ECLI:NL:RBOBR:2025:4085

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
01/059321-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensenhandel, handel in valse merkkleding en uitkeringsfraude met vrijspraak van witwassen

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, handel in valse merkkleding en uitkeringsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel door een slachtoffer, genaamd [slachtoffer], tegen haar wil in de prostitutie te laten werken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer concreet en consistent waren, en dat er voldoende bewijs was van dwang, geweld en misbruik van een kwetsbare positie. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van geldbedragen en voertuigen, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van vijf jaar. Daarnaast werd een gedeeltelijke schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.059321.22
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [1986] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2025 en 25 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

1.De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2025.
Aan verdachte is, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 juni 2025 is gewijzigd, – kort samengevat – ten laste gelegd dat zij, samen met ander(en):
  • in de periode van 1 juni 2018 tot en met 1 maart 2019 zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel;
  • in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 maart 2022 valse merkkleding, schoenen en parfum heeft verkocht en/of in voorraad heeft gehad;
  • in de periode van 1 juni 2018 tot en met 7 maart 2022 contant geld €88.200,00 en voertuigen heeft witgewassen;
  • in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 het UWV opzettelijk niet heeft geïnformeerd over haar gewijzigde inkomenssituatie.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

2.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

3.De bewijsbeslissing.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 3. De tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 4 kunnen naar het oordeel van de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 en feit 3. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging – zakelijk weergegeven en onder meer – bepleit dat de verklaringen van de aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) inconsistent en ongeloofwaardig zijn. De verklaringen van [slachtoffer] kunnen daarom niet gebruikt worden voor een bewezenverklaring. De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde periode van feit 2 en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
3.1.
Vrijspraak ten aanzien van het witwassen (feit 3).
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de tenlastegelegde geldbedragen en personenauto’s. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
3.2.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage (Bijlage II).
3.3.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs.
3.3.1.
Mensenhandel (feit 1).
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat niet ter discussie staat dat [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode als prostituee werkzaam is geweest. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [slachtoffer] deze prostitutiewerkzaamheden tegen haar wil heeft uitgevoerd vanwege handelingen van verdachte en/of een dreiging die van verdachte uitging.

