ECLI:NL:RBOBR:2025:3927

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
82/031546-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plegen van witwassen en gewoontewitwassen

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van gewoontewitwassen en witwassen van cryptovaluta. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen en cryptovaluta die afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte had in de periode van 9 september 2022 tot en met 21 november 2022, in Nederland, een bedrag aan geld verworven dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden afkomstig te zijn uit criminele activiteiten. Daarnaast werd hem verweten dat hij in de periode van 13 juni 2022 tot en met 3 februari 2023 een hoeveelheid cryptovaluta ter waarde van € 66.608,23 had verworven, eveneens afkomstig uit misdrijf. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn activiteiten de georganiseerde criminaliteit had gefaciliteerd en dat het witwassen van criminele gelden een bedreiging vormt voor de legale economie. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak en compenseerde de verdachte hiervoor. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.031546.23
Datum uitspraak: 1 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juni 2025.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 februari 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 oktober 2017 tot en met 21 november 2022, te Tilburg en/of elders in Nederland,
(telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal 246.300 euro (ZD-001-01, p. 8 en DOC-032 t/m DOC-034), althans enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) (telkens) -onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele, afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
T.a.v. feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 juni 2022 tot en met 3 februari 2023, te Tilburg en/of elders in Nederland,
(telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een hoeveelheid cryptovaluta (totaal bij verkoop vertegenwoordigend een waarde van 66.608,23 euro, althans enig geldbedrag) (AMB-010 en ZD-002-01, p. 7),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad ,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) (telkens) -onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
T.a.v. feit 1:
De verdediging heeft primair betoogd dat het onderzoek naar de gebruikers van Exclu onrechtmatig is geweest en het verkregen bewijs dient te worden uitgesloten van het bewijs. Het vertrouwensbeginsel zou hier geen toepassing moeten krijgen.
Subsidiair heeft de verdediging de identificatie van verdachte als (enige) gebruiker van een aantal Exclu-ID’s tijdens de ten laste gelegde periode betwist.
Meer subsidiair heeft de verdediging betoogd dat het ten laste gelegde bedrag niet meer dan een schatting betreft en dat het verkeerd is berekend. Steekhoudende en verifieerbare onderbouwing voor voornoemd bedrag ontbreekt. Daarnaast is het verkopen van cryptotelefoons en bijbehorende abonnementen niet strafbaar en dit levert dus als zodanig geen witwassen op. Niet is gebleken dat verdachte wetenschap had of kon hebben van enige criminele herkomst van de gelden waarmee hij door zijn afnemers is betaald. Zijn boekhouder heeft van zijn inkomsten aangifte gedaan bij de Belastingdienst.
Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
T.a.v. feit 2:
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte een consistente en controleerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de gelden waarmee de cryptovaluta zijn aangeschaft. De crypto valuta zijn namelijk jaren geleden aangekocht met gelden die door verdachte uit een eerder misdrijf zijn verkregen zoals door hem gepleegd in België.
Het oordeel van de rechtbank.
A.
De bewijsmiddelen
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtmatigheid van het bewijs.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het onderzoek naar de gebruikers van Exclu onrechtmatig is geweest en het verkregen bewijs dient te worden uitgesloten van het bewijs. Daarvoor heeft de verdediging verwezen naar een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 januari 2025 (ECLI:NL:GHDHA:2025:274). Hoewel daarin is aangenomen dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is, zou de rechtbank op grond van de in het arrest genoemde feiten tot een andere conclusie moeten komen.
De rechtbank overweegt als volgt. In voornoemd arrest heeft het gerechtshof Den Haag overwogen dat met betrekking tot de zogenoemde Exclu-hack (op dit moment) niet gebleken is van een begin van aannemelijkheid dat de onderzoekshandelingen niet onder de verantwoordelijkheid van de Duitse autoriteiten hebben plaatsgevonden. Het gerechtshof Den Haag acht het vertrouwensbeginsel dan ook onverkort van toepassing. Waarom de rechtbank anders naar de materie moet kijken, is door de verdediging niet gemotiveerd en de rechtbank ook overigens niet gebleken.
