ECLI:NL:RBOBR:2025:4590

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
394349 / HA ZA 23-406
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenconflict over schadevergoeding door omgevallen boom en onrechtmatige hinder door bomen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 16 juli 2025, betreft het een burenconflict tussen eiser en gedaagde B.V. over schade en hinder veroorzaakt door bomen op het perceel van gedaagde. Eiser stelt schade te hebben geleden door een omgevallen boom, die volgens hem het gevolg is van achterstallig onderhoud door gedaagde. Hij vordert schadevergoeding, verwijdering van bomen en nakoming van erfdienstbaarheid. Gedaagde vordert in reconventie schadevergoeding wegens vermeende kap van haar beplanting en een verklaring voor recht omtrent de aansprakelijkheid van eiser. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 4 december 2024 partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen ter onderbouwing van hun stellingen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde haar zorgplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot de omgevallen boom. De hoogte van de schade wordt vastgesteld op € 2.250,-, die gedaagde aan eiser moet vergoeden. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er sprake is van een Hemelboom op het perceel van gedaagde, die onrechtmatige hinder veroorzaakt. Gedaagde wordt veroordeeld om deze boom te verwijderen en ook andere gevaarzettende bomen te snoeien of te verwijderen. De rechtbank legt gedaagde een dwangsom op van € 250,- per dag bij niet-nakoming van de veroordelingen. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in conventie en reconventie in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/394349 / HA ZA 23-406
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R. Struijk,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.G.J.M. Onderdonck.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 december 2024,
- de akte van [eiser] , met producties 39 tot en met 42,
- de akte van [gedaagde] B.V..
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een eindvonnis zal worden uitgesproken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het geschil betreft een burenconflict tussen [eiser] en [gedaagde] in [plaats] over overlast, schade en de uitoefening van erfdienstbaarheid. [eiser] stelt schade te hebben geleden door achterstallig onderhoud van [gedaagde] aan haar perceel en vordert onder meer schadevergoeding, verwijdering van bomen en takken, en nakoming van de erfdienstbaarheid. [gedaagde] vordert in reconventie schadevergoeding wegens vermeende kap van haar beplanting, een verklaring voor recht omtrent aansprakelijkheid van [eiser] , en verwijdering van camera’s.
2.2.
Partijen zijn in het tussenvonnis van 4 december 2024 in de gelegenheid gesteld als volgt:
  • [eiser] mag bij akte nadere stukken overleggen ter onderbouwing van zijn schade (verzekeringsclaim en herstelkosten) vangwege de ongevallen boom (r.o. 3.14 – 3.17 in het tussenvonnis),
  • [gedaagde] mag bij akte reageren op het deskundigenrapport van de heer [A] (hierna: de deskundige) over de gestelde gevaarzetting door enkele bomen (vordering III B) en over de onrechtmatige hinder door de Hemelboom (vordering III C) (r.o. 3.54, 3.57 en 3.63 in het tussenvonnis),
  • [gedaagde] mag daarnaast nog reageren op de door [eiser] in te brengen stukken over – kort gezegd – de schadeclaim (r.o. 4.2 van het tussenvonnis).
2.3.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op het verzoek van [gedaagde] aan de rechtbank om terug te komen op een eerdere beslissing in het tussenvonnis. Vervolgens bespreekt de rechtbank achtereenvolgens de schade vanwege de omgevallen boom, de (gestelde) gevaarzetting door enkele bomen en de (gestelde) onrechtmatige hinder door de Hemelboom. De rechtbank neemt ook een beslissing over de termijn waarbinnen [gedaagde] aan de veroordelingen moet voldoen en de in conventie gevorderde dwangsommen. Ten slotte gaat de rechtbank nog kort in op twee door [gedaagde] benoemde punten: de schade door golfplaten en de toegang tot het terrein van [gedaagde] (en het hangslot).
Geen aanleiding oordeel te herzien: [gedaagde] heeft zorgplicht geschonden, boom is daardoor omgevallen
2.4.
[gedaagde] schrijft in haar akte dat zij het fundamenteel oneens is met het oordeel van de rechtbank dat sprake is van slecht onderhoud. Volgens haar betreft het een agrarisch perceel waarop incidenteel groot onderhoud wordt gepleegd. Daarnaast plaatst [gedaagde] kanttekeningen bij de lezing door de rechtbank van de verklaring van [B] en de door [eiser] overgelegde geluidsopname. [gedaagde] wijst erop dat [B] terughoudend antwoordt, mogelijk omdat hij wist dat het gesprek werd opgenomen. Volgens [gedaagde] geeft [eiser] zelf invulling aan antwoorden van [B] en betekent het uitblijven van tegenspraak niet dat [B] instemt. [gedaagde] verzoekt de rechtbank daarom om [B] als getuige te horen.
