ECLI:NL:RBOBR:2025:4620

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
25/1383
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting pand op grond van Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 juli 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het betreft een besluit van de burgemeester van Eindhoven om een pand tijdelijk te sluiten voor de duur van drie maanden wegens overtreding van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster, die een horeca-inrichting exploiteert, is het niet eens met dit besluit en vraagt om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. Daarnaast is er geen evident onrechtmatig besluit vastgesteld. De voorzieningenrechter legt uit dat de procedure bedoeld is om in afwachting van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen, maar dat in dit geval geen onomkeerbare situatie dreigt. De burgemeester heeft zijn besluit goed gemotiveerd en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de bevindingen in de bestuurlijke rapportage te twijfelen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1383

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.C.J. Houben),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: M.L.M. Lammerschop en M. van den Hurk).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester om het pand aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het pand) tijdelijk te sluiten voor de duur van drie maanden en de Alcoholwetvergunning en aanwezigheidsvergunning voor spelautomaten in te trekken. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat verzoekster niet heeft aangetoond dat sprake is van een spoedeisend belang. Vervolgens komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit waardoor geen aanleiding bestaat om een voorziening te treffen
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekster exploiteert een horeca-inrichting (het café), dat is gevestigd in het pand. [naam] is directeur en enig aandeelhouder van verzoekster. In een bestuurlijke rapportage van 13 maart 2025 is vermeld dat de Politie-Eenheid Oost-Brabant op 20 februari 2025 een controle heeft uitgevoerd in het café, waarbij in een achterkamer 3,35 gram hennep, 15,82 gram hasj en 39 joints met cannabis is aangetroffen. Ook blijkt volgens de politie uit beelden van de inbeslaggenomen recorder van het camerasysteem dat er is gehandeld in joints.
2.1.
Naar aanleiding van de in de bestuurlijke rapportage vermelde bevindingen heeft de burgemeester op 4 april 2025 aan verzoekster het voornemen bekend gemaakt dat hij het pand wil sluiten voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016. Ook is hij voornemens de Alcoholwetvergunning voor het café in te trekken. Verzoekster heeft hierop gereageerd met een zienswijze.
2.2.
Met het bestreden besluit van 26 mei 2025, dat is verzonden op 4 juni 2025, heeft de burgemeester besloten om het pand te sluiten voor de duur van drie maanden. De burgemeester vindt dat hij hiertoe bevoegd is op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verder vindt hij dat de sluiting van het pand noodzakelijk en evenwichtig is. Ook heeft de burgemeester besloten om de Alcoholwetvergunning en de aanwezigheidsvergunning voor de speelautomaten van het café in te trekken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
De burgemeester heeft bij brief van 18 juni 2025 toegezegd het bestreden besluit op te schorten tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , directeur van verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [1] alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een louter financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, kan worden aangenomen dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat de voorzieningenrechter alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3.1.
Bj de beoordeling van het spoedeisend belang betrekt de voorzieningenrechter dat [naam] op 15 februari 2025 een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met zijn voormalige werkgever, waarbij voor [naam] een beëindigingsvergoeding van € 33.000,- is overeengekomen. Op de zitting is namens verzoekster gesteld dat [naam] het netto ontvangen bedrag van € 22.000 inmiddels heeft besteed aan zijn huwelijk, dat plaatsvond in juni 2025. Ter onderbouwing van zijn financiële situatie heeft verzoekster kopieën van bankafschriften over de periode 1 januari tot en met 1 juli 2025 en een loonstrook van mei 2025 overgelegd. Aan de eigen, persoonlijke keuze van [naam] om zijn beschikbare financiële middelen te besteden aan het huwelijk en de overgelegde stukken kent de voorzieningenrechter niet de door verzoekster gewenste betekenis toe. Ook overigens heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat sluiting van het pand onomkeerbare gevolgen voor haar zal hebben.
3.2.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt.
Evident onrechtmatig besluit
4. Op grond van vaste rechtspraak kan in dat geval alleen nog een voorziening worden getroffen als sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een evident onrechtmatig besluit geen sprake is. De burgemeester heeft verwezen naar de relevante rechtspraak [2] van de Afdeling [3] . Bij het bestreden besluit, gelezen in samenhang met het verweerschrift, heeft de burgemeester de in die rechtspraak vermelde uitgangspunten betrokken en uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat hij op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is tot sluiting van het pand en waarom de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is.
4.2.
Op de zitting is namens verzoekster opgemerkt dat zij twijfelt aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage, mede omdat een ondertekening door de rapporteur ontbreekt. Dit mogelijke gebrek kan in bezwaar hersteld worden en leidt daarom niet tot het oordeel dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen die in de bestuurlijke rapportage zijn vermeld.
4.3.
Op de zitting is namens verzoekster gesteld dat de noodzaak tot sluiting van het pand is vervallen gelet op het tijdsverloop tussen de doorzoeking door de politie en het bestreden besluit. In navolging van de burgemeester oordeelt de voorzieningenrechter, mede gelet op de in dat verband relevante rechtspraak, dat het tijdsverloop tussen de doorzoeking en het bestreden besluit niet zodanig is dat een sluiting geen doel meer dient.
4.4.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter berust het bestreden besluit op goede gronden en kan de daarbij door de burgemeester gegeven motivering de rechterlijke toetsing doorstaan.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.N.H. Tran, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Onder meer de uitspraak van 28 augustus 2019 (de zogenoemde overzichtsuitspraak), ECLI:NL:RVS:2019:2912.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.