ECLI:NL:RBOBR:2025:4002

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
11647562 CV EXPL 25-2706
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontruiming en huurachterstand na overlijden huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonpartners en drie gedaagden, waaronder erfgenamen van een overleden huurder. De eisende partij, Woonpartners, vorderde ontruiming van een zelfstandige woonruimte en betaling van huurachterstand. De huurovereenkomst was van rechtswege geëindigd na het overlijden van de vader van de gedaagden, en de gedaagden verbleven zonder recht of titel in de woning. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden, en met name [gedaagde 1], onrechtmatig gebruik maakten van de woning. De rechter wees de vorderingen van Woonpartners toe, inclusief de ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd een huurachterstand van € 3.046,48 toegewezen, met wettelijke rente. De proceskosten werden voor [gedaagde 1] toegewezen, terwijl de kosten tussen [gedaagde 2] en de erfgenamen werden gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis in kort geding

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11647562
Rolnummer: 25-2706
Vonnis van 26 juni 2025
in de zaak van:
Stichting Woonpartners,
gevestigd te Helmond,
eisende partij,
hierna te noemen:
Woonpartners,
gemachtigde: mr. B. Poort,
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 1,
hierna te noemen:
[gedaagde 1],
procederend in persoon,

2.[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 2,
hierna te noemen:
[gedaagde 2],
procederend in persoon,
3.de gezamenlijke erfgenamen in de nalatenschap van wijlen de heer
[erflater],
hierna te noemen: de erfgenamen,
laatst wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 3,
hierna te noemen:
de erfgenamen.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en de erfgenamen worden hierna (in mannelijke enkelvoud) gezamenlijk aangeduid als: ‘
[gedaagden]’.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaardingen met producties 1 tot en met 10 die op 20 mei 2025 aan [gedaagden] is betekend (ingekomen ter griffie op 23 mei 2025);
b. de conclusie van antwoord zonder producties van [gedaagde 2] (ingekomen ter griffie op 6 juni 2025);
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die op 12 juni 2025 heeft plaatsgevonden (met daaraan gehecht de spreekaantekeningen die door mr. B. Poort zijn overgelegd en voorgedragen). Bij de mondelinge behandeling waren [A] (wijkadviseur bij Woonpartners), mr. B. Poort, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanwezig.
1.2.
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[erflater] (de overleden vader van de erfgenamen, hierna: de vader) huurde vanaf 28 maart 2018 de zelfstandige woonruimte – staande en gelegen aan het [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] (hierna: het gehuurde) – van Woonpartners, waarvan de huurprijs (laatstelijk) € 637,43 per maand bedraagt. Ook huurde de vader een parkeerplek voor de scootmobiel, waarvan de huurprijs (laatstelijk) € 9,20 bedraagt.
2.2.
Op 11 november 2024 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen Woonbedrijf en [gedaagde 1] . Tijdens dat gesprek heeft [gedaagde 1] aangegeven dat hij tijdelijk bij de vader is ingetrokken om voor hem te verzorgen en dat [gedaagde 1] medio januari 2025 zal verhuizen naar de door hemzelf aangekochte woning.
2.3.
Per 10 december 2024 is [gedaagde 1] ingeschreven op het adres van het gehuurde.
2.4.
Op [datum overlijden] 2024 is de vader overleden.
2.5.
Op 6 januari 2025 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen Woonbedrijf en [gedaagde 1] , waarin hij (onder meer) heeft meegedeeld dat zijn vader is overleden, hijzelf heeft moeten afzien van de aankoop van de door hem gekochte woning en dat hij geen werk (meer) heeft. Woonbedrijf heeft (onder meer) aan [gedaagde 1] meegedeeld dat hij niet in het gehuurde kan blijven wonen en dat hij – als erfgenaam van zijn vader – de huurovereenkomst dient op te zeggen en een overlijdensakte van de vader dient te overleggen. Coulancehalve is met [gedaagde 1] afgesproken dat hij tot en met maart 2025 in het gehuurde mag blijven wonen, zodat hij de gelegenheid heeft te zoeken naar een andere woonruimte.
