4.2Het oordeel van de voorzieningenrechter is gebaseerd op een voorlopig oordeel over de vraag of met artikel 2.11 van het Bal (specifieke zorgplicht milieubelastende activiteit) en artikel 3.1.1 van de voorschriften van de omgevingsvergunning in dit geval handhavend kan worden opgetreden. Dat oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt niet in eventuele vervolgprocedures. Het oordeel is verder gebaseerd op een afweging van de betrokken belangen, met name in de aankomende zomerperiode. Daarbij betrekt de voorzieningen-rechter dat een beslissing op het bezwaar van verzoekster niet op korte termijn valt te verwachten omdat de hoorzitting op 5 september 2025 is gepland.
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de onderliggende regelingen - waaronder het Bal - in werking getreden. De last onder dwangsom is na die datum en op initiatief van GS opgelegd, zodat de Omgevingswet en bijbehorende regelgeving van toepassing zijn.
6. Feiten
- De inrichting van verzoekster betreft een bedrijf dat handelt in metaal, dat afkomstig is van metaalschroot dat ter plaatse wordt opgeslagen en verwerkt. De inrichting is gelegen op een bedrijventerrein aan de [adres] in [vestigingsplaats] en wordt begrensd door de spoorlijn Eindhoven-Venlo aan de zuidzijde, de provinciale wegen [locatie] aan de noordzijde en de [locatie] aan de westzijde en een bedrijfshal voor logistieke doeleinden aan de oostzijde.
- Bij besluit van 8 juni 2021 is door GS een revisievergunning verleend voor de gehele inrichting aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Deze omgevingsvergunning is aan te merken als een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op grond van de Omgevingswet.
- Door een toezichthouder van de Omgevingsdienst Zuid Oost-Brabant (de ODZOB) is op 23 oktober 2024 een sterke chemische (plastic-)geur ter hoogte van het bedrijf van verzoekster waargenomen.
- Blijkens een brief van 14 januari 2025 van de ODZOB is tijdens controles op 8 en 20 november 2024 door de ODZOB vastgesteld dat op het terrein van het bedrijf van verzoekster shredderresidu (circa 40.000 m3) werd opgeslagen waarin een brandonveilige situatie als gevolg van broei is ontstaan. Hierbij is vastgesteld dat de maximaal toegestane opslaghoogte van afvalstoffen op het buitenterrein wordt overschreden en dat vrijkomende afvalstoffen (w.o. shredderresidu) onvoldoende wordt gescheiden en gescheiden bewaard.
- Op 23 januari 2025 heeft een toezichthouder van de ODZOB een voortgangscontrole ter plaatse van het bedrijf gedaan.
- Op 31 januari 2025 is door een toezichthouder ter plaatse broei in afvalbergen van het bedrijf geconstateerd.
- Op 14 februari 2025 heeft een periodieke controle ter plaatse door een toezichthouder plaatsgevonden. Er zijn sporen van brand en broei geconstateerd (foto’s).
- Door de OBZOB is op 21 februari 2025 een controleverslag opgemaakt.
- Bij brief van 21 februari 2025 heeft GS aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een last onder dwangsom om herhaling te voorkomen van (1.) het verspreid raken van foliesnippers buiten het terrein van het bedrijf, (2.) het verspreid raken van geur buiten de grenzen van het bedrijf door het opslaan van shredderresidu.
- Op 14 maart 2025 heeft verzoekster een zienswijze tegen het voornemen ingediend.
- Op 14 en 15 maart 2025 heeft een controle door een toezichthouder plaatsgevonden. Op deze data hebben zich twee branden voorgedaan in een partij shredderresidu op het terrein van het bedrijf.
- Bij e-mail van 21 maart 2025 heeft verzoekster aangegeven dat 1.000 ton materiaal per week zal worden afgevoerd en dat zal worden gestreefd naar 1.250 ton per week.
