ECLI:NL:RBOBR:2025:4436

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
01/260661-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en seksuele uitbuiting van kwetsbare vrouwen in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De verdachte, samen met medeverdachten, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en uitbuiten van twee kwetsbare vrouwen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van misbruik van een kwetsbare positie en feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht om de slachtoffers te dwingen tot prostitutie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere vormen van mensenhandel, zoals het laten regelen van werkplekken, het begeleiden van de slachtoffers naar prostitutieplaatsen, en het aanmaken van advertenties voor hun seksuele diensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers in een kwetsbare positie verkeerden en dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hun uitbuiting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen iPhone gelast, die gebruikt is bij de strafbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.260661.21
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [adres 1],
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 maart 2023, 28 mei 2025, 3 juni 2025 en 1 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 februari 2023.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 mei 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juni 2021 tot en met 22 september 2021 te Eindhoven en/of in één of meerdere andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een ander, te weten [slachtoffer 1], geboren [1987]
(lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1]
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard) en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard),
en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1]
en/of
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar/hun seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens)
- (een) werkplek(ken) en/of verblijfplaats(en) voor die [slachtoffer 1] laten regelen/geregeld en/of
- die [slachtoffer 1] (laten) begeleid(en) van en naar prostitutieplaatsen en/of
- foto’s (laten) maken/gemaakt voor advertentie(s) op één of meerdere website(s) waarin die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’) en/of
- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan [slachtoffer 1] met betrekking tot de door haar te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel en/of welke klanten [slachtoffer 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel geld die [slachtoffer 1] per dag met prostitutiewerkzaamheden moest verdienen en/of die verdiensten controleerde en/of
- bepaald dat die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en/of
- condooms en/of glijmiddel en/of doekjes ter beschikking gesteld voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1];
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 augustus 2021 tot en met 16 augustus 2021 te Eindhoven en/of in één of meer andere plaatsen in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een ander, te weten [slachtoffer 2], geboren [1989],
(lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 2]
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 2] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard) en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard),
en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2]
en/of
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar/hun seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens)
- (een) werkplek(ken) en/of verblijfplaats(en) voor die [slachtoffer 2] laten regelen/geregeld en/of
- die [slachtoffer 2] (laten) begeleid(en) van en naar prostitutieplaatsen en/of
- foto’s (laten) maken/gemaakt voor advertentie(s) op één of meerdere website(s) waarin die [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’) en/of
- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 2] en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan [slachtoffer 2] met betrekking tot de door haar te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel en/of welke klanten [slachtoffer 2] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel geld die [slachtoffer 2] per dag met prostitutiewerkzaamheden moest verdienen en/of die verdiensten controleerde en/of
- bepaald dat die [slachtoffer 2] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten en/of
- condooms en/of glijmiddel en/of doekjes ter beschikking gesteld voor de prostitutiewerkzaamheden van die Alaws.;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en het Openbaar Ministerie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding.
In april 2021 werd door het Team Mensenhandel van de politie Oost-Nederland een mensenhandel onderzoek opgestart onder de naam ‘Sneeuwklok’. Nadat bleek dat een aantal subjecten uit dit onderzoek hun werkgebied hadden verplaatst naar Noord-Brabant, is een deel van dit onderzoek overgedragen aan het Team Mensenhandel van de politie Oost-Brabant waar het de onderzoeksnaam ‘Harare’ kreeg.
In het onderzoek Harare werden op 1 februari 2022 een zevental verdachten aangehouden.
Een achtste verdachte (NN24 gedurende onderzoek Sneeuwklok en NN01 tot aan zijn identificatie in onderzoek Harare), bleek op dat moment niet te traceren.
Uiteindelijk is deze achtste verdachte geïdentificeerd als [verdachte] (hierna te noemen: verdachte) en is er door het Team Mensenhandel Oost-Brabant een doorstart gemaakt onder de onderzoeksnaam ‘Farnworth’.
Uit TCI informatie bleek dat verdachte - samen met zijn moeder en broer- mogelijk betrokken was bij de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en andere vrouwen. Gezien het feit dat zij in Tilburg woonachtig waren, werd het onderzoek overgedragen aan het Team Mensenhandel van de politie Zeeland West-Brabant, waar het de onderzoeksnaam ‘Noordhoek’ kreeg. Het onderzoek Noordhoek heeft niet geleid tot de aanhouding van verdachte en/of zijn moeder en/of zijn broer. Tot op heden is ook onbekend waar [slachtoffer 1] verblijft.
Gezien het feit dat er uit de onderzoeken Sneeuwklok en Harare voldoende signalen naar voren waren gekomen dat verdachte zich kennelijk schuldig had gemaakt aan mensenhandel, werd het onderzoek in november 2022 weer opgepakt door het Team Mensenhandel van de politie Oost-Brabant. Dit onderzoek kreeg de naam Harare 2.0.
Door het onderzoeksteam is nader onderzoek gedaan naar de strafbare gedragingen met betrekking tot het misdrijf mensenhandel gepleegd door de verdachte gedurende de periode van de onderzoeken Sneeuwklok en Harare.
Tijdens het onderzoek Harare 2.0 werd er nader onderzoek gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij mensenhandel.
Uit tapinformatie (onderzoek Sneeuwklok) was reeds gebleken dat de verdachte in samenwerking met onder andere medeverdachte [medeverdachte 1] verschillende vrouwen in de prostitutie liet werken. Het vermoeden bestond dat dit kwetsbare vrouwen waren of vrouwen die zich in een kwetsbare positie bevonden.
