In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, hebben eisers een incidentele vordering ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil met gedaagde over een aannemingsovereenkomst. De eisers, vertegenwoordigd door mr. D. de Dood, hebben gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R. Zwanenberg, aangeklaagd wegens overschrijding van de bouwtijd en gebreken aan de woning die gedaagde voor hen heeft gebouwd. De eisers vorderen onder andere een vervangende schadevergoeding van € 20.106,41 voor de gebreken, € 17.210,24 voor de overschrijding van de bouwtijd, en € 1.651,65 voor administratiekosten van de notaris. Daarnaast vragen zij de rechtbank om gedaagde te veroordelen tot betaling van een deel van hun vordering in de hoofdzaak, alsook tot betaling van een voorlopige schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering tot voorlopige voorziening afgewezen, omdat eisers niet voldoende belang hebben aangetoond voor een dergelijke voorziening. De rechtbank oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat eisers de afloop van de hoofdzaak niet kunnen afwachten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering tot betaling van een deel van de vordering in de hoofdzaak niet kan worden toegewezen, omdat de gedaagde de gebreken betwist en het aan de rechter in de hoofdzaak is om hierover te oordelen. Eisers zijn in het ongelijk gesteld en zijn veroordeeld tot betaling van de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig betaald. De zaak zal op 16 juli 2025 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.