ECLI:NL:RBOBR:2025:4535

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
25/1353
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting pand op grond van Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 18 juli 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld dat is ingediend door de eigenaar van een eenmanszaak in Eindhoven. De burgemeester van Eindhoven had besloten om het pand van verzoeker tijdelijk te sluiten voor de duur van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na een politieonderzoek waaruit bleek dat er mogelijk softdrugs in het pand aanwezig waren. Verzoeker was het niet eens met dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Hij heeft sinds 2020 geen bedrijfsactiviteiten meer verricht in het pand en beschikt niet langer over een Alcoholwetvergunning. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van het pand geen onomkeerbare gevolgen voor verzoeker heeft, aangezien hij niet actief is in de bedrijfsvoering.

Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat het besluit van de burgemeester niet evident onrechtmatig is. De burgemeester heeft de relevante rechtspraak in acht genomen en gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is. Verzoeker heeft weliswaar aangegeven dat hij mogelijk tekort is geschoten in zijn controletaken, maar de voorzieningenrechter is van mening dat hij verantwoordelijk is voor het toezicht op het pand. Gezien deze overwegingen wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1353

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A.R. van de Velde),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: mr. B. Timmermans en M. van den Hurk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester om het pand aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het pand) tijdelijk te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat verzoeker niet heeft aangetoond dat sprake is van een spoedeisend belang. Vervolgens komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit waardoor geen aanleiding bestaat om een voorziening te treffen
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoeker is eigenaar van de eenmanszaak [naam] dat sinds 1 juni 2016 is gevestigd in het pand. Verzoeker huurt dit pand.
2.1.
De Politie-Eenheid Oost-Brabant heeft op 11 maart 2025 het pand doorzocht na informatie van het TCI [1] informatie dat in het pand mogelijk een stashlocatie aanwezig was voor softdrugs voor een coffeeshop in Eindhoven. Tijdens de doorzoeking is onder meer 1,5 kilogram (bruto) hasjblokken en Tupperwarebakjes met hennepresten aangetroffen. Deze bevindingen heeft de politie in een bestuurlijke rapportage vermeld.
2.2.
Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester op 11 april 2025 aan verzoeker het voornemen bekend gemaakt dat hij het pand waarin verzoekers café is gevestigd wil sluiten voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016. Verzoeker heeft hierop gereageerd met een zienswijze.
2.3.
Met het bestreden besluit van 26 mei 2025, dat is verzonden op 4 juni 2025, heeft de burgemeester besloten om het pand te sluiten voor de duur van drie maanden. De burgemeester vindt dat hij hiertoe bevoegd is op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verder vindt hij dat de sluiting van het pand noodzakelijk en evenwichtig is. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.
De burgemeester heeft bij e-mail van 12 juni 2025 toegezegd het bestreden besluit op te schorten tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [2] alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een louter financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, kan worden aangenomen dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat de voorzieningenrechter alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3.1.
Verzoeker stelt dat sprake is van een spoedeisend belang omdat door de sluiting van het pand zijn bedrijfsvoering zal worden lam gelegd. De voorzieningenrechter stelt gelet op de beschikbare gegevens en de toelichting van verzoeker op de zitting vast dat hij sinds 2020 geen bedrijfsactiviteiten meer verricht in het pand en niet langer beschikt over een Alcoholwetvergunning. Verzoeker heeft weliswaar het voornemen om de bedrijfsactiviteiten op te pakken, maar hij is daarmee nog niet begonnen. Op de zitting heeft verzoeker gesteld dat een sluiting als gevolg heeft dat de eigenaresse van het pand de huurovereenkomst zal beëindigen, maar die stelling heeft hij niet met actuele en concrete gegevens onderbouwd. Ook overigens heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat sluiting van het pand onomkeerbare gevolgen voor hem heeft.
3.2.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt.
Evident onrechtmatig besluit
4. Op grond van vaste rechtspraak kan in dat geval alleen nog een voorziening worden getroffen als sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een evident onrechtmatig besluit geen sprake is. De burgemeester heeft verwezen naar de relevante rechtspraak [3] van de Afdeling [4] . Bij het bestreden besluit, gelezen in samenhang met het verweerschrift, heeft de burgemeester de in die rechtspraak vermelde uitgangspunten betrokken en uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat hij op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is tot sluiting van het pand en waarom de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is.
4.2.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij mogelijk tekort is geschoten in zijn controletaken, maar hij vindt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid omdat van hem niet kan worden verwacht dat hij het pand iedere dag controleert, zeker omdat meerdere personen toegang hebben tot het pand. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester heeft kunnen vinden dat verzoeker als huurder van het pand en als verhuurder aan bewoners op de bovenverdieping verantwoordelijk is voor het toezicht op wat er in het pand gebeurt, juist omdat meerdere personen onbeperkt toegang hebben. Deze verantwoordelijkheid impliceert dat verzoeker niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Team Criminele Inlichtingen.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Onder meer de uitspraak van 28 augustus 2019 (de zogenoemde overzichtsuitspraak), ECLI:NL:RVS:2019:2912.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.