ECLI:NL:RBOBR:2025:4748

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
404689 / HA ZA 24-331
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrecht door publicatie van foto’s op website

In deze zaak heeft DCI MEDIA B.V. (hierna: DCI) een rechtszaak aangespannen tegen [handelsnaam gedaagde] wegens inbreuk op auteursrechten. DCI, een mediabedrijf gespecialiseerd in fotografie, heeft vastgesteld dat [handelsnaam gedaagde] zonder toestemming 21 foto’s van DCI op haar website heeft geplaatst. DCI vorderde schadevergoeding, gebaseerd op de gemiste licentievergoedingen, en stelde dat de pers-exceptie van artikel 15 Auteurswet niet van toepassing is op foto’s. De rechtbank oordeelde dat de foto’s auteursrechtelijk beschermd zijn en dat DCI de auteursrechthebbende is, met uitzondering van één foto. De rechtbank wees de vordering van DCI toe, met een schadevergoeding van € 18.638,75, en veroordeelde [handelsnaam gedaagde] in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de inbreuk op het auteursrecht plaatsvond van mei 2021 tot maart 2024, en dat DCI recht had op schadevergoeding voor de geleden schade als gevolg van deze inbreuk.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/404689 / HA ZA 24-331
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
DCI MEDIA B.V.,
te Best,
eisende partij,
hierna te noemen: DCI,
advocaat: mr. M.R. Rijks,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam
[handelsnaam gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [handelsnaam gedaagde] ,
advocaat: mr. R.G.M. Michels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van DCI
- de conclusie van antwoord van [handelsnaam gedaagde]
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte eisvermeerdering tevens akte overlegging producties van DCI voor de zitting van 21 mei 2025
- de akte overlegging producties van [handelsnaam gedaagde] voor de zitting van 21 mei 2025
- de mondelinge behandeling van 21 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
DCI is een mediabedrijf voor fotografie. Zij is onder meer gespecialiseerd in het (laten) maken van nieuwsfoto’s. DCI exploiteert ook een uitgebreid fotoarchief. Fotografie is de kernactiviteit van DCI en haar belangrijkste inkomstenbron.
2.2.
Om toegang te kunnen krijgen tot de fotodatabank van DCI, moet een account worden aangemaakt via www.dcimedia.nl. Om een foto van DCI te mogen gebruiken, moet voor de betreffende foto een licentievergoeding worden betaald. De hoogte van die vergoeding is afhankelijk van de aard en de duur van het gebruik van de foto,
2.3.
De onderneming [handelsnaam gedaagde] is – in de vorm van een eenmanszaak – in maart 2009 opgericht door de heer [A] . Hij heeft in mei 2021 de eenmanszaak overgedragen aan zijn dochter; gedaagde (hierna: [gedaagde] ). Inmiddels is de heer [A] weer de eigenaar van [handelsnaam gedaagde] .
2.4.
[handelsnaam gedaagde] houdt zich volgens de inschrijving in het Handelsregister bezig met communicatie- en grafisch ontwerp, schrijven en overige scheppende kunst en online activiteiten gerelateerd aan media, sportmedia en handelsactiviteiten op dat gebied. In dat kader exploiteert [handelsnaam gedaagde] de website [website] . Op die website plaatst [handelsnaam gedaagde] onder meer wedstrijduitslagen, nieuwsflitsen en andere berichten omtrent het amateurvoetbal. De berichten bevatten ook foto’s.
2.5.
Begin maart 2024 heeft DCI geconstateerd dat [handelsnaam gedaagde] een aantal foto’s van DCI op haar website heeft geplaatst. DCI heeft [handelsnaam gedaagde] bij brief van 6 maart 2024 gesommeerd het gebruik van die foto’s te staken en gestaakt te houden. Ook heeft DCI in die sommatie aanspraak gemaakt op betaling van een schadevergoeding.
2.6.
[handelsnaam gedaagde] heeft op 8 maart 2024 de door DCI in haar sommatie genoemde foto’s van haar website verwijderd.

3.Het geschil

3.1.