- Op 23 maart 2025 is door een toezichthouder vastgesteld dat op het terrein van het bedrijf tussen de partijen shredderresidu een laag water stond.
- Op 24 maart 2025 is door een toezichthouder van de ODZOB een controle ter plaatse uitgevoerd. In het afvalwater - dat door de ODZOB op 24 maart 2025 is bemonsterd - blijken parameters aanwezig te zijn, waaruit volgt dat lozen van afvalwater op het riool volgens voorschrift 3.1.1 van de omgevingsvergunning niet is toegestaan. De samenstelling van het afvalwater belemmert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) waarop het riool bij de inrichting uiteindelijk op afvoert.
- Bij e-mail van 26 maart 2025 heeft het waterschap Aa en Maas aan de ODZOB medegedeeld dat het betreffende afvalwater giftig is voor het bacteriële zuiveringsproces van de RWZI. Het afvalwater van [verzoekster] kan niet worden ontvangen.
- Bij het (primaire) besluit van 2 april 2025 heeft GS aan verzoekster de drie lasten onder dwangsom opgelegd.
- Bij e-mail van 15 april 2025 heeft de firma [naam] namens verzoekster aan de ODZOB verzocht aan het waterschap advies te vragen welk toetsingskader gehanteerd dient te worden bij het beoordelen van afvalwatermonsters.
- Op 8 mei 2025 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen de lasten onder dwangsom, aangevuld bij brief van 19 mei 2025.
- Bij e-mail van 16 mei 2025 heeft verzoekster aan GS medegedeeld dat zij na 15 april 2025 de volgende acties heeft uitgevoerd:
• het reinigen en leegpompen van haar bedrijfsriolering waar bluswater in aanwezig was;
• het afvoeren van dit afvalwater naar een erkend verwerker;
• het laten uitvoeren van de monstername (24 april 2025) en de analyse van het water in het bedrijfsriool na leegpompen/reiniging na een regenbui.
Aan GS wordt in deze e-mail verzocht om het bedrijf toe te staan om het lozen van afvalwater op het gemeentelijk riool te mogen hervatten.
7. Verzoekster stelt dat de last ten aanzien van het shredderresidu is gebaseerd op artikel 2.11, eerste lid, van het Bal. Omdat geuroverlast in de omgeving wordt ervaren is verzoekster gelast al het shredderresidu dat op 2 april 2025 aanwezig was af te voeren uiterlijk op 14 mei 2025. Van een evidente schending van artikel 2.11 van het Bal is echter geen sprake. Verzoekster is van mening dat de opslag van shredderresidu is vergund. Voorschrift 2.3.1 van de omgevingsvergunning staat dit toe. De maximale hoogte wordt in acht genomen. Waarneming van geur is geen overtreding van de zorgplicht van artikel 2.11 Bal. Uit de Nota van Toelichting bij het Bal volgt dat directe handhaving op de specifieke zorgplicht voor de hand ligt bij evidente overtredingen. Het enkele feit dat op een aantal momenten geur is waargenomen die is toegerekend aan het bedrijf van verzoekster betekent niet dat daarmee de zorgplicht van artikel 2.11 Bal is overschreden. In het bestreden besluit is voorts ten onrechte, gelet op een eerdere uitspraak van de rechtbank, overwogen dat voorschrift 8.1.1 van kracht is. Daarbij komt dat verzoekster wel degelijk maatregelen heeft getroffen om geurhinder te voorkomen of te beperken. Het college is daarom niet bevoegd te handhaven. De last/herstelmaatregel die wordt verlangd, is voorts naar de mening van verzoekster rechtsonzeker en te verstrekkend. Enerzijds is aangegeven dat verzoekster “bijvoorbeeld” aan de last kan voldoen door het shredderresidu af te voeren en vervolgens is deze maatregel de enige optie. Er zijn ook minder verstrekkende maatregelen denkbaar om broei en geuroverlast te voorkomen of te beperken.