2.5.
De rechtbank begrijpt de opmerkingen van [gedaagde] als een betwisting van zowel de onrechtmatige gedraging (de schending van haar zorgplicht) als het causale verband tussen het gebrekkig onderhoud en het omvallen van de boom, en wenst dit te bewijzen door het horen van getuige [B] .
2.6.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden en dat de boom als gevolg van dat gebrekkige onderhoud is omgevallen. Hoewel de rechtbank bevoegd is om daarop terug te komen, heeft [gedaagde] geen omstandigheden aangevoerd die daartoe aanleiding geven.
2.7.
De rechtbank merkt allereerst op dat zij in haar eerdere oordeel (r.o. 3.5 t/m 3.8 in het tussenvonnis) reeds heeft meegewogen dat [gedaagde] sporadisch groot onderhoud pleegt, maar acht dit, in het licht van de op haar rustende zorgplicht, ontoereikend. Voor die motivering verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis.
2.8.
Wat betreft de verklaring van [B] merkt de rechtbank nogmaals op dat deze op zichzelf onvoldoende concreet en bovendien niet ondertekend is. Daarnaast heeft [eiser] , onderbouwd en uitvoerig, een geluidsopname van een gesprek met [B] overgelegd. [gedaagde] heeft daartegenover nagelaten haar stelling dat [eiser] de bomen zou hebben gekapt, voldoende feitelijk te onderbouwen. Zij heeft daarmee haar betwisting onvoldoende gemotiveerd. Reeds om die reden komt de rechtbank niet toe aan het leveren van bewijs, en dus ook niet aan het horen van [B] als getuige.
2.9.
Bovendien geldt overigens dat de waarnemingen die de rechtbank tijdens de descente heeft gedaan, zelfstandig als bewijsmiddel gelden. De staat van het terrein, zoals die ter plaatse is vastgesteld – verwaarloosd, volgegroeid en wanordelijk – weegt zwaar mee in het oordeel dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden. Ook als [B] als getuige zou worden gehoord en in het voordeel van [gedaagde] zou verklaren over het gepleegde onderhoud, zou dat niet opwegen tegen de eigen waarneming van de rechtbank en niet tot een ander oordeel leiden. Ook voor het overige geven de stellingen van [gedaagde] geen aanleiding terug te komen op het eerdere oordeel.
De hoogte van de schade is goed onderbouwd en wordt vastgesteld op € 2.250,-
2.10.
[gedaagde] moet de schade (herstelkosten) vergoeden die [eiser] heeft geleden als gevolg van diens onrechtmatige gedraging (r.o. 3.16 in het tussenvonnis). [eiser] heeft gelegenheid gekregen om de stelling te onderbouwen dat zijn schade gelijk is aan zijn eigen risico.
2.11.
[eiser] heeft de schade aan zijn kassen – naar aanleiding van de omgevallen boom op 19 februari 2022 – als volgt onderbouwd. Voor het herstel van die schade heeft [eiser] het bedrijf [C] B.V. (hierna: “ [C] ”) ingeschakeld, dat de schade medio januari 2023 heeft hersteld. De totale factuur van [C] bedroeg € 11.616,60 (incl. btw), waarvan – volgens een nadere schriftelijke verklaring van [C] – € 3.110,44 (excl. btw) betrekking had op het herstel van de schade door de omgevallen boom.
Daarnaast heeft [eiser] de schade gemeld bij zijn opstalverzekeraar. De schade-expert van de verzekeraar heeft de schade vastgesteld op € 3.000,- excl. btw. Het eigen risico bedroeg volgens de verzekeraar € 2.250,- excl. btw. De verzekeraar heeft slechts € 750,- aan [eiser] uitgekeerd, wat ook blijkt uit het overgelegde bankafschrift.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij schade lijdt ter hoogte van het niet-vergoede deel, namelijk € 2.250,-. Hij concludeert dat zijn vordering tot vergoeding van dit bedrag voor toewijzing gereed ligt.
2.12.