DCI vordert na vermeerdering van eis:
I. veroordeling van [handelsnaam gedaagde] tot vergoeding van de volledige door DCI geleden schade als gevolg van de door [handelsnaam gedaagde] gemaakte auteursrechtinbreuken, primair begroot op € 32.465,-, subsidiair nader op te maken bij staat, één en ander te vermeerderen met wettelijke rente
II. veroordeling van [handelsnaam gedaagde] (primair) in de volledige proceskosten op grond van artikel 1019h Rv, dan wel (subsidiair) in de proceskosten conform het liquidatietarief, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
DCI legt hieraan ten grondslag dat [handelsnaam gedaagde] 21 foto’s van DCI in de periode van 10 februari 2017 tot en met 8 maart 2024 op haar website heeft geplaatst. Dit zonder toestemming van DCI en zonder daarvoor een licentievergoeding aan DCI te betalen. Bovendien is de naam van DCI niet bij de foto’s vermeld.
[handelsnaam gedaagde] handelt hiermee in strijd met de artikelen 12, 13 en 25 lid 1 sub a Auteurswet (verder: Aw) en zij moet de daarmee samenhangende schade aan DCI vergoeden. Die schade bestaat uit gemiste licentievergoedingen voor de 21 foto’s (een bedrag van € 26.071,-) en een vergoeding voor het niet respecteren van de persoonlijkheidsrechten van DCI (door DCI begroot op 25% van de gemiste licentievergoedingen, wat uitkomt op € 6.394,-). De totale schade bedraagt dus volgens DCI € 32.465,-.
3.3.
[handelsnaam gedaagde] voert, samengevat, de volgende verweren.
I. De foto’s halen de drempel voor auteursrechtelijke bescherming niet.
II. DCI toont niet aan auteursrechthebbende te zijn op alle foto’s.
III. DCI maakt misbruik van haar auteursrecht.
IV. De pers-exceptie van artikel 15 Aw is van toepassing.
V. DCI heeft geen daadwerkelijke schade geleden.
VI. De 25% verhoging van de licentievergoeding in verband met de schending van de persoonlijkheidsrechten is onredelijk.
VII. Artikel 1019h Rv is op deze zaak niet van toepassing, zodat DCI geen aanspraak kan maken op de werkelijke proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de 21 foto’s die zijn opgenomen in de producties 13 en 15 van DCI (gevoegd bij haar akte eisvermeerdering). De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of deze foto’s auteursrechtelijke bescherming genieten.
4.2.
Daarbij stelt de rechtbank in het algemeen het volgende voorop.
Wil een voortbrengsel kunnen worden beschouwd als een werk van letterkunde, wetenschap of kunst als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 10 Aw, dan is volgens vaste rechtspraak vereist dat (a) het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en (b) het persoonlijk stempel van de maker draagt. De onder (a) bedoelde eis houdt, kort gezegd, in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De onder (b) bedoelde eis betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus voortbrengsel is van de menselijke geest.
4.3.
Aan [handelsnaam gedaagde] kan worden toegegeven dat de 21 foto’s waar het in deze zaak om gaat, geen blijk geven van opvallende of uitzonderlijke artistieke keuzes. Dat neemt niet weg dat naar het oordeel van de rechtbank alle foto’s een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de betreffende fotograaf dragen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft DCI in dat kader gesteld dat de fotografen bewuste, creatieve keuzes hebben gemaakt. Er is volgens DCI steeds bewust gekozen van wie er een foto werd gemaakt, vanuit welke hoek een foto werd gemaakt, welke camerapositie moest worden gebruikt voor een mooie lichtinval en met welke instellingen en op welk moment de foto werd afgedrukt. [handelsnaam gedaagde] heeft deze nadere onderbouwing van DCI vervolgens niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
De 21 foto’s zijn daarom auteursrechtelijk beschermd. Het verweer van [handelsnaam gedaagde] op dit punt onder I faalt.
4.4.
Vervolgens is aan de orde de vraag of DCI de auteursrechthebbende is.