De rechtbank ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om af te wijken van hetgeen het gerechtshof Den Haag op 21 januari 2025 heeft overwogen. Het verweer wordt verworpen.
Feit 1 – gewoontewitwassen
De identificatie van verdachte als enig gebruiker van een drietal Exclu-ID’s.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank gebleken dat verdachte de gebruiker was van een drietal elkaar opvolgende Exclu-accounts, te weten de accounts met Exclu-ID’s [nummer 1] (gebruikersnaam: [naam 1], actief van 8 september 2022 t/m 19 oktober 2022), [nummer 2] (gebruikersnaam: [naam 2], actief van 18 oktober 2022 t/m 15 januari 2023) en [nummer 3] (gebruikersnaam: [naam 3], actief van 14 januari 2023 tot moment van onderzoek). Via deze drie accounts zijn Exclu-licenties verkocht, en telefoons met daarop de app Exclu.
Verdachte heeft erkend dat hij Exclu-licenties verkocht, maar aangegeven dat hij niet meer weet of dit zijn accounts zijn geweest, en daarnaast dat meerdere ‘resellers’ van Exclu-licenties dezelfde toestellen gebruikten. De rechtbank begrijpt dat verdachte hiermee bedoelt dat niet kan worden aangenomen dat alle chatgesprekken die via deze accounts zijn gevoerd, daadwerkelijk aan hem te linken zijn.
De rechtbank volgt verdachte in die stelling niet. De drie voornoemde Exclu-accounts betroffen, als gezegd, elkaar opvolgende accounts en voorafgaand aan beëindiging van het ene account zijn steeds diverse zogenoemde mnemonic phrases (door)gestuurd aan het opvolgende account. Een mnemonic phrase betreft een unieke en exclusieve combinatie van woorden die de toegangssleutel van een crypto wallet betreft. De houder van een mnemonic phrase heeft zodoende de (exclusieve) toegang tot de daaraan gekoppelde crypto wallet. De (door)gestuurde mnemonic phrases zijn gekoppeld aan crypto wallets, waarvan verdachte heeft erkend dat deze van hem waren. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er ook van uit gaat dat hij de enige is die beschikte over ‘zijn’ mnemonic phrases. Die verklaring weerspreekt de stelling van verdachte dat de Exclu-accounts door meerdere personen werden gebruikt: in dat geval zouden ook derden immers toegang hebben kunnen krijgen tot de crypto wallets van verdachte. Dit nog afgezien van de omstandigheid dat het niet voor de hand ligt dat persoonlijke, afgeschermde, chatapplicaties door verschillende personen werden gebruikt, en er ook geen enkele concrete aanwijzing is dat de accounts door iemand anders dan verdachte zijn gebruikt.
De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat verdachte de enige is geweest die de drie Exclu-accounts heeft gebruikt. Uit de chatberichten die van en naar deze drie accounts zijn gestuurd, blijkt naar de rechtbank zonder meer dat verdachte handelde in Exclu-licenties en telefoons met de app Exclu erop.
Reseller-account 21 “[naam 4]”
In het strafrechtelijk onderzoek 26Samber heeft de politie een database aangetroffen, met onder meer informatie over resellers van de applicatie Exclu. In die database is terug te vinden de datum van activatie per Exclu-account, de datum van verkoop van het account, én aan welke reseller de activatiecode toebehoort. De resellers staan met een naam en een nummer in de database. Eén van de resellers betreft ID nummer 21, gebruikersnaam “[naam 4]”. Volgens de database heeft reseller 21 in de periode vanaf 18 oktober 2017 tot en met 21 november 2022 licenties verkocht.
