode dat zei beiden bestuurder van ProLease waren aan te kunnen tonen. [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] was namelijk verantwoordelijk voor het financiële beleid van de vennootschap en het is alleen [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] geweest, die gelden aan ProLease heeft onttrokken en die onttrekkingen administratief heeft verhuld. [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko hebben de stukken nodig om hun hiermee samenhangende verweer in de hoofdzaak nader te kunnen onderbouwen.
2.7.
ProLease brengt als verweer tegen de vordering van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko naar voren dat zij de gevorderde bescheiden al grotendeels heeft verstrekt. De voor ProLease beschikbare bescheiden zijn al op 4 april 2025 aan [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko verstrekt. [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko kunnen geen inzage vorderen van bescheiden die zij zelf al in hun bezit hebben.
Verder stelt ProLease in haar verweer, dat de gevorderde bescheiden onvoldoende bepaald zijn.

3.De beoordeling in het door [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama opgeworpen incident

3.1.
[gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama gronden hun vordering allereerst op artikel 22 Rv. Dat artikel geeft de rechter een bevoegdheid om partijen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of om bescheiden over te leggen.
De rechtbank ziet in dit stadium, in deze incidentele procedure, geen aanleiding om ProLease te bevelen om de gevorderde bescheiden in het geding te brengen. Zie hierna over de door [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama gegeven onderbouwing. Het is aan de rechter in de hoofdzaak om – indien hij dat voor de inhoudelijke behandeling van de zaak nodig acht – ProLease met toepassing van artikel 22 Rv te bevelen bepaalde stellingen nader toe te lichten of stukken in het geding te brengen.
3.2.
[gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama verwijzen als grondslag voor hun vorderingen ook naar het in deze zaak nog toepasselijke artikel 843a Rv (oud). Voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv (oud) moet zijn voldaan aan een aantal cumulatieve voorwaarden. Degene die de vordering instelt (1) moet een rechtmatig belang hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en (4) de wederpartij moet de bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting hebben. Lid 4 van artikel 843a Rv (oud) voegt daaraan toe dat de wederpartij niet gehouden is aan de vordering te voldoen, als daar gewichtige redenen voor zijn of als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in voormelde zin al sprake zijn, als degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten bovendien voldoende bepaald zijn. Dat wil zeggen voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, om een ‘fishing expedition’ te voorkomen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit hun rechtmatige belang bij de gevorderde bescheiden kan worden afgeleid. Het verrekeningsverweer dat [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama in de hoofdzaak (mogelijk) willen kunnen voeren, is binnen de kaders van dit incident namelijk onvoldoende onderbouwd.
[gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama stellen dat zij door het handelen van het interim-bestuur van ProLease in hun financiële belangen als aandeelhouders zijn geschaad. De daarmee samenhangende (afgeleide) schade willen zij kunnen verrekenen met een eventuele vordering die ProLease op hen heeft.
Echter, ook als aangenomen wordt dat het interim-bestuur van ProLease rond de verkoop van de activa van ProLease op de door [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama gestelde wijze onzorgvuldig heeft gehandeld (wat ProLease overigens gemotiveerd heeft betwist), valt niet in te zien dat [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama daarop met succes een geldvordering jegens ProLease kunnen gronden.
Hierbij is allereerst van belang dat [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama zelf geen aandelen in ProLease houden. Het is LeasePro Holding B.V. dat alle aandelen in ProLease houdt. Jukama houdt 17,5% van de aandelen in LeasePro Holding B.V. De overige aandelen in LeasePro Holding B.V. worden gehouden door [C] B.V. en Stijko. [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] houdt 100% van de aandelen in Jukama. [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama zijn dus slechts indirect aandeelhouders van ProLease.
Verder wijst ProLease in haar verweer terecht op vaste rechtspraak, waaruit volgt dat aandeelhouders een vermindering van de waarde van hun aandelen als gevolg van onrechtmatig handelen door een derde (waaronder ook een bestuurder) jegens een vennootschap, in beginsel niet een eigen vordering tot schadevergoeding tegen de bedoelde derde (of bestuurder) geldend kunnen maken. Het ligt op de weg van de vennootschap om ter bescherming van de belangen van allen die bij het in stand houden van haar vermogen belang hebben, van de derde schadevergoeding te vorderen. Dat kan slechts anders zijn, als de derde ook een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens de betreffende aandeelhouder in privé niet in acht heeft genomen. Als echter geen bijkomende omstandigheden zijn gesteld, zoals het opzet om die aandeelhouder te benadelen, kan niet worden gesteld dat de derde/bestuurder tevens een specifieke zorgvuldigheidsnorm tegenover de aandeelhouder heeft geschonden (vgl. HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564; Poot/ABP en HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419).
Tegen deze achtergrond leiden de stellingen van [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama voorshands in dit stadium, ook als de gestelde feiten waar zijn, niet tot toewijzing van de vorderingen. Bijkomende omstandigheden in voormelde zin, waaruit zou kúnnen volgen dat het interim-bestuur een specifieke tot [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama gerichte norm heeft geschonden, hebben [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama niet gesteld.
Een gerechtvaardigd belang bij de gevorderde bescheiden kan gelet hierop niet worden aangenomen. Dit leidt al tot afwijzing van de incidentele vorderingen van [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama. De verdere stellingen van partijen kunnen dan onbesproken blijven.
3.4.
[gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten (inclusief nakosten) van dit incident worden veroordeeld. De proceskosten van ProLease worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