De rechtbank acht de hoogte van de schade door [eiser] goed onderbouwd. De rechtbank volgt [gedaagde] dan ook niet in haar stelling dat de schade enkel op basis van een eigen verklaring is onderbouwd, en ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de factuur. [eiser] heeft immers zowel een factuur als een gespecificeerde verklaring van het uitvoerende bedrijf [C] overgelegd, waaruit blijkt welk deel van de werkzaamheden ziet op het herstel van de schade door de omgevallen boom. Bovendien heeft hij een bevestiging van zijn verzekeraar ingebracht, waaruit blijkt dat € 2.250,- aan eigen risico niet is vergoed. Ook de door [gedaagde] gestelde twijfel over de hoeveelheid glas en glashaakjes (en het in dat kader aangeboden tegenbewijs) is niet relevant: uit de verklaring blijkt duidelijk dat slechts een klein deel daarvan zag op dit herstel. [gedaagde] heeft haar betwisting onvoldoende onderbouwd.
2.13.
[eiser] heeft de gevorderde schade inzichtelijk gemaakt. Het bedrag van € 2.250,- zal worden toegewezen.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een Hemelboom
2.14.
Een ander punt waarover de rechtbank nog een oordeel moet geven, is de vraag of er al dan niet een Hemelboom aanwezig is op het perceel van [gedaagde] . [eiser] stelt onrechtmatige hinder daarvan te ondervinden, en onderbouwt dit met een rapport van de deskundige. [gedaagde] betwist dat de betreffende boom een Hemelboom is en stelt dat hij hiervoor een app heeft geraadpleegd (net als de deskundige), die aangaf dat het met 84% zekerheid een Hemelboom zou zijn. Volgens [gedaagde] volgt daaruit dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld om welke boomsoort het gaat, tenzij aanvullend botanisch of DNA-onderzoek wordt verricht. Hij wijst erop dat de deskundige niet heeft gemeld dat hij zich heeft gebaseerd op een waarschijnlijkheidsinschatting, maar de soort zonder voorbehoud heeft aangeduid met een Hemelboom.
2.15.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] met deze betwisting onvoldoende weerspreekt dat het om een Hemelboom gaat. Als al zou moeten worden aangenomen dat de deskundige zijn oordeel baseerde op een waarschijnlijkheidsinschatting, dan doet dat niet af aan de waarde van zijn conclusie. Bovendien ondersteunt [gedaagde] ’ eigen verwijzing naar een app die met 84% zekerheid spreekt van een Hemelboom juist de conclusie dat het die boom is. [gedaagde] geeft verder niet aan welke andere boom het zou kunnen zijn; uit het door haar overgelegde screenshot van de app blijkt alleen dat de kans op een Blauweregen minder dan 1% is. Ook een alternatieve soort, zoals de eerder genoemde Fluweelboom, wordt niet onderbouwd. De rechtbank stelt daarom vast dat het om een Hemelboom gaat.
[gedaagde] moet de Hemelboom met wortelopschot verwijderen en bijbehorende zaailingen bestrijden
2.16.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de Hemelboom onrechtmatige hinder veroorzaakt, of kan veroorzaken aan het perceel van [eiser] . De deskundige sprak over een worteldruk van 7kg/cm2, wat volgens hem gevaar oplevert voor de fundering. [gedaagde] betwist dat eventuele schade op het perceel van [eiser] door de Hemelboom zou zijn veroorzaakt; scheurvorming in de kassen zou te wijten zijn aan gebrek aan onderhoud en ouderdom. Ook zegt [gedaagde] – onder verwijzing naar een website – dat een Hemelboom geen problemen veroorzaakt met betrekking tot bestrating.
2.17.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank voorlopig geoordeeld dat, gezien de Unielijst en de aard van de Hemelboom met potentiële schadelijke gevolgen ervan, het zeer aannemelijk is dat de aanwezigheid van een Hemelboom leidt tot onrechtmatige hinder aan het naastgelegen perceel als de hemelboom zich daar manifesteert (zie r.o. 3.60 t/m 3.62). Gelet op de waargenomen uitstraling naar het perceel van [eiser] (worteldruk en opschietende beplanting), heeft de rechtbank aangenomen dat sprake is van onrechtmatige hinder. De betwisting van [gedaagde] is onvoldoende in het licht van wat de rechtbank heeft overwogen in r.o. 3.60 e.v.. De rechtbank ziet daarom geen reden voor een ander oordeel dan dat de Hemelboom onrechtmatige hinder veroorzaakt. Om (verdere) schade te voorkomen, moet [gedaagde] de Hemelboom met wortelopschot verwijderen en bijbehorende zaailingen bestrijden.