De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte degene was die hoorde bij het ‘reseller-account’ met ID 21 (gebruikersnaam: [naam 4]). De stelling van verdachte dat meerdere resellers gebruik maakten van één reseller account ligt niet voor de hand, nu er met het toewijzen van een ID en gebruikersnaam aan de resellers in de database juist onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende resellers. Van de 50 keer dat in de chatgesprekken van verdachte is te zien dat hij vraagt om een activatiecode voor een Exclu-account, is bovendien uit onderzoek gebleken dat de code 49 keer daadwerkelijk is toegewezen aan het reseller-account 21. De rechtbank gaat er vanuit dat die laatste keer een bijzonderheid betrof. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat resellers van Exclu-diensten individuele, aan hen gekoppelde reseller-accounts met een daaraan gekoppeld uniek reseller-nummer hadden en dat verdachte reseller-account met ID nummer 21 had, met gebruikersnaam “[naam 4]”.
Bewijsoverweging feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen en bovengenoemde bewijsoverwegingen, in onderling verband en in samenhang bezien, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode gelden heeft ontvangen in het kader van de handel in Exclu-producten en -diensten, te weten het ‘replacen’ van bestaande abonnementen of licenties, het ‘renewen’ daarvan en met de verkoop van telefoons die waren voorzien van onder andere Exclu-software.
De vraag is vervolgens of verdachte zich met het aannemen van geldbedragen van de kopers van Exclu-diensten heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Juridisch kader ‘witwassen’
Voor zover hier van belang is witwassen het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruiken van een voorwerp, waaronder geld, dat uit misdrijf afkomstig is (artikel 420bis Sr). Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat ook wist of redelijkerwijs kon vermoeden.
Onder weten is voorwaardelijk opzet begrepen. De wetenschap kan reeds bestaan ten tijde van de gedraging, maar kan ook later ontstaan. Ook een ‘niet willen weten’ kan onder omstandigheden relevant zijn. Niet vereist is dat het voorwerp geheel uit misdrijf afkomstig is: ook een voorwerp dat gedeeltelijk is gefinancierd met crimineel geld en voor het overige met legaal geld is van misdrijf afkomstig. Het feit dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is, kan soms worden afgeleid uit een feit van algemene bekendheid of uit de redenering dat het ‘niet anders kan zijn dan’. Het samenstel van alle omstandigheden van het concrete geval zijn telkens doorslaggevend.
De beoordeling van de rechtbank
Niet ter discussie staat dat verdachte inkomsten heeft ontvangen als gevolg van de handel in Exclu-diensten en -producten. De rechtbank stelt enerzijds vast dat handel in cryptocommunicatiediensten zoals Exclu op zichzelf geen illegale activiteit is. Daarmee verworven inkomsten zullen een legale herkomst hebben, tenzij de rechtbank tot de conclusie komt dat het niet anders kan dan dat het geld waarmee iemand wordt betaald een criminele herkomst heeft.
In dat kader is van belang dat het een feit van algemene bekendheid is dat crypto-communicatiediensten, zoals Exclu, aantrekkelijk zijn voor criminelen om daarmee over de uitvoering van strafbare feiten te communiceren. Berichten die via deze apps worden verzonden, zijn immers moeilijk te onderscheppen. Exclu had, net als andere cryptocommunicatiediensten, een hoge mate van beveiliging.
Dit feit van algemene bekendheid weegt naar het oordeel van de rechtbank mee in de beoordeling van de onderhavige zaak, maar is op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van witwassen. Zoals deze rechtbank al eerder heeft beslist, zijn feiten van algemene bekendheid over de handel in en het gebruik van cryptocommunicatiediensten op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van witwassen bij de verkoop van deze diensten. Alleen wanneer er aanvullende omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de producten die deze verdachte heeft verkocht zijn gekocht door criminelen, werden betaald met geld dat voorafgaand aan de aanschaf door misdaad is verkregen, en dat verdachte dit ook wist, is er grond voor een veroordeling voor witwassen.
Voor de periode voorafgaand aan die waarin verdachte via – in eerste instantie – het Exclu-account [naam 1] communiceerde, vanaf 9 september 2022, geldt dat de rechtbank geen andere bewijsmiddelen heeft dan het hiervoor genoemde feit van algemene bekendheid. Gelet hierop komt de rechtbank niet tot een veroordeling voor witwassen voor de gehele tenlastegelegde periode, maar zal zij partieel vrijspreken voor de periode tot 9 september 2022.
