Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT
1. Het bevoegd gezag wijzigt voorschriften van de omgevingsvergunning:
b. indien door toepassing van artikel 2.30, eerste lid, blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu, verder kunnen, of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt;
2. Het bevoegd gezag kan voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen voor zover deze betrekking hebben op:
b. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, voor zover dit in het belang van de bescherming van het milieu is;
1. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, voor zover:
d. de inrichting […] ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 2.31 daarvoor redelijkerwijs geen oplossing biedt;
WET GEURHINDER EN VEEHOUDERIJ
Artikel 2
1. Bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot met 9.
1. Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:
b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;
4. Indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid, het aantal dieren van één of meer diercategorieën toeneemt, en een geurbelastingreducerende maatregel zal worden toegepast, dan wordt een omgevingsvergunning verleend voor zover het betreft de wijziging van het aantal dieren, voorzover de toename van de geurbelasting ten gevolge van die wijziging niet meer bedraagt dan de helft van de vermindering van de geurbelasting die het gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelastingreducerende maatregel bij het eerder vergunde veebestand.
Artikel 10
Bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, regels gesteld over de wijze waarop:
a. de geurbelasting, bedoeld in artikel 3, wordt bepaald;
REGELING GEURHINDER EN VEEHOUDERIJ
Artikel 2
1. De geurbelasting vanwege een veehouderij wordt berekend met inachtneming van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010.
5. De geuremissie vanuit een veehouderij is de som van de voor de verschillende diercategorieën, gehouden in de onderscheiden dierenverblijven, berekende aantallen odour units per seconde per dier.
6. Het aantal odour units per seconde per dier van een diercategorie, is het aantal dieren van een diercategorie vermenigvuldigd met de voor de betreffende diercategorie in bijlage 1 opgenomen geuremissiefactor.
Artikel 7afvan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet
Lid 6. in aanvulling op artikel 2.31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de voorschriften van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van die wet wijzigen, vanwege:
a. de cumulatieve gevolgen van de emissie van geur, ammoniak of zwevende deeltjes (PM10) door veehouderijen;
b. door het bevoegd gezag vastgesteld beleid voor verbetering van de luchtkwaliteit; of
c. onaanvaardbare geurhinder als bedoeld in het twaalfde lid.
Lid 12 Bij het bepalen of sprake is van onaanvaardbare geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met de volgende aspecten:
b. de individuele en cumulatieve geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
c. de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt;
d. de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder;
e. de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting; en
f. de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
Lid 8 indien toepassing wordt gegeven aan het zesde lid, is artikel 2.31a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.
Lid 17 Het bevoegd gezag kent degene tot wie een besluit is gericht krachtens of met toepassing van het derde, zesde, elfde of dertiende tot en met vijftiende lid en die ten gevolge daarvan kosten maakt of schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen op zijn verzoek of uit eigen beweging een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe, voor zover niet op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien.