Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, de minister
Samenvatting
Procesverloop
.
Beoordeling door de rechtbank
- in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 (verder: het eerste tijdvak) werkzaam is geweest voor een zorgaanbieder (sub a);
- veelvuldig en intensief zorg heeft verleend aan patiënten met COVID-19 of daarbij nauw betrokken zijn geweest (sub b);
- in het eerste tijdvak van de pandemie heeft gemeld wegens ziekte niet te werken (sub c);
- langdurige post-COVID klachten heeft die vóór 1 juni 2023 zijn geconstateerd door een arts (sub d) en
- als gevolg van de klachten die hebben geleid tot de ziekmelding in het eerste tijdvak ten minste 104 weken ziek is met langdurige post-COVID klachten en na deze 104 weken ofwel volledig en duurzaam, dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, ofwel in staat is met arbeid ten hoogste 100% te verdienen van het maatmaninkomen per uur als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van langdurige post-COVID klachten (sub e).
24 uur per week. In de met [naam] gesloten vaststellingsovereenkomst staat beschreven dat eiseres sinds 1 februari 2021 haar functie niet meer volledig kan uitvoeren wegens arbeidsongeschiktheid. Volgens de beslissing van het UWV van 17 februari 2023 krijgt eiseres met ingang van 5 februari 2023 een WIA-uitkering, waarbij als eerste ziektedag
1 februari 2021 wordt aangenomen.
- dat zij in het eerste tijdvak heeft gemeld wegens ziekte niet te kunnen werken en
- dat haar langdurige post-COVID-klachten het gevolg zijn van de klachten die aanleiding gaven tot die ziekmelding.
.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiseres in aanmerking komt voor financiële ondersteuning als bedoeld in de Regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten ten bedrage van € 24.010,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-;
- bepaalt dat de minister aan eiseres het betaalde griffierecht van 51,- vergoedt.
P.L.M.M. Mulders, griffier.