De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] incongruent zijn en onvoldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer] concreet en gedetailleerd zijn en in de kern consistent. Op basis van het dossier is vast te stellen dat [slachtoffer] rond 19 februari 2019 vertrokken is uit de woning van verdachte. Zij heeft in een informatief gesprek op 21 maart 2019 beknopt benoemd dat ze dacht dat verdachte werk voor haar had, maar dat ze niet wist dat het om prostitutiewerk ging. Verdachte zou voor haar ook een advertentie hebben aangemaakt en bepaald hebben wat [slachtoffer] met wie moest doen en hoe vaak. Als [slachtoffer] dit niet deed dan werd zij of haar familie bedreigd en werd ze in elkaar geslagen. Van elke klant moest [slachtoffer] de helft van het bedrag afstaan aan verdachte. Vanaf 4 april 2019 is haar aangifte opgenomen. [slachtoffer] is later nog gehoord op 3 september 2019, 26 november en 3 december 2020 door de politie en op 25 april 2024 door de rechter-commissaris.
[slachtoffer] is dus veel gehoord met lange periode ertussen. Opvallend is dat in het laatste verhoor, dat ruim vijf jaar na de aangifte was, [slachtoffer] niet aarzelt te benoemen dat zij dingen niet meer weet, maar dat zij desgevraagd nog wel weet te benoemen hoe de verdeling van de verdiensten waren en welk geweld er werd toegepast. Op die punten wijkt haar laatste verklaring niet af van het eerste informatieve gesprek en de aangifte en de verklaringen daarna.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] op essentiële punten worden ondersteund door getuigenverklaringen en ook door objectieve onderzoeksgegevens. Zo heeft getuige [getuige 1] de verklaring van [slachtoffer] bevestigd dat hij haar als dienst voor verdachte één keer naar Nijmegen heeft weggebracht en dat hij daarna een auto-ongeluk heeft gehad. Dit verhaal wordt ondersteund door een op de telefoon van [slachtoffer] aangetroffen schermafdruk van een artikel over een auto-ongeluk op de IJpenbroekweg in Nijmegen.
Daarnaast worden de verklaringen van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] . De rechtbank baseert zich op de door [getuige 2] bij de politie afgelegde verklaring. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaarder dan haar verklaring bij de rechter-commissaris. Deze verklaring is ten eerste in een veel eerder stadium afgelegd. Bovendien is er aanleiding om te veronderstellen dat getuige [getuige 2] onder druk van verdachte bij de rechter-commissaris een andere verklaring heeft afgelegd. In het dossier verklaren meerdere getuigen dat verdachte haar omgeving manipuleert en onder druk zet. Ook zijn er opvallend veel getuigen die niet over verdachte willen verklaren.
[getuige 2] verklaart dat [slachtoffer] erg geschrokken reageerde toen zij [slachtoffer] confronteerde met het gerucht dat zij als prostituee werkzaam was voor verdachte, waarna [slachtoffer] aan haar heeft verteld dat zij gechanteerd werd door verdachte om het prostitutiewerk te doen. Ook beschrijft [getuige 2] dat zij [slachtoffer] op enig moment moest ophalen bij een Van der Valk hotel en dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] blauwe plekken in haar nek had. [slachtoffer] heeft verklaard over prostitutiewerkzaamheden in het Van der Valk hotel en tevens over geweld. Daarnaast bevestigt getuige [getuige 2] dat [slachtoffer] aan haar heeft verteld dat zij van verdachte meerdere keren naar een klant moest om tegen betaling seks te hebben en dat deze klant haar altijd sloeg. Getuige [getuige 2] verklaart verder dat [slachtoffer] haar foto’s heeft laten zien van de verwondingen.
Ten slotte worden de verklaringen van [slachtoffer] ondersteund door sms-berichten die zijn aangetroffen op de telefoon van [slachtoffer] . Deze berichten komen van een telefoonnummer dat toebehoorde aan [betrokkene ] – destijds de vriendin van verdachte – en van een telefoonnummer dat wordt toegeschreven aan het taxibedrijf van verdachte. Deze sms-berichten kunnen redelijkerwijs niet anders worden geïnterpreteerd dan dat verdachte (en [betrokkene ] ) [slachtoffer] onder druk zette(n) en haar instructies gaf/gaven over de prostitutiewerkzaamheden. In dat kader merkt de rechtbank op dat de kale ontkenning van verdachte dat zij niets met de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] te maken had en haar slechts met goede bedoelingen thuis opving, in het licht van de sms-berichten bezien, volstrekt ongeloofwaardig is. De sms-berichten spreken immers direct over de door de klanten van [slachtoffer] te betalen geldbedragen en er worden instructies gegeven over tijden en over hoe [slachtoffer] met de klanten moet omgaan. Gelet op al het voorgaande neemt de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] dan ook als uitgangspunt voor de hiernavolgende bewezenverklaring.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de
jurisprudentie volgt dat mensenhandel gericht is op uitbuiting. Het belang van het individu,
of het slachtoffer, staat bij de strafbaarstelling van mensenhandel steeds voorop. Het
beschermde belang door de strafbaarstelling van mensenhandel is het behoud van de
lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het individu. Om tot
een bewezenverklaring te komen van het delict mensenhandel, moet sprake zijn van (een)
gedraging(en), (een) dwangmiddel(en) en het oogmerk van uitbuiting.
De dwangmiddelen.
De rechtbank stelt voorop dat een dwangmiddel ertoe dient te leiden dat iemand in een
uitbuitingssituatie belandt, of dat iemand wordt belet zich aan de uitbuitingssituatie te
onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan uit een combinatie van meerdere dwangmiddelen. De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant
wanneer een van de dwangmiddelen is gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de volgende, elkaar
deels overlappende, dwangmiddelen heeft gebruikt: dwang, geweld, dreiging met geweld, dreiging met een andere feitelijkheid en misbruik van een kwetsbare positie.

