ECLI:NL:RBOBR:2025:4075

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
C/01/414878 / HA ZA 25-276
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening in een bouwgeschil tussen eisers en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers een incidentele vordering ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil met gedaagde over een aannemingsovereenkomst. De eisers, vertegenwoordigd door mr. D. de Dood, hebben gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R. Zwanenberg, aangeklaagd wegens overschrijding van de bouwtijd en gebreken aan de woning die gedaagde voor hen heeft gebouwd. De eisers vorderen onder andere een vervangende schadevergoeding van € 20.106,41 voor de gebreken, € 17.210,24 voor de overschrijding van de bouwtijd, en € 1.651,65 voor administratiekosten van de notaris. Daarnaast vragen zij de rechtbank om gedaagde te veroordelen tot betaling van een deel van hun vordering in de hoofdzaak, alsook tot betaling van een voorlopige schadevergoeding.

De rechtbank heeft de vordering tot voorlopige voorziening afgewezen, omdat eisers niet voldoende belang hebben aangetoond voor een dergelijke voorziening. De rechtbank oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat eisers de afloop van de hoofdzaak niet kunnen afwachten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering tot betaling van een deel van de vordering in de hoofdzaak niet kan worden toegewezen, omdat de gedaagde de gebreken betwist en het aan de rechter in de hoofdzaak is om hierover te oordelen. Eisers zijn in het ongelijk gesteld en zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig betaald. De zaak zal op 16 juli 2025 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/414878 / HA ZA 25-276
Vonnis in incident van 2 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
te [plaats] ,
eisende partijen in de hoofdzaak,
eisende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. D. de Dood,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. Zwanenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de conclusie van antwoord in het incident en in de hoofdzaak
  • de akte uitlating producties in het incident van [eisers] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Het geschil in de hoofdzaak gaat volgens de dagvaarding kort gezegd om het volgende. Partijen hebben met elkaar een aannemingsovereenkomst gesloten, waarbij is afgesproken dat [gedaagde] een woning bouwt voor [eisers] . De woning is ook door [gedaagde] gebouwd. [eisers] verwijten [gedaagde] dat zij de afgesproken bouwtijd heeft overschreden en dat er gebreken zijn geconstateerd, die niet door haar zijn verholpen. Ook heeft [gedaagde] de helft van een bedrag dat in depot staat bij de notaris niet gecrediteerd, zoals door haar was toegezegd. [eisers] vorderen daarom onder andere dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 20.106,41 in verband met de gebreken, een schadevergoeding van € 17.210,24 in verband met het overschrijden van de bouwtijd, een schadevergoeding van € 1.651,65 ten aanzien van de administratie kosten van de notaris en (primair) dat [eisers] machtiging wordt verleend om namens [gedaagde] de notaris opdracht te geven om de helft van het depotbedrag aan [eisers] over te maken.
2.2.
[eisers] vorderen daarnaast in het incident dat de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 20.106,41, te vermeerderen met rente. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer [eisers] daarbij voldoende belang hebben. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat [eisers] de afloop van de hoofdzaak niet kunnen afwachten of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is. De rechtbank zal de provisionele vordering afwijzen, omdat geen van deze omstandigheden zich voordoet en er ook geen sprake is van een andere grond die voldoende belang bij de toewijzing oplevert.
2.4.
[eisers] vorderen alvast betaling van een deel van haar vordering in de hoofdzaak die ziet op de door hen gestelde gebreken. [gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord in het incident gemotiveerd betwist dat er sprake is van gebreken en dat de beweerdelijke gebreken de door [eisers] gestelde omvang hebben. Tussen partijen is dus nog in geschil of [gedaagde] gehouden is een bedrag aan [eisers] te betalen. Het is aan de rechter in de hoofdzaak om daarover te oordelen. Daarnaast hebben [eisers] niets gesteld waaruit blijkt dat zij de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten, zoals [gedaagde] ook als verweer aanvoert.
2.5.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten van het incident (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00
2.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van het incident van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 juli 2025voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.