2.6.
Op 4 februari 2025 heeft [gedaagde 1] per 31 maart 2025 de huurovereenkomst opgezegd.
2.7.
Op 17 februari 2025 heeft de voormalige bewindvoerder van de overleden vader bevestigd dat de vader op [datum overlijden] 2024 is overleden en is een akte van overlijden toegezonden. Ook heeft de bewindvoerder de contactgegevens van [gedaagde 2] overgelegd en aangegeven dat zij contactpersoon zal zijn.
2.8.
Omdat [gedaagde 1] op 24 maart 2024 een verzoek tot uitstel van de ontruiming heeft ingediend, is bij brief van 25 maart 2025 bevestigd dat de ontruimingstermijn wordt verlengd en dat [gedaagde 1] uiterlijk op 7 april 2025 om 12.00 uur het gehuurde dient op te leveren.
2.9.
[gedaagde 1] heeft het gehuurde niet verlaten.
2.10.
Tot en met januari 2025 is de huur betaald. Nadien heeft Woonpartners geen betaling (meer) van [gedaagden] ontvangen.
3. Het geschil
3.1.
Nadat Woonpartners haar eis tijdens de mondelinge behandeling heeft gewijzigd, vordert zij dat – uitvoerbaar bij voorraad – bij vonnis:
I. [gedaagden] wordt veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans veertien dagen na betekening van het vonnis, althans een termijn door de kantonrechter gezien alle feiten en omstandigheden in redelijkheid te bepalen, de zelfstandige woonruimte staande en gelegen staande en gelegen aan het [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , met alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners, te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonpartners te stellen;
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan Woonpartners een bedrag te voldoen van € 3.046,48, zijnde de betalingsachterstand tot en met juni 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de datum der algehele voldoening;
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om vanaf juli 2025 maandelijks ten titel van schadevergoeding aan Woonpartners een vergoeding te betalen gelijk aan de laatst geldende maandelijkse huurprijs, zijnde € 637,43 voor de woonruimte tot aan het tijdstip van ontruiming/teruggave, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
IV. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaande de vijftiende dag van het vonnis.
3.2.
Woonpartners legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. Op grond van het bepaalde in artikel 7:268 lid 6 BW is de huurovereenkomst per 31 januari 2025 geëindigd. Voor zover wordt geoordeeld dat [gedaagde 1] huurbescherming geniet, is de huurovereenkomst op 4 februari 2025 opgezegd per 31 maart 2025. Omdat [gedaagde 1] het gehuurde niet heeft ontruimd en dus het gehuurde zonder recht of titel wordt gebruikt, handelt [gedaagden] onrechtmatig (artikel 6:162 BW). Tot slot is sprake van een spoedeisend belang, omdat zij een einde wenst te maken aan een onrechtmatige situatie en – gezien de lange wachtlijsten – het gehuurde ter beschikking gesteld dient te worden aan een persoon die (op basis van het door haar te hanteren beleid) aanspraak heeft op het gehuurde. Ook vindt een geruime tijd geen betaling (meer) plaats van de huur/gebruiksvergoeding en wordt verwacht dat de huurachterstand alsmaar verder oploopt, waardoor zij een belang heeft de huurachterstand zoveel mogelijk te beperken.
3.3.