Dwang en (dreiging met) geweld.
Onder gebruik van geweld wordt verstaan de aanwending van, overwegend, fysieke kracht. Het moet van afdoende gewicht zijn om de weerstand van het slachtoffer te breken. Het begrip ‘dwang’ moet ruim uitgelegd worden.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat verdachte meermalen fysiek gewelddadig is geweest jegens haar. Zo heeft zij haar een keer van de trap gegooid. Daarnaast heeft ze [slachtoffer] meermalen geslagen en heeft ze [slachtoffer] bij de keel gegrepen en geslagen. Uit de inhoud van de sms-berichten tussen [naam 2] en [slachtoffer] van 19 februari 2019 blijkt ook dat [slachtoffer] bedreigend en dwingend door verdachte wordt bejegend. Zo staat er in de berichten het volgende: “
Geloof me wnr ik jou in me handen krijg je gaat zien”en
“Die moet je goed onthouden ik zal jou zoeken en krijg jou gevonden wnr jij weer terug bent in Brabant je gaat zien”.
 (
(Dreiging) met een andere feitelijkheid.
Feitelijkheden zijn in het algemeen alle handelingen die niet onder “geweld” vallen. Wel moeten deze handelingen van een zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer daaraan geen weerstand kan bieden.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat verdachte haar chanteerde door middel van een heimelijk opgenomen filmpje van een door verdachte geregelde ‘klus’ waarbij zij iemand als baby moest behandelen en hem moest aankleden. Daarnaast dreigde verdachte openbaar te maken dat [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden verrichtte. Angst voor deze openbaarmaking heeft [slachtoffer] er toe bewogen verder te gaan met de prostitutiewerkzaamheden.

