Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2025 in de zaak tussen
[verzoekster] uit [vestigingsplaats] , verzoekster
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1. Verzoekster heeft een boomkwekerij op perceel [nummer] aan de [adres] in [vestigingsplaats] (de locatie).
3.5. Op 7 mei 2025 hebben toezichthouders van de gemeente samen met een toezichthouder van de NVWA een controle uitgevoerd op de locatie, waarbij is geconstateerd dat nog steeds sprake is van een overtreding. De toezichthouders van de gemeente hebben mondeling medegedeeld dat de afvalstoffen niet mogen worden uitgereden, verplaatst of verwerkt en dat verzoekster de afvalstoffen vóór 1 juni 2025 dient te laten afvoeren naar een erkend afvalverwerkingsbedrijf.
3.6. Op 21 mei 2025 heeft het droneteam van de OMWB op verzoek van toezichthouders van de gemeente onderzoek gedaan naar drie hopen groenafval op de locatie. Daarbij is specifiek gekeken naar het volume en de locatie van de hopen op het perceel. Van dit onderzoek is op 17 juni 2025 een rapport opgemaakt.
Bestreden besluit
Met het besluit van 26 mei 2025 heeft het college aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd. Het college constateert dat verzoekster in overtreding is omdat hij geen omgevingsvergunning heeft voor het op of in de bodem brengen van een afvalstof. Verzoekster overtreedt daarmee het bepaalde in artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 3.40b, eerste lid, en artikel 3.40c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Verzoekster dient deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Om deze overtreding te beëindigen dient verzoekster het afval vóór
1 juni 2025 te laten verwijderen en verwijderd te houden. Zij moet daarbij de regels in de paragrafen 10.6.1 en 10.6.2 van de Wet milieubeheer in acht te nemen. Zij mag niet zelf het afval gaan transporteren en het elders op percelen op of in de bodem brengen. De vrachten afval dienen geregistreerd te worden en het bedrijf dat het afval ontvangt dient te beschikken over een daarvoor geldende omgevingsvergunning. Als verzoekster niet, niet volledig of niet tijdig aan de lastgeving voldoet, beëindigt het college de overtreding door het afval te laten verwijderen. De kosten van deze bestuursdwang zijn voor rekening van verzoekster.
6.1. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De begunstigingstermijn liep tot
1 juni 2025. Deze termijn is al verlopen. Dat betekent dat de last onmiddellijk kan worden uitgevoerd. Het college is bereid met de feitelijke uitoefening van bestuursdwang te wachten totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Het college is echter niet bereid om langer te wachten. Dat betekent dat het college de grond na deze uitspraak meteen kan laten afvoeren. Na het afvoeren van de grond kan geen (tegen)onderzoek meer plaatsvinden naar de samenstelling ervan. Daarbij komt dat verzoekster heeft aangegeven de kosten van verwijdering niet te kunnen dragen.
6.2. Het college is tijdens de zitting desgevraagd ingegaan op het belang dat met de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit is gediend. Namens het college is aangegeven dat op het moment waarop de last mondeling is aangezegd (7 mei) een deel van de stoffen al met de bodem was vermengd. Het college acht het op grond daarvan aannemelijk dat de stoffen zonder een last zouden worden uitgereden, verplaatst of verwerkt. Het college wilde de bestaande toestand bevriezen. Daarom hebben de toezichthouders op 7 mei onmiddellijk een mondelinge last opgelegd. Verder is namens het college aangegeven dat het afval, naarmate het langer blijft liggen, meer een groene hoop zal worden die vergroeid is met de omgeving. Het college vreest voor afvalstoffen in de bodem.
6.3. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster de grond op dit moment niet mag uitrijden, verplaatsen of verwerken. Om te waarborgen dat verzoekster dat ook niet doet, heeft het college de huidige situatie met een droneonderzoek vastgelegd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de situatie met betrekking tot de grond daarmee in beginsel bevroren is.
6.4. Als het college de grond voor het einde van de bezwaarprocedure zou laten verwijderen, zou er een feitelijk onomkeerbare situatie ontstaan. De samenstelling van de grond kan dan niet meer door het college of verzoekster worden onderzocht. Dat is in het nadeel van verzoekster, nu zij met het college van mening verschilt over de vraag of sprake is van afval of van compost. De bezwaarprocedure is juist bedoeld om dit verder te bespreken. Het college heeft onvoldoende onderbouwd wat de nadelige gevolgen zijn als de grond er tot het einde van de bezwaarprocedure blijft liggen.
6.5. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit daarom schorsen voor zover verzoekster daarbij onder bestuursdwang is gelast de overtreding te beëindigen door het afval op de in dat besluit beschreven wijze te laten verwijderen. De schorsing geldt tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Conclusie en gevolgen7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst voor zover daarbij een last onder bestuursdwang is opgelegd tot beëindiging van de overtreding door het afval op de in dat besluit beschreven wijze te laten verwijderen. De schorsing geldt tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
7.1. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
7.2. Verzoekster heeft ook recht op een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak een zwaarder gewicht toe te kennen per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft de standaardwaarde van € 907-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
Beslissing
- schorst het bestreden besluit voor zover daarbij een last onder bestuursdwang is opgelegd tot beëindiging van de overtreding door het afval op de in dat besluit beschreven wijze te laten verwijderen;
- bepaalt dat de schorsing geldt tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoekster vergoedt;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster
- wijst af wat verzoekster overigens heeft verzocht.