[gedaagde] moet maatregelen nemen (verwijderen/snoeien) tegen een aantal gevaarzettende bomen.
2.18.
[eiser] vordert ook dat een aantal op het perceel van [gedaagde] aanwezige bomen worden verwijderd of gesnoeid, zodat geen sprake meer is van een gevaarzettende situatie. Ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een gevaarzettende situatie, heeft [eiser] een deskundigenrapport overgelegd. De deskundige vermeldt onder meer:
- Over de gewone Esdoorn (Acer pseudoplatanus):

In de tuin staat op korte afstand van de kas een Acer pseudoplatanus die ook overal in de tuin zich uitgezaaid heeft. Middels VTA methode is deze boom gekeurd en blijkt deze meerdere gebreken te hebben. Deze boom bestaat uit 2 stammen die tegen elkaar gegroeid zijn middels een zogenaamde plakoksel. Omdat een plakoksel geen verbinding is tussen de 2 stammen schuren de stammen tegen elkaar waardoor reactieweefsel ontstaat, dat is de uitpuiling van de stam. Het kernhout van deze boom is rot waardoor er minder stabiliteit is. Tijdens een windvlaag, zware onweersbui kan een stam van deze boom uitscheuren en/of de hele boom omwaaien.”
- Over de rode Esdoorn:
“Ook een in de buurt staande [aanvulling rechtbank: van de hiervoor genoemde gewone Esdoorn] roodbladige Acer heeft gebreken aan de stam en is aan het verdrogen.”
- Over de Coniferen (Fijnsparren en Servische Sparren):

Ook op korte afstand van de gevel staat een Picea abies en een aantal Picea omorika’s. Dit zijn groenblijvende coniferen die met sneeuwval last hebben van afscheurende takken. De Picea omorika’s groeien door lichtgebrek richting de kas en staan allemaal al meer of minder schuin richting de kasgevel.”
- Conclusie van de deskundige:

De conclusie is na de VTA controle dat meerder bomen eerder genoemd in dit rapport risicobomen zijn die bij een stevige, onweersbui, storm kunnen omwaaien en/of takbreuk zullen hebben. Een aantal bomen zijn attentiebomen die middels een goede snoeibeurt weer veilig zijn te maken. (…)
Een ander probleem zijn de zaailingen van met name de Acer pseudoplatanus die ook op korte termijn behoorlijke bomen worden en weer zaad gaan dragen.”
2.19.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat op de eigenaar van een boom de zorgplicht rust om het risico op schade door omvallen of afbrekende takken te beperken (r.o. 3.56). De rechtbank dient te beoordelen of en zo ja, welke, maatregelen van [gedaagde] in redelijkheid kunnen worden verlangd. Daarbij zijn onder meer de waarschijnlijkheid van schade, de ernst van de mogelijke schade, en de bezwaarlijkheid van maatregelen van belang.
2.20.
[gedaagde] is in de gelegenheid gesteld haar betwisting van de gestelde gevaarzetting en de gevorderde maatregelen te onderbouwen, maar heeft dit nagelaten. In haar aanvullende akte is zij niet op dit punt ingegaan. Daarom stelt de rechtbank als onbetwist vast dat de gewone Esdoorn, de rode Esdoorn en de Coniferen – elk op hun eigen wijze – een gevaarzettende situatie opleveren waarvoor [gedaagde] als eigenaar maatregelen moet treffen.
2.21.
Nu [gedaagde] haar betwisting niet heeft onderbouwd, beoordeelt de rechtbank welke maatregelen passend zijn uitsluitend aan de hand van de stellingen van [eiser] , en oordeelt als volgt:
- Ten aanzien van de gewone Esdoorn en de rode Esdoorn:
[gedaagde] dient deze bomen volledig te verwijderen. [eiser] heeft – onweersproken – gesteld dat beide bomen ernstige gebreken vertonen en dat er een reëel risico is op omvallen. De rechtbank acht verwijdering een passende en redelijke maatregel. Daarbij weegt mee dat de waarschijnlijkheid van schade bij storm of hevige wind volgens de deskundige reëel is, gelet op de constructieve gebreken aan de stammen. De ernst van de mogelijke schade – letsel of schade aan de kas van [eiser] – is aanzienlijk. De maatregel van verwijdering is weliswaar ingrijpend, maar niet buitensporig of ongebruikelijk bij bomen in deze staat, en daarmee niet onredelijk bezwaarlijk voor [gedaagde] .