Tevens ontving het onderzoeksteam meerdere TCI processen-verbaal, waarin stond vermeld dat de verdachte eerdere vrouwen dwong om in de prostitutie te werken en daarmee geld verdiende.
Verder bleek dat er medio augustus 2021 prostitutie werd bedreven vanuit de woning aan de [adres 1] in Eindhoven, waar verdachte op dat moment als enige persoon stond ingeschreven. Op 6 december 2022 is de verdachte aangehouden op grond van de verdenking van mensenhandel.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde medeplegen van seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om verdachte integraal vrij te spreken. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat het bewijs louter is gebaseerd op de inhoud van de tapgesprekken, die - volgens vaste jurisprudentie - met behoedzaamheid moeten worden geïnterpreteerd. De vermeende slachtoffers hebben geen verklaring afgelegd en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] acht de raadsman onbetrouwbaar en niet bruikbaar als bewijsmiddel.
Volgens de raadsman kan daarom niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen van) het toepassen van enig dwangmiddel ten opzichte van [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2]. Ook heeft de raadsman bepleit dat [slachtoffer 1] zich niet in een uitbuitingssituatie bevond. Tenslotte acht de raadsman niet bewijsbaar dat verdachte voordeel heeft getrokken uit enige uitbuitingssituatie van [slachtoffer 2].
Het oordeel van de rechtbank.
Aan de verdachte zijn onder feit 1 en 2 verschillende vormen van mensenhandel tenlastegelegd, namelijk dat hij (telkens samen met een ander of anderen):
(sub 1) met gebruik van een in de tenlastelegging genoemd middel [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting;
(sub 4) met gebruik van een in de tenlastelegging genoemd middel [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen of gedwongen tot het verrichten van sekswerk, waarbij sprake was van uitbuiting, dan wel het sekswerk heeft gefaciliteerd, terwijl sprake was van uitbuiting;
(sub 6) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
(sub 9) met een in de tenlastelegging genoemd middel [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen of gedwongen hun verdiensten (deels) af te staan, waarbij sprake was van uitbuiting.
Zoals de rechtbank in onderstaand kader nader uiteen zal zetten, hoeft voor een bewezenverklaring van artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr (nog) geen sprake te zijn van uitbuiting, maar geldt wel dat het oogmerk van uitbuiting bewezen dient te worden. Voor sub 4, 6 en 9 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen in geval sprake is van uitbuiting en dat er sprake was van wetenschap (eventueel in de vorm van voorwaardelijk opzet) van (de omstandigheden waaronder sprake was van) die uitbuiting.
Uitbuiting of het oogmerk hierop staat dus centraal in alle vormen van mensenhandel die aan verdachte worden verweten.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in een bijlage bij dit vonnis.
Verwijzing processen-verbaal van bevindingen.
In de processen-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten inhoudende de beschrijvingen van de tapgesprekken en OVC-gesprekken worden deze gesprekken door de betreffende verbalisanten in samenvattende vorm weergegeven en geïnterpreteerd.
Voor zover de rechtbank in haar overwegingen en in de bewijsbijlage naar deze processen-verbaal verwijst, heeft de rechtbank de samenvattende inhoud van de gesprekken gecontroleerd aan de hand van de onderliggende stukken (volledige weergaven) van die gesprekken en heeft zij hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. De rechtbank volstaat in die gevallen dan ook met de samenvattende weergave en interpretatie van de gesprekken.
Algemeen.
Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie door een volwassene in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast) sprake is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f Sr en de jurisprudentie volgt dat de strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.
In het onderzoek Harare (2.0) zijn verdachten naar voren gekomen die allen worden verdacht van mensenhandel binnen de prostitutiebranche. Het gaat daarbij steevast om de verdenking van diverse varianten van mensenhandel zoals deze zijn opgenomen in de onderscheidenlijke onderdelen van het eerste lid van artikel 273f Sr en ziet in alle gevallen op meerderjarige vrouwelijke slachtoffers.
De rechtbank zal hierna eerst kort stilstaan bij het juridisch kader van mensenhandel tegen welke achtergrond de rechtbank de verdenking heeft bezien. De rechtbank zal daarbij de diverse varianten - voor zover relevant - en de uitgangspunten die zij daarbij hanteert uiteenzetten.
Juridisch kader artikel 273f Sr
Sub 1
In artikel 273f, eerste lid Sr, sub 1 zijn diverse handelingen strafbaar gesteld voor zover deze worden gefaciliteerd door een dwangmiddel en met het oogmerk van uitbuiting worden verricht.
Handelingen
De handelingen (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen) hebben elk een neutrale en feitelijke betekenis en kunnen worden begrepen aan de hand van dagelijks taalgebruik. Zij dienen ruim te worden uitgelegd.
Dwangmiddelen
De dwangmiddelen – voor zover deze een punt van aandacht zijn geweest tijdens de behandeling ter terechtzitting - zijn ‘een andere feitelijkheid’, ‘misleiding’, ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de hele context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen haar zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin zij, als zij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.
Het dwangmiddel ‘misleiding’ heeft op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad feitelijke betekenis. De rechtbank gaat er bij dit dwangmiddel vanuit dat er doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven, iemand wordt overtuigd van iets dat niet waar is, waardoor iemand iets gaat doen dat hij anders niet zou hebben gedaan. Ook dit dwangmiddel is subjectief.