[gedaagde 2] concludeert tot afwijzing van de geldelijke vorderingen jegens haar/de nalatenschap van haar vader en voert – samengevat – het volgende verweer. Er wordt door haar geen gebruik gemaakt van het gehuurde en zij heeft altijd meegewerkt aan de oplevering van het gehuurde. Zij werd door Woonpartners en [gedaagde 1] beperkt op de hoogte gehouden van de uitgestelde ontruimingstermijnen. Omdat de huurovereenkomst op [datum] van rechtswege is geëindigd, waarna – op basis van een afspraak die tussen [gedaagde 1] en Woonpartners is overeengekomen – [gedaagde 1] langer in het gehuurde mocht wonen, is [gedaagde 1] vanaf die periode verantwoordelijk voor de betaling van de huurtermijnen. Op 11 maart 2025 heeft zij de parkeerplek van de scootmobiel opgezegd.
3.4.
[gedaagde 1] voert – samengevat – het volgende aan. Op 31 juli 2025 zal hij het gehuurde verlaten. Per die datum heeft hij een nieuwe woning. Weliswaar heeft hij de huurovereenkomst per 31 maart 2025 opgezegd, maar aan die datum mag hij niet worden gehouden. In het huurdersportaal van Woonpartners werd immers (ook) 31 juli 2025 aangeboden als datum om het gehuurde te verlaten. Daarom wordt die datum door hem als uiterlijke ontruimingsdatum aangehouden. Erkend wordt dat de huur/gebruiksvergoeding niet is betaald. Hiertoe is hij ook niet verplicht. De huur dient betaald te worden vanuit de nalatenschap/door de erfgenamen.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid
4.1.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is een spoedeisend belang vereist. Hiervan is sprake indien, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening nodig is en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het spoedeisend belang van Woonpartners is al gegeven met de aard van de vordering. Als [gedaagde 1] op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijft, maakt hij onrechtmatig inbreuk op het eigendomsrecht van Woonpartners. Gezien de krapte op de woningmarkt en de lange wachtlijsten die bestaan voor sociale huurwoningen, heeft Woonpartners er belang bij dat zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt aan een eventuele onrechtmatige situatie zodat zij het gehuurde op korte termijn kan verhuren aan (een) woningzoekende(n).
Aard van de procedure
4.2.
In de onderhavige procedure, die strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening, dient de vordering slechts te worden toegewezen indien aannemelijk is dat de bodemrechter (wanneer zijn of haar oordeel wordt gevraagd) met grote mate van waarschijnlijkheid de vorderingen (waaronder de ontruiming) zal toewijzen. Dit geldt te meer, omdat het toewijzen van een vordering tot ontruiming een ingrijpende maatregel is die in de praktijk vaak een definitief karakter heeft. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden is in kort geding geen plaats.
Ontruiming
4.3.
Uitgangspunt in de wet is dat na het overlijden van een huurder de huurovereenkomst van rechtswege eindigt uiterlijk aan het einde van de tweede maand na de datum van overlijden (artikel 7:268 lid 6 BW). Nu de vader op [datum overlijden] 2024 is overleden , gaat dat om [datum] . Vanaf dat moment bestonden er geen rechten meer voor de erfgenamen. [gedaagde 1] heeft daarmee (ook) geen huurrecht verkregen en verbleef direct zonder titel in de woning. Hij heeft vervolgens afspraken gemaakt met Woonpartners omtrent zijn uitgesteld vertrek uit of tijdelijk verblijf in de woning, zodat hij kon omzien naar een eigen woning. De laatst overeengekomen termijn, is inmiddels verstreken. Er wordt geen aanleiding gezien om die afspraken aan te merken als een huurovereenkomst, zie ook HR 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:167.
Woonpartners heeft als eigenaar van het gehuurde het recht om vrijelijk over het gehuurde te kunnen beschikken, zodat zij (indien zij dat wenst) het gehuurde op korte termijn aan een ander kan verhuren. Van haar kan niet worden verwacht dat zij (zonder rechtsgrond) [gedaagde 1] nog langer in het gehuurde laat wonen. De vordering tot ontruiming wordt daarom toegewezen jegens hem. De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Huur februari 2025
4.4.