- Ten aanzien van de Coniferen:
[gedaagde] dient deze zodanig te snoeien of te toppen dat de gevaarzettende situatie wordt weggenomen. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de bomen risico’s op takbreuk kennen. Niet is gebleken dat volledige verwijdering (zoals gevorderd) een passende maatregel is, en dat snoeien of toppen (en vervolgens bijhouden) het risico op takbreuk niet zou kunnen beperken. De kans op schade bij sneeuwval is, gelet op de schuinstand en takbelasting, aannemelijk. (Forse) snoeiwerkzaamheden zijn een gebruikelijke en beperkte ingreep in deze situatie, en zijn dus niet bezwaarlijk. Daarom acht de rechtbank die maatregel voldoende en passend.
De termijn waarbinnen [gedaagde] aan de veroordelingen moet voldoen
2.22.
De rechtbank bepaalt dat [gedaagde] binnen vier maanden na de datum van het vonnis aan de veroordelingen als genoemd onderaan in de beslissing (en overigens gebaseerd op de overwegingen uit zowel dit vonnis als het tussenvonnis), moet voldoen, met uitzondering van het snoeien van de coniferen. Voor deze laatste werkzaamheden geldt een langere termijn van maximaal zes maanden, zodat [gedaagde] desgewenst een eventueel advies van een hovenier over het meest geschikte moment voor dergelijk onderhoud kan volgen (maar [eiser] daartegenover niet nog méér dan zes maanden het risico loopt op afbrekende takken).
De rechtbank legt [gedaagde] een dwangsom op van € 250,00 per dag met een maximum van € 25.000
2.23.
[eiser] verzoekt om aan de veroordelingen een dwangsom te koppelen. De rechtbank vindt dat [gedaagde] tijdens de zitting en gedurende de procedure geen blijk heeft gegeven te erkennen dat zij onderhoudsverplichtingen heeft met betrekking tot haar tuin, noch bereidheid getoond daar uitvoering aan te geven. Dit geeft de rechtbank aanleiding te twijfelen of [gedaagde] vrijwillig gevolg zal geven aan de veroordelingen. Om die reden zal de rechtbank aan de veroordelingen een dwangsom verbinden.
2.24.
[eiser] heeft per afzonderlijke vordering een dwangsom gevorderd, variërend van € 250,00 per dag (met een maximum van € 25.000,00) tot € 500,00 per dag (met een maximum van € 50.000,00 per dag). De rechtbank acht een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 25.000,00 passend en zal die toewijzen.
De rechtbank merkt op dat deze dwangsom geldt voor het geheel van de veroordelingen gezamenlijk, en dus niet per afzonderlijke veroordeling. Dat betekent dat indien [gedaagde] aan meerdere veroordelingen op één dag geen uitvoering geeft, zij niet per overtreding een afzonderlijke dwangsom verschuldigd is, maar dat zij in totaal € 250,00 per dag verbeurt.
(Aannemelijkheid van) schade door golfplaten
2.25.
[gedaagde] vraagt voorts de rechtbank terug te komen op haar oordeel in het tussenvonnis dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schade die is veroorzaakt door slecht onderhoud aan de eigendommen van [eiser] op het perceel van [gedaagde] . [gedaagde] voert daartoe aan: “
Inmiddels is het duidelijk dat de golfplaten wel aanzienlijk zijn aangetast en dat er in het verleden is geconstateerd dat er asbestverdachte platen aanwezig zijn. [gedaagde] voert dit alsnog aan om aan te tonen dat er weldegelijk schade ondervindt of op zeer korte termijn zal vinden van de eigendommen van [eiser] en wel omdat hij geen onderhoud pleegt aan de opstallen.”.
2.26.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] nalaat om te onderbouwen, of op enige manier toe te lichten, dat de golfplaten zijn aangetast of waaruit het (onmiddellijke) gevaar voor verspreiding van asbest zou bestaan. De enkele kale stelling dat inmiddels duidelijk is dat de golfplaten zijn aangetast, is onvoldoende voor de rechtbank om terug te komen op haar eerdere oordeel en [gedaagde] toe te laten tot nadere bewijslevering.
Hangslot
2.27.