4.De beoordeling in het door [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko opgeworpen incident

4.1.
Ook de incidentele vordering van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko is gegrond op artikel 843a Rv (oud). Hiervoor onder 3.2 is het daarbij geldende toetsingskader vermeld.
4.2.
Met betrekking tot de door [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko gevorderde accountantsverslagen, begrijpt de rechtbank, dat het hen in dit incident alleen nog gaat om de verslagen over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2020. De overige verslagen hebben [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko al van ProLease ontvangen en over het jaar 2024 is kennelijk geen accountantsverslag opgesteld. De rechtbank stelt vast dat ProLease eerder vrijwillig is overgegaan tot het overleggen van (een groot deel van) de stukken waar [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko om hebben gevraagd en dat ProLease hier geen inhoudelijk verweer voert tegen de vordering van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko met betrekking tot deze accountantsverklaring. In haar verweer merkt ProLease alleen op dat zij de verslagen over de vier hiervoor genoemde jaren ‘
in haar administratie niet terug heeft kunnen vinden’. Daarmee heeft ProLease echter niet gesteld dat er over die jaren geen accountantsverklaringen zijn opgesteld. Hoewel ProLease in principe niet kan worden veroordeeld om bescheiden aan [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko ter beschikking te stellen die zij niet heeft, mag van haar wel enige inspanning worden verwacht om die bescheiden alsnog in haar bezit te krijgen (bijvoorbeeld door de verklaringen bij de accountant op te vragen). Dat het voor ProLease onmogelijk is om de ontbrekende accountantsverklaringen alsnog te verkrijgen is niet gesteld of gebleken. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko op dit punt daarom toewijzen voor de vier nog ontbrekende accountantsverklaringen, met inachtneming van de overwegingen hiervoor over bescheiden die ProLease niet heeft.
De hiermee samenhangende vordering met betrekking tot “
de correspondentie tussen [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en accountant in dat kader” zal ook worden toegewezen. ProLease heeft hierover in haar verweer slechts in algemene zin opgemerkt dat de gevorderde bescheiden onvoldoende bepaald zijn. Daarin kan de rechtbank ProLease niet volgen. De vordering ziet op de correspondentie tussen [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en de accountant van ProLease die verband houdt met (het opstellen van) de accountantsverklaringen over de afgelopen 11 jaar. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingekaderd en dus bepaald en een verder verweer heeft ProLease niet gevoerd.
De hierbij gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat (i) de rechtbank ervan uitgaat dat ProLease zich naar behoren inspant om de bescheiden in handen te krijgen en om deze te verstrekken en (ii) het vooralsnog onzeker is of de bescheiden bestaan en ter beschikking kunnen worden gesteld. Een dwangsom kan zo nodig in een later stadium alsnog worden gevraagd als daarvoor goede gronden zijn.
4.3.
Dan de vordering met betrekking tot alle mails tussen [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] , [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] , [A] en [B] die betrekking hebben op de taakverdeling tussen [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] .
ProLease heeft in haar verweer ook hiertegen aangevoerd dat de vordering te onbepaald is. Daar heeft ProLease in dit geval een nadere invulling aan gegeven, door erop te wijzen dat het onduidelijk is om welke e-mails het gaat, wie de afzender en ontvanger zijn, in welke periode de e-mails zijn verstuurd en wat de concrete onderwerpen van de betreffende e-mails zijn. Het ook om e-mails van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] zelf, zodat hij had veel concreter kunnen én moeten aangeven van welke specifieke e-mails inzage wordt gevorderd, aldus ProLease. Volgens ProLease zijn [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko daarom uit op een ‘fishing expedition’ in de hoop e-mails te vinden die hun standpunt zouden kunnen onderbouwen.
4.4.
De rechtbank volgt ProLease in haar verweer. Om de door ProLease genoemde redenen, is de vordering van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko onvoldoende bepaald. Het had op de weg van [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko gelegen om hun vordering ten aanzien van deze e-mails nader af te bakenen, door in ieder geval een periode aan te geven waarbinnen de e-mails moeten zijn verstuurd en meer concreet in te vullen (bijvoorbeeld met behulp van een aantal trefwoorden) wanneer een e-mail betrekking heeft op de taakverdeling tussen [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en dus onder de selectie valt. Voor ProLease is nu onvoldoende duidelijk wat bij toewijzing van deze vordering van haar wordt verwacht.
4.5.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten in dit door [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko opgeworpen incident tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

in het door [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama opgeworpen incident:
5.1.
wijst de incidentele vorderingen van [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama in de kosten van het incident, aan de zijde van ProLease tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en Jukama niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in het door [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko opgeworpen incident:
5.4.
veroordeelt ProLease om indien mogelijk aan [gedaagde 3 hfdzk / eiser inc] en Stijko, op hun kosten afschrift te verstrekken van de accountantsverslagen over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2020 en van alle correspondentie tussen [gedaagde 1 hfdzk / eiser inc] en de accountant in het kader van (het opstellen van) de accountantsverklaringen van de afgelopen 11 jaren, met dien verstande dat ProLease zich naar behoren moet inspannen om de bescheiden ter beschikking te stellen en dat zij niet gehouden is bescheiden ter beschikking te stellen die zij niet heeft en ook niet met redelijke inspanningen kan verkrijgen,
5.5.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak:
5.7.
verwijst de zaak naar de rol van
9 juli 2025voor beraad rolrechter over het houden van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.