Ook de misbruikdwangmiddelen, te weten ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ hebben feitelijke betekenis. Deze dwangmiddelen, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. Niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Het is daarbij niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. De omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie heeft gewerkt, behoeft geen aanwijzing te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie.
Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen van een van deze twee misbruikdwangmiddelen dient het feitelijk bewezenverklaarde hieraan invulling te geven. Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als zij verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Doorslaggevend is dus de mate van zeggenschap die de prostituee heeft over de door haar te verrichten werkzaamheden en het inkomen dat daar tegenover staat.
Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een anders ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan.
Oogmerk van uitbuiting
Zoals gezegd zijn de handelingen omschreven in sub 1 slechts strafbaar als deze zijn gefaciliteerd door een dwangmiddel én als zij zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen. Het oogmerk veronderstelt een noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet volstaat niet. Ook dit bestanddeel van het wetsartikel heeft feitelijke betekenis en hoeft in de tenlastelegging niet nader te worden omschreven. Het oogmerk van uitbuiting kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld verklaringen. Echter, bij afwezigheid van verklaringen kan het oogmerk van uitbuiting ook veelal worden afgeleid uit de omstandigheden. Het tweede lid van artikel 273f Sr geeft een niet-limitatieve opsomming van wat de term ‘uitbuiting’ omvat. Voor zover in deze zaak relevant staat daar in ieder geval de uitbuiting van een ander in de prostitutie.
De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat vrouwen zich vanwege persoonlijke omstandigheden en daarmee samenhangende financiële motieven genoodzaakt kunnen voelen om werkzaamheden te verrichten die zij wellicht als onaangenaam ervaren, maakt nog niet dat degene die deze werkzaamheden aanbiedt of faciliteert daarmee voor deze vrouwen een uitbuitingssituatie creëert. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die moeten worden beschouwd en dit is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht en het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de ‘tewerksteller’ wordt behaald. De rechtbank ziet deze elementen als communicerende vaten: een beperkt gewicht van de ene factor kan worden gecompenseerd door een groter gewicht van de andere factoren.
Een geldelijke verdeling waarbij een prostituee 50% van haar verdiensten afdraagt aan een derde die haar werkzaamheden faciliteert betekent naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat de uitbuiting een gegeven is. Bij de vraag of sprake is van uitbuiting geeft dat weliswaar een indicatie, maar ook de overige omstandigheden dienen in ogenschouw te worden genomen. Andere omstandigheden die gewicht in de schaal kunnen leggen zijn bijvoorbeeld niet-marktconforme verdiensten, het niet opvolgen van de in de prostitutiebranche geldende hygiënevoorschriften, te lange werkdagen, geen inspraak van de prostituee in de aard van te verrichten seksuele handelingen of een erbarmelijke werkplek.
Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van het oogmerk tot uitbuiting dat voor de vervulling van de delictsomschrijving het niet nodig is dat de ander daadwerkelijk wordt uitgebuit; het oogmerk volstaat. Dat een betrokkene uiteindelijk niet het beoogde werk heeft verricht, staat aan de invulling van de delictsomschrijving niet in de weg.
Uitgangspunt voor de rechtbank is in ieder geval dat, zodra er sprake is van een dwangmiddel, de eventuele vrijwilligheid van het slachtoffer niet meer ter zake doet. Ook het gegeven dat een slachtoffer op enig moment toch ‘vrij’ was om te stoppen met het prostitutiewerk en zich mitsdien aan de uitbuitingssituatie heeft onttrokken, doet in zijn algemeenheid niet af aan het gegeven dat er (voordien) wel sprake is (geweest) van een dwangmiddel. Immers, aan het ‘laten gaan’ van een prostituee kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen, waaronder ook opportunistische redenen, bezien vanuit het oogpunt van de dader. Zo kan ook niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat indien er een mogelijkheid was voor het slachtoffer zich aan de uitbuitingsituatie te onttrekken, maar zij dit desalniettemin niet heeft gedaan, er dan dus geen sprake kan zijn van een uitbuitingssituatie.
Sub 4
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 ziet op de daadwerkelijke uitbuiting. De uitbuitingsgedragingen – voor zover in deze zaak relevant – hebben het oog op het doen werken in de prostitutie. Het gaat er hierbij om een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk of onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van subonderdeel 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Het onderscheid met betrekking tot de dwangmiddelen in sub 1 en sub 4 zit in het gegeven dat in sub 1 het dwangmiddel ziet op de handeling werven, vervoeren, etc., terwijl in sub 4 het dwangmiddel direct is gelinkt aan het laten werken. Het ‘zich beschikbaar stellen’ is daarbij voldoende, wat betekent dat er ook hier niet daadwerkelijk gewerkt hoeft te zijn om tot een voltooid delict te komen.
Sub 6
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. Het opzet dient gericht te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
Sub 9
Op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 9 is degene strafbaar die een ander met een van de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde. Dit subonderdeel is erop gericht op te kunnen treden tegen de situatie dat een prostituee wordt gedwongen tot afgifte van (een deel van) haar opbrengsten van seksuele handelingen. Uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Toegespitst op deze zaak
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 1, 4, 6 en 9 Sr.
Ten aanzien van feit 1 ([slachtoffer 1]):
Kwetsbare positie van [slachtoffer 1] en de wetenschap van verdachte daarvan?