Ten slotte heeft [gedaagde] (als reactie op hetgeen de rechtbank heeft geoordeeld in r.o. 3.72 van het tussenvonnis) opgemerkt dat [eiser] al toegang tot haar perceel zou hebben en dat er een voor haar onbekend slot op het hek hing. De rechtbank overweegt dat, voor zover er sprake is van een voor [gedaagde] onbekend hangslot, dit moet worden verwijderd. [gedaagde] dient er verder in ieder geval voor te zorgen dat [eiser] op eenvoudige wijze toegang heeft tot het perceel waarop de erfdienstbaarheid van toepassing is, hetzij door het verstrekken van een sleutel van een eventueel slot, hetzij op een andere manier. Het horen van getuigen over de vraag of [eiser] al toegang heeft, acht de rechtbank niet zinvol of noodzakelijk. Zelfs als [eiser] al over een sleutel beschikt, zoals de rechtbank ook in het tussenvonnis heeft overwogen (r.o. 3.72), is het niet onredelijk hem nogmaals een sleutel te geven. Voor het overige verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover in het tussenvonnis heeft overwogen (r.o. 3.69 t/m 3.73).
[gedaagde] moet de kosten voor het deskundigenonderzoek betalen
2.28.
[eiser] vordert vergoeding van € 907,50 voor de kosten die hij heeft gemaakt voor het inschakelen van de deskundige [A] . Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeren deze kosten als zogenoemde buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Dergelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking indien zij redelijk zijn in omvang én in het licht van de omstandigheden ook redelijkerwijs gemaakt zijn.
2.29.
De rechtbank is van oordeel dat aan beide vereisten is voldaan. Gezien de aard van (een deel van) het geschil – over de gestelde gevaarzetting door en gebreken aan bomen – was het inschakelen van een deskundige gerechtvaardigd. De rapportage van [A] is inhoudelijk deugdelijk en heeft bijgedragen aan de onderbouwing van de stellingen van [eiser] . De opgevoerde kosten zijn gespecificeerd en onderbouwd, en bovendien door [gedaagde] niet weersproken. De kosten van € 907,50 worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] in conventie en in reconventie betalen
2.30.
[gedaagde] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] betalen. Bij het vaststellen van de proceskosten van [eiser] neemt de rechtbank 1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de descente, 0,5 punt voor de mondelinge behandeling daarna en 0,5 punt voor de akte die [eiser] nog heeft mogen nemen. De proceskosten van [eiser] in conventie worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.563,00
(3 punten × € 521,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.135,42
2.31.
[gedaagde] is ook in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiser] in reconventie betalen. De rechtbank neemt 1 punt voor het antwoord in reconventie. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
521,00
(1 punt × € 521,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
660,00
2.32.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie en in reconventie worden toegewezen als vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] binnen veertien dagen na het vonnis te betalen een bedrag van
€ 2.250,00ter vergoeding van geleden schade (eigen risico schade omgevallen boom);
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] binnen veertien dagen na het vonnis te betalen een bedrag van
€ 1.058,75ter vergoeding van door [eiser] gemaakte kosten ter voorkoming of beperking van schade (verwijderen overhangende beplanting);
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] binnen veertien dagen na het vonnis te betalen een bedrag van
€ 907,50voor de deskundigenkosten;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om
binnen vier maanden na dit vonnisonderhoud aan haar tuin te plegen met dien verstande dat:
  • zij
  • zij
  • zij
  • zij
3.5.
veroordeelt [gedaagde] om
in ieder geval binnen zes maandenna dit vonnis:
-
de coniferen te snoeien en/of te toppenzodat de gevaarzettende situatie als besproken in 2.18 en 2.21 van dit vonnis wordt weggenomen;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] om
binnen twee weken na dit vonnisde verplichtingen die voortvloeien uit de erfdienstbaarheid na te komen en [eiser] ten behoeve daarvan
toegang tot het betreffende deel van het perceel van [gedaagde] te verstrekken, ofwel door de desbetreffende poort niet meer af te sluiten, ofwel door [eiser] (opnieuw) een sleutel te geven;
3.7.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van
€ 250,00 voor iedere dag, een deel van de dag daaronder begrepen, dat [gedaagde] niet aan één of meerdere veroordelingen onder 3.4, 3.5 en 3.6 van dit vonnis voldoet,
tot een maximum van € 25.000,00is bereikt,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op
€ 3.135,42, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.10.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
3.11.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op
€ 660,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis,
in conventie en in reconventie
3.12.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van
€ 92,00plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen onder 3.1, 3.2, 3.3, 3.8 en 3.11 voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.13.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald,
3.14.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op
16 juli 2025.