ECLI:NL:RBOBR:2025:4627

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
SHE 25/1264
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursdwang bij afvalstoffenverwerking door een boomkwekerij

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 23 juli 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, een boomkwekerij, heeft bezwaar gemaakt tegen een last onder bestuursdwang die haar is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk. Deze last houdt in dat verzoekster de op haar perceel aanwezige afvalstoffen niet mag uitrijden, verplaatsen of verwerken, en dat zij deze voor 1 juni 2025 moet afvoeren naar een erkende verwerker. Verzoekster is het niet eens met deze last en heeft daarom verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juli 2025 behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure ten tijde van de zitting onvoldoende was uitgekristalliseerd om een definitief oordeel te vellen. Daarom heeft zij de belangen van beide partijen afgewogen. Verzoekster heeft een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de last onmiddellijk kan worden uitgevoerd. Het college heeft echter aangegeven dat het bereid is te wachten met de uitvoering van de bestuursdwang totdat op het verzoek is beslist.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat als het college de grond voor het einde van de bezwaarprocedure zou laten verwijderen, er een feitelijk onomkeerbare situatie zou ontstaan. Dit zou nadelig zijn voor verzoekster, die van mening verschilt met het college over de vraag of de stoffen afval of compost zijn. Gelet op deze belangenafweging heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen voor zover het betreft de last onder bestuursdwang tot beëindiging van de overtreding door het afval te laten verwijderen. De schorsing geldt tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1264 OWHAND