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens een controle door het Prostitutie Controle Team (PCT) op 1 juli 2021 werd [slachtoffer 1] door verbalisanten bevraagd. Zij verklaarde dat zij sinds 29 april 2021 in Nederland verbleef om geld te verdienen voor haar kinderen middels prostitutiewerk. Uit de politiesystemen bleek dat het verblijf van [slachtoffer 1] in Nederland onrechtmatig was en dat zij de status “verwijderbaar” had. In Nederland heeft zij geen vaste woon- of verblijfplaats.
Op 4 februari 2022 werd [slachtoffer 1] door verbalisanten in een slaapkamer in de woning van de ouders van verdachte aangetroffen. [slachtoffer 1] bleek op dat moment niet de beschikking te hebben over een eigen mobiele telefoon. Zij verklaarde aan verbalisanten onder meer dat zij een heel moeilijk leven heeft gehad en dat haar kinderen in Italië zijn en zij hen al negen jaar niet meer ziet. Ook verklaarde zij dat zij nu bij haar oom en tante in Nederland woont en hen ouders noemt.
Door medeverdachte [medeverdachte 1] werd [slachtoffer 1] omschreven als “een zielig meisje met veel problemen dat zichzelf snijdt”.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 mei 2025 verklaard dat [slachtoffer 1] zijn nichtje is, dat zij vanuit Italië naar Nederland was afgereisd en vervolgens bij zijn ouders in Tilburg is gaan wonen. Hij wist dat zij geen verblijfsvergunning had. Verder heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft gefaciliteerd bij haar prostitutiewerkzaamheden omdat zij verdachte had verteld dat zij in een korte tijd veel geld wilde verdienen. Verdachte wilde [slachtoffer 1] daarbij - naar zijn zeggen - behulpzaam zijn en haar bescherming bieden.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [slachtoffer 1] in een kwetsbare positie verkeerde en ook dat verdachte daarvan afwist. De rechtbank verwijst in dit kader naar de verklaring die verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting dat hij wist dat zijn nichtje [slachtoffer 1] geen verblijfsvergunning had en daarom bij zijn ouders verbleef. Ook vond verdachte het kennelijk nodig “om haar te beschermen” bij het verrichten van haar prostitutiewerkzaamheden De rechtbank veronderstelt daarnaast dat de moeilijke situatie waarin [slachtoffer 1] verkeerde – waarover ze bij de politie heeft verklaard – ook bekend was bij verdachte, omdat hij (deels) bij haar woonde en familie van haar is.
De door verdachte en zijn medeverdachten verrichte handelingen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 19 juni 2021 is door verdachte een online seksadvertentie aangemaakt waarin [slachtoffer 1] wordt aangeboden voor het verrichten van seksuele handelingen zonder condoom tegen een “all-in” tarief en waarbij verdachtes telefoonnummer is vermeld. Uit de loggegevens blijkt dat deze advertentie in de periode van 19 juni 2021 tot en met 22 september 2021 elf keer omhoog is geplaatst (waardoor de advertentie meer opvalt), waaronder op 14 en 15 augustus 2021. Op 14 augustus 2021 vraagt medeverdachte [medeverdachte 1] of hij “nu omhoog kan gooien”, waarop verdachte reageert met oké en een dag later zegt verdachte dat hij “hem omhoog heeft gezet, die op Eindhoven.”. Uit de inhoud van de tapgesprekken tussen (medeverdachte) [medeverdachte 2] en [slachtoffer 1] blijkt dat [slachtoffer 1] zelf geen toegang had tot de betreffende advertentie, hetgeen ook wel past bij de hiervoor vermelde omstandigheid dat [slachtoffer 1] op 4 februari 2022 ook geen beschikking had over een eigen telefoon. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte voornoemde advertentie van [slachtoffer 1] meerdere malen omhoog heeft geplaatst. Verder blijkt uit de tapgesprekken dat verdachte op 14 augustus 2021 mede op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] de in de advertentie vermelde tarieven heeft verhoogd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] meermaals heeft vervoerd naar seksafspraken. Ook heeft verdachte verklaard dat het adres [adres 1] te Eindhoven op zijn naam stond, maar dat hij daar zelf niet woonde. Verdachte wist wel dat [slachtoffer 1] vanuit dat adres prostitutiewerkzaamheden verrichtte.
Door een buurtgenoot is waargenomen dat er op 15 augustus 2021 vanuit dit adres ogenschijnlijk prostitutiewerkzaamheden werden verricht, aangezien - de hele dag - elke 20 minuten nieuwe mannen voor de deur stonden. Dit sluit ook aan bij de uitlatingen van verdachte in het tapgesprek twee dagen eerder met [medeverdachte 1] waarbij hij [slachtoffer 1] omschrijft als “een machine, die elk leger om slaat” en daarbij zegt dat zij 24 uur kan werken.
De instructies voor de te verrichten prostitutiewerkzaamheden ontving [slachtoffer 1] van medeverdachte [medeverdachte 2]. Uit de tapgesprekken tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] haar opdraagt om ook bepaalde seksuele handelingen te verrichten waarmee zij wordt overvallen zoals het filmen en plasseks, en ook dat [slachtoffer 1] heeft gewerkt vanuit een “kaal huis”. Uit één van de tapgesprekken blijkt verder dat [slachtoffer 1] moest blijven slapen op haar werkplek.
