ECLI:NL:RBOBR:2025:4384

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
C/01/412645 / HA ZA 25-117
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot afschrift en rectificatie in civiele procedure over aannemingsovereenkomst en brandstichting

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 2 juli 2025 een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een incidentele vordering tot afschrift en inzage van documenten door gedaagde, die zich in een conflict bevindt met eisers over een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een schuur/tuinhuis. Eisers hebben gedaagde beschuldigd van (poging tot) brandstichting, wat gedaagde in het incident wil weerleggen door middel van een verklaring voor recht en rectificatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot afschrift en inzage moet worden afgewezen, omdat de gevraagde documenten al door eisers zijn overgelegd. Daarnaast is de vordering tot verklaring voor recht en rectificatie afgewezen, omdat een incident zich niet leent voor deze beoordeling en gedaagde onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vordering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten voor gedaagde komen, omdat hij de kosten van het incident onnodig heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de proceskosten van eisers vastgesteld op €792,00, inclusief wettelijke rente. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/412645 / HA ZA 25-117
Vonnis in incident van 2 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. K.A.M.J. Horsch te Roermond (ARAG SE),
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijfsnaam gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.G.J.M. Onderdonck te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de incidentele vordering tot inzage en rectificatie ex artikel 194 Rv, tevens conclusie van antwoord in conventie en conclusie van eis in reconventie,
  • de conclusie van antwoord in zowel het incident (ex artikel 194 Rv) als in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak is aan de orde de aannemingsovereenkomst die partijen in de zomer van 2023 hebben gesloten over het realiseren van een schuur/tuinhuis door [gedaagde] bij de woning van [eisers] zijn van mening dat [gedaagde] is tekortgeschoten en zij hebben een deskundige van TOP Expertise het werk van [gedaagde] laten onderzoeken. [gedaagde] heeft het rapport van TOP Expertise vervolgens laten beoordelen door een deskundige van EXP Bouwkundig onderzoek en advies. Op 18 november 2024 is brand gesticht in de tuin van [eisers] hebben daarvan aangifte gedaan bij de politie. In het proces-verbaal van aangifte is onder meer vermeld:
“Wij hebben deze brand toen zelf geblust met een emmer water en een gieter waarna ik vervolgens de politie heb gebeld. (…) Wij zijn rond het tuinhuis gaan kijken en wij zagen dat heel het tuinhuis onder een gele, slijmerige, dikke substantie zat. Ik zag dat het hout van de kop zijn kant zwart geblakerd was door de brand. Ik heb het vermoeden dat [gedaagde] hier mee te maken heeft, maar dit is dus een vermoeden en dit heb ik vanwege het voornoemde lopende conflict."
2.2.
[gedaagde] vordert in dit incident, samengevat:
1. afschrift van of inzage in alle:
- conceptversies, waaronder uitdrukkelijk ook begrepen: deelconcepten en de correspondentie waarin delen van de concepten zijn opgenomen en/of zijn besproken, van het deskundigenrapport van Top Expertise, die vooraf aan de definitieve versie van 10 oktober 2024 aan Arag zijn toegezonden en/of gecommuniceerd, en,
- correspondentie tussen Top Expertise en Arag, en visa versa, waarin verzoeken met betrekking tot de inhoud en/of voorgestelde wijzigingen en/of aanvullingen van de rapportage(s), in casu de definitieve, de concept(en) en deelrapporten, worden gedaan,
2. - te verklaren voor recht dat de stelling van [eisers] , inhoudende dat [gedaagde] zich schuldig zou hebben gemaakt aan (poging tot) brandstichting, onjuist, ongegrond en onrechtmatig is jegens [gedaagde] ,
- [eisers] te bevelen om een rectificatie te doen toekomen aan de rechtbank en aan de wederpartij,
- te bepalen dat deze rectificatie ook moet worden opgenomen in een eventueel volgend processtuk dat door [eisers] wordt ingediend,
- een en ander op straffe van een dwangsom als [eisers] daarmee in gebreke blijven.
Vordering onder 1 (afschrift/inzage)
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot afschrift/inzage moet worden afgewezen. [gedaagde] heeft geen belang meer bij zijn vordering, omdat [eisers] het gevorderde concept-rapport en de gevorderde correspondentie bij conclusie van antwoord in het incident hebben overgelegd. [gedaagde] heeft daarna geen opmerkingen gemaakt over de juistheid en volledigheid van de lijst producties.
Vordering onder 2 (verklaring voor recht en rectificatie)
2.4.
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht en rectificatie voeren [eisers] gemotiveerd verweer.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde verklaring voor recht en rectificatie niet kunnen worden toegewezen. Een incident leent zich in algemene zin niet voor de beoordeling van een verklaring voor recht en [gedaagde] heeft niets gesteld dat in dit geval een andere conclusie rechtvaardigt. Daar komt in dit geval nog het volgende bij. [eisers] hebben niet gesteld dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, zoals [gedaagde] betoogt. [eisers] hebben enkel tegen de politie gezegd dat zij ‘het vermoeden’ hebben dat [gedaagde] daarmee te maken heeft omdat zij een conflict met hem hebben en zij hebben benadrukt dat het om een
vermoedenging. Gelet op dit gemotiveerde verweer van [eisers] oordeelt de rechtbank de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht en rectificatie onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de enkele weergave van de betreffende passage uit het proces-verbaal van aangifte in de dagvaarding, gelet op de zeer beperkte verspreiding daarvan (namelijk: partijen en de rechtbank, in het procesdossier), niet kan worden aangemerkt als een ‘publicatie’. Voor rectificatie is ook om die reden geen plaats.
2.6.
De conclusie is dat de incidentele vorderingen worden afgewezen. De daaraan verbonden dwangsommen delen dat lot en worden eveneens afgewezen.
Proceskosten
2.7.
[gedaagde] zal in de proceskosten van het incident (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Niet gebleken is dat [gedaagde] [eisers] eerder om afschrift/inzage van de gevorderde stukken heeft gevraagd en dat zij dat hebben geweigerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] de kosten van dit incident onnodig heeft veroorzaakt wat betreft de stukken. Voor wat betreft de gevorderde verklaring voor recht en rectificatie is [gedaagde] in het ongelijk gesteld.
De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00
2.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordelingen onder 3.2. en 3.3.,
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 juli 2025voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.