Misbruik van een kwetsbare positie.
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin het slachtoffer geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd.
Verdachte kende [slachtoffer] via haar toenmalige vriendin, [naam 1] . [slachtoffer] en [naam 1] kenden elkaar van een woongroep voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, eventueel gecombineerd met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische problematiek. [slachtoffer] had bovendien een belaste voorgeschiedenis. Zij was eerder slachtoffer geworden van een loverboy. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij wist dat mensen op die woongroepen daar niet voor niets zitten en zag naar het oordeel van de rechtbank dan ook zonder meer destijds ook al in dat [slachtoffer] kwetsbaar was.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van die kwetsbaarheid van [slachtoffer] . Door [slachtoffer] bij haar te laten verblijven en voornoemde dwangmiddelen in te zetten heeft zij een situatie gecreëerd waarin [slachtoffer] geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan het misbruik te ondergaan. Verdachte verschafte haar onderdak toen ze nergens anders heen kon., dus ook niet naar haar moeder. Uit haar verklaringen blijkt ook dat [slachtoffer] bang was dat haar vriend en/of haar moeder te weten zouden komen dat zij als prostituee werkzaam was voor verdachte. Daarop heeft verdachte ingespeeld.
Oogmerk van uitbuiting.
Uitbuiting veronderstelt steeds een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich mee dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. De wetgever en de Hoge Raad spreken in relatie tot de seksindustrie van een uitbuitingssituatie wanneer een betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – in het geval van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Een vereiste voor het oogmerk van uitbuiting is dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte [slachtoffer] uitgebuit en waren haar gedragingen ook gericht op die uitbuiting. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een vooropgezette bedoeling had door voor te stellen dat [slachtoffer] de ‘slaafjesopdracht’ aannam, haar te chanteren met een heimelijk opgenomen filmpje en toen heeft gedwongen om prostitutiewerk te gaan doen, hetgeen allemaal in korte tijdsspanne gebeurde nadat zij bij verdachte was ingetrokken. De rechtbank heeft verder acht geslagen op de aard van de werkzaamheden die [slachtoffer] verrichtte, haar verklaring dat zij in opdracht van verdachte ook moest werken als zij ongesteld was en van haar de pil kreeg om altijd door te kunnen werken, het feit dat verdachte [slachtoffer] meermalen met haar auto heeft afgezet en opgehaald bij klanten en het feit dat verdachte seksadvertenties voor haar opmaakte en ten behoeve daarvan foto’s liet maken door haar toenmalige vriendin [betrokkene ] .
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat zij de helft van de opbrengsten van de prostitutiewerkzaamheden een verdachte moest afstaan. Uit de inhoud van de sms-berichten tussen het telefoonnummer dat is toegeschreven aan het taxibedrijf van verdachte en het telefoonnummer van [slachtoffer] blijkt ook dat verdachte zich bemoeide met de betalingen en betalingsbereidheid van klanten. Verdachte heeft aldus (fors) financieel gewin gehad van deze situatie waarin [slachtoffer] feitelijk altijd door moest werken. Verdachte heeft dan ook gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
De verdediging heeft gewezen op de inhoud van een ter terechtzitting afgespeeld spraakbericht waaruit zou volgen dat [slachtoffer] de prostitutiewerkzaamheden vrijwillig zou hebben verricht. De rechtbank is van oordeel dat dit bericht (van datum onbekend) op geen enkele wijze is gestaafd met feiten en omstandigheden die de authenticiteit, de context en de identiteit van degene die spreekt bevestigen. Zelfs als de rechtbank in het voordeel van de verdachte uit zou gaan van een daadwerkelijk door [slachtoffer] ingesproken audiofragment blijkt uit de inhoud van dat bericht nog niet dat [slachtoffer] niet door verdachte werd uitgebuit.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 en 9.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte met de dwangmiddelen dwang, (dreiging met) geweld, dreiging met een andere feitelijkheid en misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer] heeft bewogen en gedwongen zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden. Ook heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer] en heeft zij [slachtoffer] met de toepassing van voornoemde dwangmiddelen bewogen inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden aan haar af te staan.
Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. Nu verdachte de helft van de opbrengsten hiervan onder haar heeft gehouden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van aangeefster.
Het medeplegen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van medeplegen. Verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met haar toenmalige ex-vriendin [betrokkene ] (hierna: [betrokkene ] ). Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [betrokkene ] in opdracht van verdachte haar ondersteunde bij het uitbuiten van [slachtoffer] . Zo heeft [betrokkene ] foto’s gemaakt van [slachtoffer] ten behoeve van advertenties en heeft zij deze foto’s bewerkt om tatoeages te verwijderen. Ook speelde zij een rol in het plannen van de afspraken en vond er op zijn minst ook één sms-gesprek plaats tussen de telefoons van [betrokkene ] en [slachtoffer] waarin de werkzaamheden van [slachtoffer] werden besproken.
Conclusie.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zich in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 1 maart 2019 schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van mensenhandel, zoals hierna in de bewezenverklaring uitgewerkt.
3.3.2.
Handel in valse merkkleding (feit 2).
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich bij herhaling heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk te koop aanbieden, afleveren en in voorraad hebben van waren met valse merken zoals hierna in de bewezenverklaring volgt. Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting ook ten dele bekend. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt zonder meer dat verdachte wist dat het om valse merkkleding ging. Daarnaast blijkt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van een nauwe en bewuste samenwerking tussen haar en onbekend gebleven personen die haar van de valse merkkleding voorzagen.
De rechtbank leidt uit de stelselmatige en duurzame werkwijze die verdachte en haar mededaders hadden, die onder andere blijkt uit het plaatsen van advertenties op Facebook, af dat verdachte zich op een bedrijfsmatige wijze heeft beziggehouden met de handel in merkvervalste kleding en schoenen.
Het verweer van de verdediging dat de tenlastegelegde periode dient te worden ingekort merkt de rechtbank aan als een bewijsverweer. Het verweer wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
3.3.3.
Uitkeringsfraude (feit 4).
Uit de hierboven besproken feiten en de gebezigde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode inkomsten heeft genoten buiten haar Wajong-uitkering. Verdachte verdiende geld door middel van mensenhandel, handel in valse merkkleding en het exploiteren van een taxibedrijf. Verdachte heeft het UWV niet over deze inkomsten geïnformeerd.
De wetenschap van verdachte.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat zij de verplichting had als Wajong-gerechtigde om wijzigingen met betrekking tot haar inkomen zo snel mogelijk door te geven. Immers genoot verdachte sinds 20 januari 2010 een Wajong-uitkering en is zij door het UWV steeds, door middel van brieven, begeleiding (werkplannen), boetebeslissingen en een tijdelijke stopzetting van de uitkering vanwege detentie gewezen op haar informatieplicht. Verdachte wist derhalve dat het belangrijk was om wijzigingen met betrekking tot haar inkomen zo snel mogelijk door te geven.
Verdachte heeft bij het verhoor bij het UWV verklaard dat zij haar brieven van het UWV niet openmaakte maar weggooide. Zij heeft verder verklaard dat ze haar administratie aan haar moeder overliet. De rechtbank schuift die verklaring ter zijde. Uit de gebezigde bewijsmiddelen ook dat verdachte in het verleden zélf wijzigingen heeft doorgegeven met betrekking tot een gewijzigd bankrekeningnummer. Verdachte wist dus dat het UWV haar persoonlijke informatie nodig had om de uitkering goed vast te kunnen stellen en uit te betalen, en handelde hier dus ten voordele van zichzelf ook naar.
Alles overwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk haar werkzaamheden en de door haar genoten inkomsten niet heeft gemeld bij het UWV, terwijl zij wist dat deze gegevens van belang waren voor het vaststellen van het recht op de Wajong-uitkering alsmede de hoogte daarvan. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken ten aanzien van haar informatieplicht op basis van de Toeslagenwet. Immers blijkt uit het dossier van het UWV dat de desbetreffende toeslag vóór de tenlastegelegde periode is beëindigd.

4.De bewezenverklaring.

Op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, en de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, eventueel in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 1 maart 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld en dreiging met geweld en een andere feitelijkheid en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting, en
heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader wist dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en
heeft gedwongen of bewogen verdachte en haar mededader te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, en
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] ,
waarbij dat geweld en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid hebben bestaan uit:
-
het mishandelen van die [slachtoffer] (onder andere door die [slachtoffer] te slaan en bij de keel te grijpen en te duwen);
-
foto's te maken van die [slachtoffer] zonder of slechts in weinig verhullende kleding;
-
het dreigen op internet foto’s en/of filmpjes te publiceren van voor die [slachtoffer] compromitterende aard, en;
-
het dreigen aan anderen te vertellen dat die [slachtoffer] als prostituee werkzaam was;
-
het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon te uiten tegen die [slachtoffer] ;
en/of waarbij voornoemde "enige handeling" heeft bestaan uit:
-
het laten verblijven van die [slachtoffer] in haar, verdachtes woning en het ter beschikking stellen van die woning als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] );
-
het boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) als werkplek voor die [slachtoffer] ;
-
het (laten) regelen van (een) werkplek(ken) voor die [slachtoffer] ;
-
het maken van foto's voor advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
-
het aanmaken en/of onderhouden van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
-
het geven van uitleg en/of instructie aan die [slachtoffer] met betrekking tot de door die [slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
-
het onderhouden van contacten met en het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer] en het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
-
het bepalen welke klanten die [slachtoffer] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden (ook als dit (een) gewelddadige klant(en) en/of (een) klant(en) betrof waarmee die [slachtoffer] eerder negatieve ervaring(en) had gehad);
-
het instrueren van die [slachtoffer] (per telefoon) wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden;
-
het bepalen of die [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten;
-
het bepalen dat die [slachtoffer] ook bij ongesteldheid moest werken;
-
het begeleiden van die [slachtoffer] naar escortwerkzaamheden.
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 maart 2022 te Sint-Michielsgestel en ’s-Hertogenbosch en Rosmalen en Berlicum tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk valse merken en/of waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst,
te weten een grote hoeveelheid kleding en schoenen en parfum, (Moncler en/of Adidas en/of Christian Dior en/of Givenchy en/of Parajumpers en/of Prada en/of Stone Island), heeft verkocht, te koop heeft aangeboden en heeft afgeleverd, en in voorraad heeft gehad, terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf het plegen van dit misdrijf als bedrijf heeft uitgeoefend.
ten aanzien van feit 4:
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 in Nederland, in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 3:74 Wet Wajong, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten een uitkering op grond van de Wet Wajong dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking, immers heeft, zij verdachte, niet meegedeeld dat zij werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten.
Voor zover in de tenlastelegging andere taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