De klanten voor [slachtoffer 1] werden aangebracht door verdachte en medeverdachten. Blijkens de opmerking van medeverdachte [medeverdachte 1] “breng haar maar, dan gaan we jagen met 2 telefoons op haar” was kennelijk het doel om met het prostitutiewerk van [slachtoffer 1] binnen een korte tijd zoveel mogelijk inkomsten te genereren.
Misbruik van de kwetsbare positie en (oogmerk op) uitbuiting?
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het door [slachtoffer 1] verdiende geld door haar familie van haar werd afgenomen, maar dat zij dit niet zal toegeven omdat zij woonachtig is bij die familie. Deze verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de inhoud van de tapgesprekken waarin verdachte op een gegeven moment expliciet tegen medeverdachte [medeverdachte 1] zegt: “En neem voortaan alles, niks aan haar geven, je weet toch” (Tap 13 sessie 24304 d.d. 14-08-2021 te 23.23 uur).
Uit de tapgesprekken volgt voorts dat medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte de hoogte van de verdiensten voor [slachtoffer 1] bepaalden en het totaal van haar verdiensten vervolgens door drieën werd gedeeld, waarbij [slachtoffer 1] zelf 1/3e deel van haar verdiensten zou krijgen. Zoals hiervoor reeds besproken, werd [slachtoffer 1] het hele bedrag eerst afgenomen en is niet duidelijk geworden of [slachtoffer 1] ‘haar deel’ daadwerkelijk heeft ontvangen.
Het grote aantal klanten die [slachtoffer 1] blijkens de bewijsmiddelen heeft ontvangen, heeft er zonder meer toe geleid dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een korte tijd grote geldbedragen hebben geïncasseerd.
Dit blijkt ook uit de tapgesprekken waarin medeverdachte [medeverdachte 1] de verdiensten van [slachtoffer 1] als “jackpot” kwalificeert.
Door voornoemd handelen heeft verdachte [slachtoffer 1] in haar vrijheid beperkt en in een afhankelijke positie gehouden. [slachtoffer 1] verkeerde in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland. Dit blijkt alleen al uit het feit dat zij niet over haar eigen inkomsten kon beschikken en voor zover zij daadwerkelijk 1/3e deel terug heeft ontvangen, is dit een dusdanig gering deel waarmee een mondige prostituee niet akkoord zou gaan. Ook werd zij in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalde verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volledig haar werktijden, aantal klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten.
De rechtbank is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 1] verkeerde en dat hij misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat er sprake is van een uitbuitingssituatie.
De verklaring van verdachte inhoudende – kort gezegd - dat zijn in de tapgesprekken geregistreerde uitlatingen tegenover medeverdachte [medeverdachte 1] louter grootspraak zijn, acht de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank merkt daarover in de eerste plaats op dat verdachte zich bij zijn eerste verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Vervolgens heeft hij bij zijn tweede verhoor zijn betrokkenheid bij het prostitutiewerk van [slachtoffer 1] ontkend. Ter terechtzitting legde verdachte aanvankelijk ook een ontkennende verklaring af, maar na overleg met zijn raadsman heeft hij erkend betrokken te zijn geweest bij het prostitutiewerk van [slachtoffer 1].
In de tweede plaats biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van verdachte en wordt zijn verklaring juist weerlegd door onder andere de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de waarnemingen van de buurtgenoot. Juist ook omdat de tapgesprekken worden ondersteund door andere bewijsmiddelen maakt dat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de uitleg die de politie geeft aan de inhoud van de tapgesprekken. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake vanbijvoorbeeld multi-interpretabel taalgebruik wat de bewijswaarde van de tapgesprekken zou beïnvloeden, zoals door de verdediging is aangevoerd.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het oogmerk had op het seksueel uitbuiten van [slachtoffer 1].
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 4, Sr
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte gebruik heeft gemaakt van het in sub 1 genoemde dwangmiddel: misbruik van een kwetsbare positie. Door inzet van dit dwangmiddel heeft verdachte [slachtoffer 1] vervoerd en gehuisvest, en een en ander met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1 Sr.
Verdachte heeft dit dwangmiddel ook instrumenteel ingezet om [slachtoffer 1] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling, waardoor subonderdeel 4 van artikel 273f lid 1 Sr eveneens kan worden bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte ten opzichte van [slachtoffer 1] een uitbuitingssituatie heeft gecreëerd en deze situatie ook enige tijd in stand heeft gehouden. Het opzet van verdachte op de uitbuiting is daarmee gegeven. Uit het gegeven dat [slachtoffer 1] haar verdiensten moest afstaan en waarvan ze mogelijk slechts 1/3e deel van terugontvangen heeft, leidt de rechtbank af dat verdachte ook opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1]. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6 Sr, daarom eveneens bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 9, Sr
Uit de tapgesprekken blijkt naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk dat [slachtoffer 1] de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden telkens aan verdachte of medeverdachte [medeverdachte 1] moest afstaan. Zoals hiervoor reeds is overwogen, komt een verdeling (achteraf) van 1/3e voor [slachtoffer 1] aan de orde in het procesdossier.
Daarmee stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen en bewogen geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem af te staan. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, dan ook bewezen.
Medeplegen.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 1] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 1] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Verdachte en medeverdachten vervulden bij de uitvoering van dit plan ieder een eigen essentiële rol, waarbij zij elkaar aanvulden bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 1]. Uit de tapgesprekken blijkt ook - zoals hiervoor is vastgesteld - dat zij gezamenlijk opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1].
Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten - met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen- komt de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte, ieder in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking - in de zin van medeplegen - sprake is.
Ten aanzien van feit 2 ([slachtoffer 2]):
Kwetsbare positie van [slachtoffer 2] en de wetenschap van verdachte daarvan?
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit het procesdossier blijkt dat [slachtoffer 2] uit Irak afkomstig is en ten tijde van het tenlastegelegde een tijdelijke verblijfsstatus had in Nederland. Daarnaast gebruikte ze drugs.
Uit de in de bewijsmiddelen aangeduide tapgesprekken blijkt de betrokkenheid van verdachte bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 2]. Zo zegt verdachte in een tapgesprek van 12 augustus 2021 (sessie 22325) tegen [medeverdachte 1] dat hij duidelijke afspraken gaat maken met [slachtoffer 2] en dat ze vandaag sowieso minimaal 1500 haalt, en als [slachtoffer 2] “zo blijft doen heeft ze veel geld elke dag. ...we hebben sowieso 500 - 500. Op 15 augustus 2021 (sessie 24651) antwoordt hij op de vraag van medeverdachte [medeverdachte 1] dat ze over vijf minuten in Eindhoven is. In het getapte gesprek van 13 augustus 2021 (sessie 23516) zegt verdachte over [slachtoffer 2] “ik vind haar een beetje raar man. Dadelijk is er iets en gaat ze zeggen ik heb voor die en die je weet toch” waaruit kennelijk blijkt dat hij bang is dat [slachtoffer 2] gaat praten. [medeverdachte 1] zegt daarop dat hij dan [slachtoffer 2] in het weekend wil laten werken “prostitutie politie werkt weekend toch niet dus”, waarop verdachte antwoordt “Ja dus daarom doen we weekend”.
Op 16 augustus 2021 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] telefonisch contact waarin verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 1] zegt dat hij zeker weet dat ze geld pakt en hij daarom boos op [slachtoffer 2] is. Verdachte zegt dat het de laatste dag was van [slachtoffer 2], dat hij het niet meer gaat doen met haar, omdat ze gevaarlijk is. Ze begint Arabisch te praten en verdachte is kennelijk bang dat ze gaat praten: “Als zij een keer gepakt wordt, als ze bang is zij gaat heel anders praten, nee, nee beter niet” (sessie 24887).
Later die dag vindt er een telefoongesprek plaats tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (sessie 25173), waarbij de verdiensten van [slachtoffer 2] na aftrek van kosten voor het huis, worden berekend en door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] door drieën worden gedeeld. Verdachte zegt vervolgens dat [slachtoffer 2] niet meer moet werken omdat zij tegen een klant heeft gezegd dat iemand anders aan het typen is. Dat heeft verdachte vanmorgen van [betrokkene] gehoord. Verdachte zegt daarbij dat [slachtoffer 2] ziek in de kop is en dat zij is het niet waard is.
Ter terechtzitting van 28 mei 2025 heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] voor medeverdachte [medeverdachte 1] in de prostitutie werkte, hij niets met haar te maken wilde hebben en dat hij van anderen had gehoord dat zij “niet spoorde”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was (of redelijkerwijs had moeten zijn) van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 2] mogelijk verkeerde. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden opgemaakt dat verdachte zelf op de hoogte was van de persoonlijke omstandigheden van [slachtoffer 2], zoals bijvoorbeeld haar verblijfsstatus of haar middelengebruik. Uit het gegeven dat verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] “niet spoort” en in de tapgesprekken zegt dat zij raar is en “ziek is in haar kop”, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat hij hiermee doelde op een kwetsbare persoonlijkheid. Deze uitlatingen zouden kunnen wijzen in de richting van een situatie dat [slachtoffer 2] in de ogen van verdachte “een bedrijfsrisico” vormde.
Niettemin acht de rechtbank de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Hiervoor is overwogen dat met het dwangmiddel ‘misbruik van een kwetsbare positie’ een situatie wordt begrepen waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Van het dwangmiddel uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is volgens de wetgever bij prostituees sprake als zij verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het inkomen dat met de prostitutiewerkzaamheden wordt verdiend is daarbij een factor van belang.
Uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode van 11 tot en met 16 augustus 2021 [slachtoffer 2] prostitutiewerkzaamheden heeft laten verrichten. Deze vonden plaats in zijn woning. Die woning had hij gehuurd, maar hij woonde er zelf niet. [slachtoffer 2] verrichtte in genoemd tijdvak prostitutiewerkzaamheden vanuit deze woning, samen met de hiervoor genoemde [slachtoffer 1] ten aanzien van wie de rechtbank heeft overwogen dat er door verdachte misbruik is gemaakt van haar kwetsbare positie. Uit de hiervoor beschreven tapgesprekken blijkt dat ook de verdiensten van [slachtoffer 2] (net zoals bij [slachtoffer 1] het geval was) door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in die periode aldus werden verdeeld dat [slachtoffer 2] slechts 1/3e deel van haar prostitutieverdiensten mocht behouden en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het resterende 2/3e deel van deze inkomsten behielden. Verdachte heeft deze verdeelsleutel samen met medeverdachte [medeverdachte 1] Urhun tevoren bepaald.