Woonpartners heeft de achterstallige huurtermijn over februari 2025 gevorderd. Gelet op het voorgaande is dit bedrag verschuldigd als huur door de erven van de vader. Omdat de hoogte van de huurachterstand niet is weersproken, wordt de door Woonpartners gevorderde huurachterstand toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente (artikel 6:119 BW).
Gebruiksvergoeding tot en met juni 2025
4.5.
Woonpartners heeft verder de achterstallige vergoeding gevorderd. Op grond van artikel 7:225 BW is de huurder ook na beëindiging van de huurovereenkomst een gebruiksvergoeding (die gelijk is aan de huurprijs) aan de verhuurder verschuldigd indien het gehuurde te laat wordt ontruimd. Omdat vast staat dat het gehuurde na afloop van de huur niet aan Woonpartners ter beschikking is gesteld (artikel 7:224 lid 1 BW), maakt zij terecht aanspraak op de gebruiksvergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Woonpartners toegelicht dat de betalingsachterstand € 3.046,48 bedraagt, bestaande uit de termijnen van 1 februari 2025 tot en met 30 juni 2025. De termijn over februari is hiervoor reeds toegewezen, zodat dit in mindering strekt. Omdat de hoogte van deze achterstand niet is weersproken, wordt de door Woonpartners gevorderde achterstand toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente (artikel 6:119 BW).
Gebruiksvergoeding vanaf 1 juli 2025
4.6.
Verder wordt aanspraak gemaakt op de gebruiksvergoeding voor iedere maand vanaf 1 juli 2025 tot aan de dag van ontruiming van het gehuurde. Het is voldoende aannemelijk dat deze vordering ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen (4.5.). Daarom zal deze vordering worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente over de toekomstige gebruiksvergoeding (artikel 6:119 BW).
Schuldenaar
4.7.
De vraag die partijen vervolgens verdeeld houdt, is wie vanaf 1 maart 2025 verantwoordelijk is voor de betaling van de gebruiksvergoeding en de wettelijke rente (4.5. en 4.6.). De kantonrechter is van oordeel dat uitsluitend [gedaagde 1] verantwoordelijk kan worden gehouden voor de betaling van de gebruiksvergoeding vanaf 1 maart 2025. Dat oordeel motiveert de kantonrechter als volgt.
4.8.
Door het overlijden van de vader is de huurovereenkomst van rechtswege op [datum] geëindigd, nu een eerdere opzegging door de erfgenamen niet is gesteld noch is gebleken. De erfgenamen (onder meer: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ) hebben op grond van artikelen 3:80 BW en 4:182 BW van rechtswege de vader onder algemene titel opgevolgd. Aan Woonpartners dient daarom te worden toegegeven dat door het overlijden van de vader op de erfgenamen
gezamenlijkde verplichting is komen te rusten om aan alle verplichtingen te voldoen tot en met [datum] . Na dat moment ligt dit echter anders. Gelet op alle omstandigheden van dit geval ziet de kantonrechter aanleiding om op een zelfde wijze te oordelen als geldt voor de situatie beschreven in artikel 7:268 lid 5 BW. De afspraken zijn steeds (nader) gemaakt met [gedaagde 1] , die het gebruik van het gehuurde heeft voortgezet.