5.De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

7.De oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte middels artikel 38v Sr een contactverbod met [slachtoffer] wordt opgelegd. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen andere straf op te leggen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum, de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich gedurende vijf maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel door [slachtoffer] tegen haar wil in de prostitutie te laten werken en daarvan te profiteren. Voor verdachte waren financiële motieven hierbij leidend. Om [slachtoffer] zo ver te krijgen dat zij voor verdachte in de prostitutie ging werken, heeft verdachte haar gechanteerd, bedreigd, mishandeld en misbruik gemaakt van het kwetsbare karakter en de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Verdachte heeft dit voor eigen gewin gedaan, zodat zij kon beschikken over de helft van de opbrengsten. Dit is een ernstig strafbaar feit. Mensenhandel is een vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn, zo is algemeen bekend, groot. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij met haar handelwijze de geestelijke en lichamelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] heeft aangetast. De rechtbank neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat zij tot op de dag van vandaag geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor haar gedrag en de gevolgen die dit voor [slachtoffer] heeft gehad.
Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de door de benadeelde partij overgelegde stukken volgt dat zij in haar dagelijkse leven nog steeds de psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Door wat zij heeft meegemaakt zijn haar ptss-klachten (post-traumatische stressstoornis) opnieuw gaan opspelen en verergerd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan handel in valse merkkleding. Niet alleen is door voormeld handelen het merkrecht van vele rechthebbenden
geschonden, maar tevens is daarmee oneerlijke concurrentie aangedaan aan bonafide
bedrijven die wel de belangen van die rechthebbenden respecteren. De merkhouders lopen
inkomsten mis als potentiële klanten de namaakartikelen kopen in plaats van de originele
artikelen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat zij ook hier enkel haar eigen geldelijk gewin voor ogen heeft gehad en kennelijk niet heeft stilgestaan bij de economische schade en misleiding die haar handelen met zich heeft gebracht.
Ten slotte heeft verdachte haar informatieverplichting jegens het UWV geschonden. Zij heeft jarenlang inkomsten gehad en haar Wajong-uitkering desondanks laten doorlopen. Verdachte heeft daarmee het vertrouwen waarop het stelsel van sociale zekerheid is gebaseerd geschonden en de gemeenschap voor een aanzienlijk bedrag financieel benadeeld. Zij heeft de ten onrechte ontvangen gelden tot op heden niet terugbetaald.
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor mensenhandel. De oriëntatiepunten vormen een richtsnoer voor het bepalen van de op te leggen straf, maar het staat de rechter vrij om daar, gelet op de omstandigheden van het geval, van af te wijken.
De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak sprake is geweest van een ernstige vorm van mensenhandel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden binnen deze zaak voldoende ernstig om aan te sluiten bij categorie III van het oriëntatiepunt voor artikel 273f Sr. Wel zit deze zaak tegen de ondergrens van categorie III aan. Het uitgangspunt bij seksuele uitbuiting van categorie III is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden bij een relatief korte pleegperiode. Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank de lange duur (vijf maanden) van de bewezenverklaarde periode daarom nadrukkelijk mee. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer] de helft van haar inkomsten heeft moeten afstaan.
De persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 6 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het reclasseringsadvies van 4 mei 2022 en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte is gediagnosticeerd met ADHD, een borderline persoonlijkheidsstoornis, zwakbegaafdheid en (destijds) afhankelijkheid van cocaïne. Verdachte is niet goed in staat om zelf haar problemen op te lossen en is niet in staat om zelf stabiliteit aan te brengen; die situatie lijkt sinds 2022 onveranderd. De rechtbank zal bij de straftoemeting in strafmatigende zin enigszins rekening houden met de kwetsbaarheid van verdachte.
De overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in de periode van 1 januari 2018 tot 7 maart 2022. Verdachte is op
9 maart 2022 aangehouden en in verzekering gesteld. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het tijdsverloop tot aan dit vonnis geheel of gedeeltelijk aan de verdediging is toe te rekenen. Er zijn geen feiten of omstandigheden die ertoe dienen te leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door deze rechtbank de redelijke termijn ruim met één jaar is overschreden. De rechtbank weegt de overschrijding van de redelijke termijn en de gedateerdheid van de feiten in strafmatigende zin mee.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten/wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen.
De straf.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal hierop in mindering worden gebracht. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De gevorderde maatregel.
Om te voorkomen dat verdachte opnieuw contact opneemt met aangeefster legt de rechtbank een de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, te weten een contactverbod met aangeefster op voor de duur van vijf jaren. Voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet, bedraagt de vervangende hechtenis één week met een maximum van zes maanden.
De rechtbank verklaart deze maatregel dadelijk uitvoerbaar, omdat er, gelet op het bewezenverklaarde, de ontkennende houding van verdachte en na de ten laste gelegde periode verstuurde berichten aan het slachtoffer, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangeefster.