De rechtbank overweegt dat een mondige prostituee in Nederland niet zal instemmen met een zodanige scheve verdeling. Uit het gegeven dat [slachtoffer 2] deze oneerlijke verdeling accepteerde is er sprake van, al dan niet via voorwaardelijke zin, wetenschap van verdachte van de omstandigheden waaruit het overwicht voortvloeide en waaruit de kwetsbare positie kan worden afgeleid
.
(Oogmerk op) uitbuiting?
Zoals hiervoor is overwogen verkeerde [slachtoffer 2] in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland. Ook werd zij in haar keuzevrijheid beperkt. Immers bepaalde verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] volledig haar werktijden, aantal klanten, de aard van de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en de hoogte van haar inkomsten.
De rechtbank is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 2] verkeerde en van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht door haar te exploiteren als prostituee waarbij hij het oogmerk had op het seksueel uitbuiten van haar.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 en 4, Sr
Door inzet van voornoemde dwangmiddel heeft verdachte [slachtoffer 2] gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting zoals ten laste gelegd met betrekking tot subonderdeel 1 van artikel 273f lid 1 Sr.
Verdachte heeft deze dwangmiddelen ook instrumenteel ingezet om [slachtoffer 2] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor het verrichten seksuele diensten tegen betaling, waardoor subonderdeel 4 van artikel 273f lid 1 Sr eveneens kan worden bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 6, Sr
Uit de hiervoor beschreven tapgesprekken blijkt dat de verdiensten van [slachtoffer 2] telkens door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] werden verdeeld, waarbij [slachtoffer 2] slechts 1/3e deel van haar prostitutieverdiensten mocht behouden en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het resterende 2/3e deel van deze inkomsten onderling verdeelden. Een verdeelsleutel waarbij de prostituee slechts 1/3e deel van haar inkomsten mag behouden leidt naar het oordeel van de rechtbank -ook mede gelet op de aard van de werkzaamheden- zonder meer tot een uitbuitingssituatie waarop verdachte ook opzet had. Uit het gegeven dat verdachte telkens 1/3e deel van de verdiensten van [slachtoffer 2] heeft opgestreken, stelt de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2].
De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 6 Sr, daarom eveneens bewezen.
Artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr
Uit het tapgesprek van 12 augustus 2021 met sessienummer 22325 leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 2] de opbrengst van haar prostitutiewerkzaamheden - gedurende een bepaalde periode - aan verdachte of medeverdachte [verdachte] moest afstaan. Haar verdiensten moest zij voor 2/3e deel afstaan aan verdachte en medeverdachte [verdachte], die dit bedrag vervolgens samen deelden.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen en bewogen geld uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem af te staan. De rechtbank acht het ten laste gelegde dat betrekking heeft op artikel 273f lid 1, subonderdeel 9, dan ook bewezen.
Medeplegen
Op basis van de inhoud tapgesprekken - waarin verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] afspraken maken over de werkzaamheden, de hoogte van de inkomsten en de onderlinge verdeling daarvan telkens met elkaar afstemmen - concludeert de rechtbank dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte hetgeen aan hem onder subonderdeel 1, 4, 6 en 9 ten laste is gelegd, tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 19 juni 2021 tot en met 22 september 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, meermalen
een ander, te weten [slachtoffer 1], geboren [1987]
(lid 1, onder 1°)
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie, heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1]
en
(lid 1, onder 4°)
telkens met voornoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard,
en
(lid 1, onder 6°)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1]
en
(lid 1, onder 9°)
telkens met voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar/hun seksuele handelingen met een derde,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s)
- een werkplek en verblijfplaats voor die [slachtoffer 1] laten regelen/geregeld en
- die [slachtoffer 1] (laten) begeleid(en) van en naar prostitutieplaatsen en
- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’) en
- contacten onderhouden met en afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen en
- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan [slachtoffer 1] met betrekking tot de door haar te verrichten prostitutiewerkzaamheden en
- bepaald hoeveel en/of welke klanten [slachtoffer 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en
- die verdiensten controleerde en
- bepaald dat die [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten.
2.
in de periode van 11 augustus 2021 tot en met 16 augustus 2021 in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, meermalen, een ander, te weten [slachtoffer 2], geboren [1989],
(lid 1, onder 1°)
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie, heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 2]
en
(lid 1, onder 4°)
telkens met voornoemde middelen die [slachtoffer 2] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard),
en
(lid 1, onder 6°)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2]
en
(lid 1, onder 9°)
telkens met voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde,
immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) (telkens)
- een werkplek voor die [slachtoffer 2] laten regelen/geregeld en
- die [slachtoffer 2] (laten) begeleid(en) van en naar prostitutieplaatsen en
- één of meerdere advertenties aangemaakt ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop [slachtoffer 2] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en die advertenties te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’) en
- contacten onderhouden met en afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 2] en afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen en
- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan [slachtoffer 2] met betrekking tot de door haar te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- bepaald hoeveel en/of welke klanten [slachtoffer 2] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden en
- die verdiensten controleerde en
- bepaald dat die [slachtoffer 2] prostitutiewerkzaamheden met of zonder condoom moest verrichten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft allereerst gewezen op de schending van de redelijke termijn en de rechtbank in dat kader verzocht om een strafkorting van 10% toe te passen.
Voorts heeft de raadsman - onder verwijzing naar de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting die zien op mensenhandel - aangevoerd dat het voor beide feiten een categorie I zaak betreft.