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, het college
(gemachtigde: mr. A.M. Mohnen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aan verzoekster opgelegde last onder bestuursdwang. Op grond van die last mag zij de op het perceel aanwezige afvalstoffen niet uitrijden, verplaatsen of verwerken op het perceel en moet zij deze afvalstoffen voor 1 juni 2025 afvoeren naar een erkende verwerker. Als zij dat niet doet, verwijdert de gemeente het afval en zijn de kosten voor rekening van verzoekster. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 26 mei 2025 heeft het college aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren verzoekster en de gemachtigde van verzoekster aanwezig. Voor het college waren P.A.M. Maas (NVWA) en de gemachtigde van het college aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
3. De voorzieningenrechter gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1. Verzoekster heeft een boomkwekerij op perceel [nummer] aan de [adres] in [vestigingsplaats] (de locatie).
3.2.
Op 17 maart 2025 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle uitgevoerd op de locatie. Op 9 april 2025 is opnieuw een controle uitgevoerd door de toezichthouder van de gemeente, bijgestaan door een toezichthouder van de NVWA. Bij beide controles werd geconstateerd dat zich daar groenafval bevond dat was vermengd met andere materialen.
3.3.
Het college heeft verzoekster op 8 april 2025 een waarschuwingsbrief gestuurd. Daarin geeft het aan dat de bedrijfsafvalstoffen moeten worden verwijderd, moet worden aangetoond dat het een toegestane meststof is of een omgevingsvergunningsaanvraag moet worden ingediend.
3.4.
Op 1 mei 2025 heeft verzoekster een certificaat verstrekt aan de toezichthouder waaruit volgens haar zou blijken dat het om compost zou gaan. De toezichthouder heeft dit certificaat onvoldoende geacht.
3.5. Op 7 mei 2025 hebben toezichthouders van de gemeente samen met een toezichthouder van de NVWA een controle uitgevoerd op de locatie, waarbij is geconstateerd dat nog steeds sprake is van een overtreding. De toezichthouders van de gemeente hebben mondeling medegedeeld dat de afvalstoffen niet mogen worden uitgereden, verplaatst of verwerkt en dat verzoekster de afvalstoffen vóór 1 juni 2025 dient te laten afvoeren naar een erkend afvalverwerkingsbedrijf.
3.6. Op 21 mei 2025 heeft het droneteam van de OMWB op verzoek van toezichthouders van de gemeente onderzoek gedaan naar drie hopen groenafval op de locatie. Daarbij is specifiek gekeken naar het volume en de locatie van de hopen op het perceel. Van dit onderzoek is op 17 juni 2025 een rapport opgemaakt.
Bestreden besluit
4.
Met het besluit van 26 mei 2025 heeft het college aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd. Het college constateert dat verzoekster in overtreding is omdat hij geen omgevingsvergunning heeft voor het op of in de bodem brengen van een afvalstof. Verzoekster overtreedt daarmee het bepaalde in artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 3.40b, eerste lid, en artikel 3.40c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Verzoekster dient deze overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Om deze overtreding te beëindigen dient verzoekster het afval vóór
1 juni 2025 te laten verwijderen en verwijderd te houden. Zij moet daarbij de regels in de paragrafen 10.6.1 en 10.6.2 van de Wet milieubeheer in acht te nemen. Zij mag niet zelf het afval gaan transporteren en het elders op percelen op of in de bodem brengen. De vrachten afval dienen geregistreerd te worden en het bedrijf dat het afval ontvangt dient te beschikken over een daarvoor geldende omgevingsvergunning. Als verzoekster niet, niet volledig of niet tijdig aan de lastgeving voldoet, beëindigt het college de overtreding door het afval te laten verwijderen. De kosten van deze bestuursdwang zijn voor rekening van verzoekster.
Belangenafweging
5. Partijen verschillen van mening over of het gaat om afval of om compost. De voorzieningenrechter zal daarom hierna in neutrale zin over “de grond” spreken.
6. De procedure was ten tijde van de zitting onvoldoende uitgekristalliseerd om een voorlopig rechtmatigheidsoordeel uit te spreken. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek daarom aan de hand van en belangenafweging. Zij weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekster als volgt af.
6.1. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De begunstigingstermijn liep tot
1 juni 2025. Deze termijn is al verlopen. Dat betekent dat de last onmiddellijk kan worden uitgevoerd. Het college is bereid met de feitelijke uitoefening van bestuursdwang te wachten totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Het college is echter niet bereid om langer te wachten. Dat betekent dat het college de grond na deze uitspraak meteen kan laten afvoeren. Na het afvoeren van de grond kan geen (tegen)onderzoek meer plaatsvinden naar de samenstelling ervan. Daarbij komt dat verzoekster heeft aangegeven de kosten van verwijdering niet te kunnen dragen.
6.2. Het college is tijdens de zitting desgevraagd ingegaan op het belang dat met de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit is gediend. Namens het college is aangegeven dat op het moment waarop de last mondeling is aangezegd (7 mei) een deel van de stoffen al met de bodem was vermengd. Het college acht het op grond daarvan aannemelijk dat de stoffen zonder een last zouden worden uitgereden, verplaatst of verwerkt. Het college wilde de bestaande toestand bevriezen. Daarom hebben de toezichthouders op 7 mei onmiddellijk een mondelinge last opgelegd. Verder is namens het college aangegeven dat het afval, naarmate het langer blijft liggen, meer een groene hoop zal worden die vergroeid is met de omgeving. Het college vreest voor afvalstoffen in de bodem.
6.3. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster de grond op dit moment niet mag uitrijden, verplaatsen of verwerken. Om te waarborgen dat verzoekster dat ook niet doet, heeft het college de huidige situatie met een droneonderzoek vastgelegd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de situatie met betrekking tot de grond daarmee in beginsel bevroren is.
6.4. Als het college de grond voor het einde van de bezwaarprocedure zou laten verwijderen, zou er een feitelijk onomkeerbare situatie ontstaan. De samenstelling van de grond kan dan niet meer door het college of verzoekster worden onderzocht. Dat is in het nadeel van verzoekster, nu zij met het college van mening verschilt over de vraag of sprake is van afval of van compost. De bezwaarprocedure is juist bedoeld om dit verder te bespreken. Het college heeft onvoldoende onderbouwd wat de nadelige gevolgen zijn als de grond er tot het einde van de bezwaarprocedure blijft liggen.
6.5. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit daarom schorsen voor zover verzoekster daarbij onder bestuursdwang is gelast de overtreding te beëindigen door het afval op de in dat besluit beschreven wijze te laten verwijderen. De schorsing geldt tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Conclusie en gevolgen7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst voor zover daarbij een last onder bestuursdwang is opgelegd tot beëindiging van de overtreding door het afval op de in dat besluit beschreven wijze te laten verwijderen. De schorsing geldt tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
7.1. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
7.2. Verzoekster heeft ook recht op een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak een zwaarder gewicht toe te kennen per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft de standaardwaarde van € 907-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
7.3.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om wat verzoekster meer of anders heeft gevorderd toe te wijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit voor zover daarbij een last onder bestuursdwang is opgelegd tot beëindiging van de overtreding door het afval op de in dat besluit beschreven wijze te laten verwijderen;
  • bepaalt dat de schorsing geldt tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoekster vergoedt;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster
  • wijst af wat verzoekster overigens heeft verzocht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Oosterveer, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open