8.De beslagbeslissing.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De vordering.
Namens de benadeelde partij is een vordering ingediend tot vergoeding van € 58.900,00 aan materiële schade (de inkomsten van prostitutiewerkzaamheden die zij aan verdachte zou hebben afgestaan). Subsidiair heeft de benadeelde partij een vergoeding van € 13.000,00 gevorderd waarbij zij is uitgegaan van een dagomzet van € 200,00. Daarnaast heeft zij vergoeding gevorderd van een bedrag van € 12.500,00 aan immateriële schade. Zowel de materiele als immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van de materiële schade gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en om de gevorderde immateriële schade geheel toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en met toekenning van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven en onder meer – primair de (omvang van de) gestelde materiële schade betwist en de rechtbank verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de hiervoor genoemde subsidiaire berekening van de benadeelde partij.
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven en onder meer – ten aanzien van de immateriële schade de rechtbank verzocht rekening te houden met pre-existente klachten van [slachtoffer] en de causaliteit tussen het handelen van verdachte en de klachten van [slachtoffer] .
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadepost oordeelt de rechtbank als volgt. Uit het dossier en de vordering van de benadeelde partij kan de rechtbank op basis van concrete onderzoeksbevindingen onvoldoende duiden welke bedragen [slachtoffer] precies heeft moeten afstaan aan verdachte.
De rechtbank zal daarom uitgaan van de door de benadeelde partij genoemde subsidiaire dagomzet van € 200,00. De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer] uiterlijk 1 november 2018 is gestart met haar prostitutiewerkzaamheden en gestopt is op 1 maart 2019. Daarnaast gaat de rechtbank er schattenderwijs van uit dat [slachtoffer] twee maanden zeven dagen per week heeft gewerkt en twee maanden vijf dagen per week heeft gewerkt. Dit betekent dat [slachtoffer] in die vier maanden 101 dagen heeft gewerkt en per dag minimaal € 200,00 heeft verdiend. In totaal heeft [slachtoffer] dus 101 x € 200,00 verdiend (€ 20.200,00) waarvan zij de helft heeft moeten afstaan aan verdachte. Dit betekent dat de rechtbank een gedeelte van de gevorderde materiële schadepost toewijsbaar acht, te weten tot een bedrag van € 10.100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank acht daarnaast toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding van € 12.500,00 zoals gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Er bestaat geen grondslag om rekening te houden met de predispositie van het slachtoffer, zoals door de verdediging is bepleit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor hetgeen meer of anderszins is gevorderd niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

10.De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 38v, 38w, 47, 57, 63, 227b, 273f en 337 Wetboek van Strafrecht;
3:74 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten.

11.DE UITSPRAAK

De rechtbank:
-
verklaartniet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
-
verklaarthet tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
-
verklaartdat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van mensenhandel
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk valse merken verkopen en te koop aanbieden en afleveren en in voorraad hebben
ten aanzien van feit 4:
in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl zij wist dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming
-
verklaartverdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;

een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor een periode van vijf jaren, inhoudende dat verdachte wordt bevolen zich te onthouden van contact. Dit contactverbod houdt in dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen met [slachtoffer] , geboren op [1998] te [geboorteplaats 2] .
De rechtbank beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden in totaal. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De rechtbank beveelt, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

een maatregel strekkende tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer zoals hieronder bij de beslissing op de vordering van de benadeelde partij staat vermeld;