Dat is anders voor de periode waarin er wél zicht is op de chatgesprekken die verdachte heeft gevoerd, vanaf 9 september 2022. Voor wat betreft de periode die daarop volgt is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een groot aantal aanvullende bevindingen die uit de chatgesprekken kunnen worden afgeleid. Het gaat dan om het volgende:
  • De betalingen aan verdachte vonden altijd plaats in cash geld en voornamelijk op openbare plekken, zoals parkeerplaatsen;
  • Verdachte vroeg € 500,- voor het renewen van een licentie voor een periode van zes maanden en € 300,- voor een periode van drie maanden;
  • Verdachte heeft meermaals aan afnemers geadviseerd dat het verstandiger is om een goedkope telefoon te kopen en die regelmatig in het kanaal te gooien, zeker voor “grote groepen die gas geven”;
  • Er vonden meermaals bestellingen plaats van meerdere telefoons tegelijk;
  • Bij één bestelling van meerdere telefoons tegelijk heeft de koper opdracht gegeven aan verdachte om te zorgen dat één van de telefoons een “wipe” op afstand moet kunnen beheren om te wissen “wanneer het nodig is”;
  • Verdachte heeft Exclu-producten en/of -diensten geleverd aan onder andere zeven personen die voorkomen in het strafrechtelijke onderzoek “Bonsai” en 10 personen die voorkomen in het strafrechtelijk onderzoek “Grand Canyon”;
  • Verdachte heeft chatgesprekken gevoerd met verschillende afnemers waarin wordt gesproken over hun criminele activiteiten, of waarin afnemers foto’s tonen van harddrugs;
  • Op het moment dat er aanhoudingen zijn geweest tijdens een grote politieactie in het kader van een drugsonderzoek, stuurt een afnemer van verdachte dat hij zich afvraagt of ze “[naam 5]” hebben meegenomen, waarna verdachte “voor de zekerheid” diens Exclu “even opschort”;
  • In februari 2023 krijgt verdachte van meerdere afnemers berichten om te vragen of het klopt dat “Exclu niet meer goed is”. Verdachte adviseert dan “als nie vertrouwt gewoon weg gooien, meer kan ik er niet van maken”, maar ook “ik denk zo lang je tel redelijk veilig is, en er geen server hack is dat het wel mee valt hoop ik. dat de wouten hem niet hebben je tel en niet open krijgen.”
Uit het samenstel van deze bevindingen maakt de rechtbank op dat het, anders dan door de verdediging bepleit, niet anders kan dan dat verdachte heeft geweten dat hij de Exclu-diensten verkocht aan criminele afnemers. De diensten en producten die verdachte leverde werden in een aantal gevallen aantoonbaar door criminelen gebruikt, en dat was bij verdachte ook bekend. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de diensten en producten als doel hadden om een hoge anonimiteit te garanderen, dat de gebruikers daar veel geld voor betaalden en dat het nadrukkelijk de bedoeling was dat de politie (“de wouten”) niet kon meelezen in de gesprekken. Uit het feit dat verdachte schrijft dat hij aan grote groepen die gas willen geven adviseert om hun telefoon regelmatig in het kanaal te gooien, leidt de rechtbank zelfs af dat verdachte als (een) doelgroep criminele samenwerkingsverbanden had.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de geldbedragen die verdachte van deze criminelen ontving, dan ook - middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig waren. Zoals de verdediging ter zitting heeft aangevoerd, kan de rechtbank dat niet voor het geheel van de door verdachte ontvangen geldbedragen vaststellen, omdat niet uit te sluiten is dat er criminelen waren die óók legale inkomsten hadden, of bijvoorbeeld geld cadeau hadden gekregen voor hun verjaardag. Nu het evenwel niet om een eenmalige betaling door een crimineel ging maar verdachte in de tenlastegelegde periode veelvuldig contante geldbedragen ontving – in de periode van 17 september tot 17 oktober 2022 zijn er in ieder geval 28 nieuwe Exclu-accounts verkocht door verdachte, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, waarbij hij wist dat deze geldbedragen van criminelen afkomstig waren, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat – minst genomen – een deel van het geld dat verdachte heeft ontvangen afkomstig was uit enig misdrijf, en dat hij dat ook heeft geweten.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een ‘enig geldbedrag’. Welk bedrag dit precies is geweest, kan de rechtbank niet vaststellen, ook omdat de rechtbank uitgaat van een kortere periode dan de periode zoals is ten laste gelegd. Gezien de periode en de hoeveelheid aan handelingen is er sprake van een gewoonte.