Ook heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie waarnaar hij in zijn pleitnota verwezen heeft. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Tenslotte heeft de raadsman verzocht - indien de rechtbank komt tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het voorarrest overstijgt - deze straf te beperken tot enkele maanden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich -samen met anderen- schuldig gemaakt aan mensenhandel waarbij twee verschillende vrouwen seksueel zijn uitgebuit.
Een van deze slachtoffers betreft een nicht van verdachte. Zij is een kwetsbare vrouw - die ten tijde van het tenlastegelegde woonafhankelijk was van de ouders van verdachte - en werd door verdachte gedwongen om in de illegale prostitutie te werken in een door hem gehuurde woning. Daarbij was er sprake van vergaande seksuele handelingen die zij zonder de - binnen de legale seksindustrie gehanteerde - hygiënevoorschriften moest verrichten. Immers werd door verdachte online geadverteerd met een seksadvertentie waarin hij seksuele diensten van haar aanbood tegen een zogenaamd ‘all-in tarief’ zonder condoomgebruik.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte hiermee het doel had om een zo groot mogelijke klantenkring te genereren. Dat ook daadwerkelijk een groot aantal klanten van de door verdachte aangeboden seksuele diensten van het slachtoffer [slachtoffer 1] gebruik hebben gemaakt blijkt onder meer uit de verklaring van een buurtgenoot die de frequentie van de prostitutieklanten op de Lichtstraat in Eindhoven vergeleek met een “lopende band”. [slachtoffer 1] diende bovendien haar werkzaamheden te verrichten vanuit een sobere, niet gemeubileerde werkplek, alwaar zij ook heeft moeten blijven slapen.
Hetzelfde geldt voor het andere slachtoffer ([slachtoffer 2]). In diezelfde periode, in dezelfde woning heeft hij haar seksueel uitgebuit. Dat deed hij tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook zij moest zoveel mogelijk geld maken voor verdachte.
Van de inkomsten die zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] met hun prostitutiewerkzaamheden verdienden, was slechts 1/3e deel voor hen bestemd. Het resterende bedrag kwam aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] toe en werd door hen gedeeld. Verdachte heeft ook hen schaamteloos uitgebuit.
Met zijn manier van handelen heeft verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op de autonomie en menswaardigheid van de slachtoffers. De lichamelijke en geestelijke integriteit van mensenhandelslachtoffers in het algemeen wordt immers geheel ondergeschikt gemaakt aan het financieel gewin van de uitbuiter(s).
Het behoeft geen betoog dat seksuele uitbuiting leidt tot ingrijpende psychische gevolgen voor de slachtoffers daarvan. Gedwongen prostitutie wekt bovendien terecht veel afschuw op in de samenleving. Dergelijke feiten dienen naar het oordeel van de rechtbank dan ook fors te worden bestraft.
Persoon van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte constateert de rechtbank dat er omtrent verdachte geen reclasseringsrapportage is opgemaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting zijn persoonlijke omstandigheden toegelicht en daarbij onder meer verklaard dat het tweetal bedrijven dat hij had opgezet als gevolg van zijn detentie zijn opgeheven.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie- niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Redelijke termijn.
De rechtbank houdt rekening met het tijdsverloop van deze zaak. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 6 december 2022, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum, nu het vonnis wordt gewezen op 11 juli 2025. Hieruit volgt dat de redelijke termijn met ruim zeven maanden is overschreden.
Strafmaat
Uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht de rechtbank -gelet op de ernst van de feiten- een onvoorwaardelijke gevangenisstaf op zijn plaats.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting mensenhandel en merkt de zaak met slachtoffer [slachtoffer 2] aan als een categorie I zaak. Daarvoor geldt in beginsel een oriëntatiepunt van 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf per afzonderlijk slachtoffer voor een bewezenverklaarde periode, variërend van een dag/dagen tot enkele maanden, zoals in deze zaak aan de orde is. In het geval van uitbuiting van [slachtoffer 1] ziet de rechtbank strafverzwarende factoren die grenzen aan een categorie II zaak nu de rechtbank van oordeel is dat de autonomie van [slachtoffer 1] sterk werd beperkt. Anderzijds is bijvoorbeeld van het toepassen van (bedreiging met) geweld niet gebleken.
Conclusie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de totale duur van 10 maanden passend en geboden is.
De rechtbank zal echter - in verband met voornoemde overschrijding van de redelijke termijn compensatie bieden aan verdachte - en de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf beperken tot een duur van 9 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp (Apple iPhone) vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1º/4º/6º/9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1º/4º/6º/9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
ten aanzien van feit 1, feit 2:
een gevangenisstrafvoor de duur van
9 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;

verklaart verbeurd het inbeslaggenomen goed, te weten:

-Apple iPhone 13 Pro, krasjes op het scherm, kabel met witte stekker (PL2100-OBRCC21007_748659);
gelast de teruggaveinbeslaggenomen goederen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
-Gouden schakelketting met zilver/witgouden kruisjes (PL2100-2021186813-G2008118)
-Gouden ring met 1 grote steen bovenop (PL2100-2021186813-G2008122)
-Goud armbandje met kroontje en zwart touwtje (PL2100-2021186813-G2008125)
-Horloge, zwarte band, Cartier, pasha 1027 ( PL2100-2021186813-G2008112)
-Gouden ketting met kleine schakels (PL2100-2021186813-G2008120)
-Armbandje met afwisselend zwarte en gouden kralen (PL2100-2021186813-G2008124)
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: verdachte [verdachte].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. S.H.C. Merkx, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 11 juli 2025.