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten de goederen genoemd onder nummers 1 tot en met 144 in de bij dit vonnis horende bijlage III.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
De rechtbank:
-
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 22.600,00 euro, bestaande uit 10.100,00 euro materiële schade en 12.500,00 euro immateriële schade.
-
vermeerdertde vergoeding van materiële en immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltverdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
-
bepaaltdat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
-
legtaan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 22.600,00 euro;
-
bepaaltdat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 148 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 10.100,00 euro materiële schade en 12.500,00 euro immateriële schade;
-
vermeerdertde vergoeding van materiële en immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
bepaaltdat verdachte van haar schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voorzover zij heeft voldaan aan een van de haar opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. I.M. Rinzema, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.B.J. de Leeuw, griffier,
en is uitgesproken op 9 juli 2025.
BIJLAGE I: DE TENLASTELEGGING
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 1 maart 2019 te Sint-Michielsgestel en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] heeft,
Sub 1
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
Subs 4
heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
sub 9
heeft gedwongen of bewogen haar, verdachte, en/of haar mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
sub 6
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
-
het mishandelen van die [slachtoffer] (onder andere door die [slachtoffer] te slaan en/of aan/bij de keel te grijpen en/of te duwen en/of aan de haren te trekken en/of aan de haren door de kamer te trekken/sleuren);
-
het dwingen althans bewegen van die [slachtoffer] om (onvrijwillig) onveilige en/of door die [slachtoffer] als vernederend ervaren en/of deviante seksuele handelingen van en/of met haar, verdachte, en/of haar mededader(s) te ondergaan en/of te dulden;
-
foto's te maken van die [slachtoffer] zonder of slechts in weinig verhullende kleding en/of waardoor bij die [slachtoffer] de vrees ontstond dat (een) ander(en) kennis van die foto's zouden kunnen krijgen;
-
het dreigen op internet foto’s en/of filmpjes te publiceren van voor die [slachtoffer] compromitterende aard, en/of
-
het dreigen aan anderen te vertellen dat die [slachtoffer] als prostituee werkzaam was;
-
het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] ;
en/of waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
-
het laten verblijven van die [slachtoffer] in haar, verdachtes woning en/of het ter beschikking stellen van die woning als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] );
-
het boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) als werkplek voor die [slachtoffer] ;
-
het (laten) regelen van (een) werkplek(ken) voor die [slachtoffer] ;
-
het maken van foto's voor advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
-
het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertenties op één of meer website(s) waarin die [slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden;
-
het geven van uitleg en/of instructie aan die [slachtoffer] met betrekking tot de door die [slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
-
het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen;
-
het bepalen welke klanten die [slachtoffer] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden (ook als dit (een) gewelddadige klant(en) en/of (een) klant(en) betrof waarmee die [slachtoffer] eerder negatieve ervaring(en) had gehad);
-
het instrueren van die [slachtoffer] (per telefoon) wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden;
-
het bepalen of die [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten;
-
het bepalen dat die [slachtoffer] ook bij ongesteldheid moest werken;
-
het ter beschikking stellen van werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] ;
-
het ter beschikking stellen van condooms en/of sponsjes voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] ;
-
het begeleiden van die [slachtoffer] bij/naar escortwerkzaamheden;
-
het ter beschikking stellen van een of meer bankrekening(en)
- (
(toebehorend aan haar, verdachte en/of haar mededader) waar prostitutieklanten geld naar over moesten maken (wanneer zij niet contant wilden of konden betalen);
ten aanzien van feit 2:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2021 tot en met 7 maart 2022 te Sint-Michielsgestel en/of ’s-Hertogenbosch en/of Rosmalen en/of Berlicum en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen opzettelijk valse , vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, te weten een (grote) hoeveelheid kleding en/of schoenen en/of parfum, (Moncler en/of Adidas en/of Christian Dior en/of Givenchy en/of Parajumpers en/of Prada en/of Stone Island), heeft ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd, verkocht, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad. terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf haar beroep heeft gemaakt en/of het plegen van dit misdrijf als bedrijf heeft uitgeoefend;
ten aanzien van feit 3:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 7 maart 2022 te Sint-Michielsgestel en/of één of meer andere plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten:
  • (een) hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld, (tot een totaalbedrag van ongeveer € 88.200,-) en/of
  • een Mercedes B200 ( [kenteken 1] ) en/of
  • Mercedes Vito ( [kenteken 2] ),
(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans (telkens) heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was en/of voormeld(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk-afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 4:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 te Sint-Michielsgestel in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten krachtens artikel 3:74 Wet Wajong en/of artikel 12 Toeslagenwet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering op grond van de Wet Wajong/of de toeslagenwet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft, zij verdachte en/of haar mededader(s) niet meegedeeld dat zij, verdachte werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft genoten.