Zoals hiervoor overwogen komt de rechtbank tot een bewezenverklaarde periode van
9 september 2022 tot en met 21 november 2022. Voor het meerdere wordt verdachte (partieel) vrijgesproken.
Feit 2 - witwassen van cryptovaluta ten bedrage van € 66.608,23.
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het
witwassen van een hoeveelheid cryptovaluta ten bedrage van € 66.608,23.
Het juridisch kader.
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het in de tenlastelegging vermelde bedrag aan cryptovaluta – middellijk of onmiddellijk – van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat ook wist of redelijkerwijs kon vermoeden. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp, te weten het geldbedrag, en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Als een dergelijk geval zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Zodra het door verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie (OM) om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag.
Vermoeden van witwassen.
Op grond van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Vanuit het Belastingdienstsysteem ABS zijn de aangiften Inkomstenbelasting / Premie
Volksverzekeringen ( hierna: IB/PV) van verdachte over de jaren 2018 tot en met 2022
geraadpleegd. Ook is onderzoek gedaan naar de verschillende bankrekeningen van verdachte en zijn fiscale partner. Op basis van het onderzoek is gebleken dat de aankoop van het in de tenlastelegging vermelde bedrag aan cryptovaluta in de ten laste gelegde periode niet door het bij de Belastingdienst bekende (legale) inkomen en vermogen van verdachte kan worden verklaard. Hieruit volgt een vermoeden van witwassen.
De verklaring van verdachte.
Gelet op het vermoeden van witwassen mag vervolgens van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde bedrag aan cryptovaluta die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Met betrekking tot de cryptovaluta heeft verdachte – kort gezegd – verklaard dat hij deze heeft aangekocht met wederrechtelijk verkregen voordeel dat blijkt uit een Belgische strafzaak
(de rechtbank: het Hof van beroep te Gent heeft bij vonnis van 29 januari 2014 overwogen dat verdachte een bedrag van € 42.000,00 heeft verworven uit de bewezen drugsmisdrijven).
Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken. Verdachte heeft de betreffende cryptovaluta in de periode van 13 juni 2022 tot en met 25 januari 2023 in 11 afzonderlijke transacties ontvangen op 5 wallets (een Coinomi wallet, twee Safepal wallets en twee Trust wallets). De transacties waren niet afkomstig van andere bekende wallets van verdachte. Ook indien verdachte nog over deze gelden zou hebben kunnen beschikken, is het onwaarschijnlijk dat hij van dit bedrag dat hij in 2014 heeft verworven met drugsmisdrijven, pas vele jaren later (in 2022 en 2023) cryptovaluta ten bedrage van € 66.608,23 heeft aangeschaft. Voor zover verdachte heeft verklaard dat hij de cryptovaluta al jaren eerder (voor een lager bedrag) heeft aangeschaft en dat de valuta in 2022 en 2023 uit andere aan hem toebehorende wallets over zijn gegaan in de 5 genoemde wallets, lag het op de weg van verdachte om zulks inzichtelijk te maken. Voornoemde verklaring levert zodoende meer vragen op dan dat het die beantwoordt. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook ter zijde.
Aan een vervolgstap in die zin dat het OM de herkomst van het bedrag aan cryptovaluta (nader) had kunnen en moeten onderzoeken, wordt dus niet toegekomen.
Wetenschap.