Hij heeft het gehuurde niet verlaten, omdat hij op 6 januari 2025 en 24 maart 2025 Woonpartners heeft verzocht de ontruimingstermijn te verlengen en Woonpartners die verzoeken coulancehalve heeft goedgekeurd (2.5.). Daarbij vindt de kantonrechter van belang dat voor Woonpartners bekend was dat de enige reden dat de verlenging van de ontruimingstermijn door [gedaagde 1] (en niet de erfgenamen) werd aangevraagd, was gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde 1] geen nieuwe woonruimte had (gevonden) en Woonpartners hem een periode wilde gunnen om een nieuwe woonruimte te vinden (zie – onder meer – de brief van Woonpartners van 25 maart 2025, productie 6 bij dagvaarding). Dit betekent dat uitsluitend (en dus niet de erfgenamen) [gedaagde 1] profiteerde van de uitgestelde ontruimingstermijnen. Dat was bijvoorbeeld anders geweest, indien de verlenging van de ontruimingstermijn werd aangevraagd, omdat – gezien de omvang van de ontruiming en/of de staat van het gehuurde – de erfgenamen er niet in zouden slagen om het gehuurde tijdig in correcte staat op te leveren. Dat was echter juist niet het geval, [gedaagde 2] heeft als erfgenaam aangeboden te ontruimen en dat gedaan voor zover mogelijk onder de afspraken tussen Woonpartners en [gedaagde 1] en zij heeft namens de erfgenamen de gehuurde scootmobiel parkeerplek tegen 1 april 2025 opgezegd. Juist onder deze omstandigheden bestond er voor Woonpartners voldoende aanleiding om bij de andere erfgenamen na te gaan of zij instemden met de verlenging van de (op basis van de huurovereenkomst geldende) ontruimingstermijn en daarmee ook met de verplichting om vanaf 1 maart 2025 de gebruiksvergoeding vanuit de nalatenschap te betalen. Voorgaande geldt te meer, omdat aan Woonpartners is meegedeeld dat [gedaagde 2] contactpersoon is in het kader van de nalatenschap (zie – onder meer – het e-mailbericht van de bewindvoerder van 17 februari 2025) en zij Woonbedrijf (zoals zij onweersproken heeft aangevoerd) op 14 maart 2025 wederom heeft verzocht haar rechtstreeks op de hoogte te houden.
4.9.
Dit betekent dat [gedaagde 2] en de erfgenamen onder de hiervoor genoemde omstandigheden niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de betaling van de gebruiksvergoeding vanaf 1 maart 2025 en (verdere) ontruiming van het gehuurde. Dit betekent dat de vorderingen onder I en III (3.1.) uitsluitend toegewezen kunnen worden voor zover deze zijn ingesteld tegen [gedaagde 1] en vordering II deels hoofdelijk toegewezen kan worden en deels voor zover deze is ingesteld tegen [gedaagde 1] .
Proceskosten
met betrekking tot [gedaagde 1]
4.10.
Omdat [gedaagde 1] in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van Woonpartners worden tot vandaag vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 814,00
- griffierecht € 135,00
- explootkosten € 146,43
- nakosten €
135,00(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.230,43‬
4.11.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag nadat [gedaagde 1] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot aan de dag van voldoening.
met betrekking tot [gedaagde 2] en de erfgenamen
4.12.
Omdat [gedaagde 2] , de erfgenamen en Woonpartners over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten op grond van artikel 237 lid 1 Rv gecompenseerd. Dat betekent dat [gedaagde 2] , de erfgenamen en Woonpartners hun eigen proceskosten moeten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de zelfstandige woonruimte, staande en gelegen staande en gelegen aan het [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , met alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners, te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonpartners te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan Woonpartners van € 637,43 aan achterstallige huur over februari 2025, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vervaltermijn tot de dag van volledige voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan Woonpartners van:
a. € 2.409,05 aan achterstallige vergoeding tot en met 30 juni 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaltermijn van de periode waarop de betaling betrekking heeft tot de dag van volledige voldoening;
b. € 637,43 per maand vanaf 1 juli 2025 tot aan het tijdstip dat het gehuurde wordt ontruimd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de betreffende huurtermijn tot aan de datum van volledige voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, die aan de kant van Woonpartners tot vandaag zijn vastgesteld op € 1.230,43‬, te betalen binnen veertien dagen en – indien [gedaagde 1] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet – te vermeerderen met de kosten van betekening;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na vonnisdatum tot de dag van voldoening;
5.6.
compenseert de proceskosten tussen [gedaagde 2] , de erfgenamen en Woonpartners in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M.C. Mommers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.