Nadat Woonpartners haar eis tijdens de mondelinge behandeling heeft gewijzigd, vordert zij dat – uitvoerbaar bij voorraad – bij vonnis:
I. [gedaagden] wordt veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans veertien dagen na betekening van het vonnis, althans een termijn door de kantonrechter gezien alle feiten en omstandigheden in redelijkheid te bepalen, de zelfstandige woonruimte staande en gelegen staande en gelegen aan het [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , met alle daarin aanwezige personen en goederen voor zover deze laatste niet het eigendom zijn van Woonpartners, te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonpartners te stellen;
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan Woonpartners een bedrag te voldoen van € 3.046,48, zijnde de betalingsachterstand tot en met juni 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de datum der algehele voldoening;
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om vanaf juli 2025 maandelijks ten titel van schadevergoeding aan Woonpartners een vergoeding te betalen gelijk aan de laatst geldende maandelijkse huurprijs, zijnde € 637,43 voor de woonruimte tot aan het tijdstip van ontruiming/teruggave, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf de datum waarop de betaling had moeten zijn verricht, te weten vanaf de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
IV. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover ingaande de vijftiende dag van het vonnis.