Voor de strafbaarheid van witwassen is vereist dat de pleger wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een uit misdrijf afkomstig goed betrof.
Op grond van het vorengaande is geen andere conclusie mogelijk dan dat het bedrag aan cryptovaluta – onmiddellijk of middellijk – uit misdrijf afkomstig was. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien kan het daarnaast niet anders dan dat verdachte ook wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Conclusie.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte het witwasvermoeden niet heeft kunnen weerleggen. De door verdachte gegeven verklaring(en) zijn niet concreet en niet verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De legale inkomsten van verdachte zoals die bekend zijn geworden uit de onderzoeksresultaten staan niet in verhouding tot het bezit van het hiervoor genoemde bedrag aan cryptovaluta. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat een bedrag van in totaal € 66.608,23 aan cryptovaluta van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat ook wist.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het hiervoor genoemde bedrag aan cryptovaluta.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
T.a.v. feit 1:
hij in de periode van 9 september 2022 tot en met 21 november 2022, in Nederland,
enig geldbedrag
heeft verworven en voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist, dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele, afkomstig was uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
T.a.v. feit 2:
hij in de periode van 13 juni 2022 tot en met 3 februari 2023, in Nederland,
een hoeveelheid cryptovaluta (totaal bij verkoop vertegenwoordigend een waarde van 66.608,23 euro) (AMB-010 en ZD-002-01, p. 7),
heeft verworven en voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat die hoeveelheid cryptovaluta - onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele, afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ook heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van inkomsten die hij gedurende een bepaalde periode als ‘reseller’ heeft verworven uit de verkoop van Exclu-producten en diensten. Hij heeft ook een bedrag van € 66.608,23 euro aan cryptovaluta witgewassen. Witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert bovendien het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld en/of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn producten en diensten in belangrijke mate de (georganiseerde) criminaliteit heeft gefaciliteerd in het uit handen blijven van politie en justitie, waar hij zich goed voor heeft laten betalen. De marginalisering van zijn rol hierin dat hij alleen maar telefoons met abonnementen verkoopt en dat hij zich niet bezig houdt met de zaken van zijn afnemers, getuigt daarbij van weinig inzicht in zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen 5 jaren niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De redelijke termijn.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 3 februari 2023, zijnde het tijdstip waarop verdachte in het kader van het onderzoek is aangehouden en is verhoord.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 1 juli 2025 de redelijke termijn met ongeveer 5 maanden is overschreden. Voor deze overschrijding zal de rechtbank verdachte naar bevind van zaken compenseren.
De strafmaat.
De rechtbank ziet aanleiding om een anderssoortige en bovendien lagere straf op te leggen dan de door de officier van justitie geëiste straf, omdat de rechtbank onder feit 1 uitgaat van een kortere bewezenverklaarde periode en van een lager witgewassen bedrag. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht LOVS) geven voor fraudedelicten ten aanzien van geldbedragen van tussen de € 70.000,- en € 125.000,- een gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden of een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Al met al zal de rechtbank een taakstraf, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf heeft als doel verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht de op te leggen straf passend en geboden.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die aan verdachte toebehoorden en die geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 420bis, 420ter Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
T.a.v. feit 2:
Witwassen.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een taakstrafvoor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Een gevangenisstrafvoor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. het beslag:
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten:
  • 1 STK Rechten aan toonder (omschrijving: 0,98134207 BTC);
  • 1 STK Rechten aan toonder (omschrijving: Crypto 0,95869954);
  • 1 STK Rechten aan toonder (omschrijving: 0,97192931 BTC);
  • 1 STK Rechten aan toonder (omschrijving: 0,04364848 ETH);
  • 1 STK Rechten aan toonder (omschrijving: 0,98805792 ETH);
  • 1 STK Rechten aan toonder (omschrijving: 0,07533682 BTC);
  • 1 STK Rechten aan toonder (omschrijving: 0,2706057 ETH0;
  • 1 STK Rechten aan toonder (omschrijving: 0,0408167 BTC).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 1 juli 2025.