Met uitzondering van foto 8, heeft DCI ten aanzien van alle foto’s voldoende onderbouwd gesteld dat zij als auteursrechthebbende heeft te gelden. DCI heeft gemotiveerd gesteld dat een aantal van de foto’s is gemaakt door fotografen die op het moment van creatie bij haar in dienst waren en dat DCI de auteursrechten van de overige foto’s overgedragen heeft gekregen van [B] DCI heeft ter onderbouwing in het geding gebracht een aantal arbeidsovereenkomsten met fotografen, een akte van overdracht auteursrechten, scans van negatieven van de foto’s en uitdraaien van meta-data van een aantal foto’s.
Ook deze onderbouwde stellingen van DCI heeft [handelsnaam gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist. [handelsnaam gedaagde] heeft er voornamelijk op gewezen dat alle foto’s op haar website zijn geplaatst in het kader van interviews met (oud-) spelers en trainers en dat zij de foto’s heeft gekregen van de geïnterviewden. Zij konden daar kennelijk vrijelijk over beschikken, aldus [handelsnaam gedaagde] . De rechtbank acht dit onvoldoende. Terecht merkt DCI hierover op dat de omstandigheid dat [handelsnaam gedaagde] de foto’s van een derde heeft gekregen, er niet aan afdoet dat DCI auteursrechthebbende is. Ook leidt die omstandigheid er niet toe dat het auteursrecht van DCI is vervallen.
4.5.
Met betrekking tot foto 8 heeft DCI een verklaring van de heer [C] in het geding gebracht (als haar productie 11), waarin [C] verklaart – kort samengevat – dat hij de betreffende foto in dienst en in opdracht van DCI heeft gemaakt. Hier staat echter tegenover de door [handelsnaam gedaagde] ingebrachte verklaring van de heer [D] (productie 2 van [handelsnaam gedaagde] ), waarin [D] stelt dat de foto van zijn hand is en dat hij bereid is daarover als getuige een verklaring af te leggen. Daarbij komt dat de rechtbank een discrepantie heeft geconstateerd tussen de verklaring van [C] en de vordering van DCI met betrekking tot foto 8. [C] verklaart namelijk dat hij de foto op 4 juni 2023 heeft gemaakt, maar DCI vordert voor foto 8 een licentievergoeding vanaf 10 februari 2017.
Al met al heeft DCI onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij auteursrechthebbende is van foto 8. Het verweer van [handelsnaam gedaagde] onder II slaagt dus alleen voor zover het foto 8 betreft. Die foto laat de rechtbank hierna buiten beschouwing. De vordering van DCI voor zover die op foto 8 is gebaseerd, zal worden afgewezen.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [handelsnaam gedaagde] inbreuk gemaakt op het auteursrecht van DCI door de foto’s van DCI zonder toestemming op haar website te plaatsen en daarmee openbaar te maken. Die inbreuk beperkt zich naar het oordeel van de rechtbank wel tot de periode vanaf mei 2021 tot en met 8 maart 2024. DCI kan [handelsnaam gedaagde] , in de persoon van gedaagde [gedaagde] , niet aanspreken op auteursrechtschendingen die vóór mei 2021 hebben plaatsgevonden, omdat [handelsnaam gedaagde] toen niet door gedaagde [gedaagde] , maar door haar vader de heer [A] werd geëxploiteerd. [handelsnaam gedaagde] , in de persoon van gedaagde [gedaagde] , heeft dus vóór mei 2021 geen foto’s waarvan DCI rechthebbende is openbaar gemaakt. Dat de heer [A] in de periode vóór mei 2021 als toenmalige eigenaar van [handelsnaam gedaagde] wel foto’s van DCI heeft gepubliceerd en openbaar gemaakt, kan niet aan gedaagde [gedaagde] worden toegerekend. De schade van DCI beperkt zich in deze zaak daarom tot de periode van mei 2021 tot en met 8 maart 2024.
4.7.
De rechtbank passeert het verweer van [handelsnaam gedaagde] dat DCI misbruik maakt van haar auteursrecht. [handelsnaam gedaagde] stelt daarbij alleen, kort samengevat, dat DCI [handelsnaam gedaagde] als een concurrent beschouwt en dat de vorderingen van DCI in deze zaak zijn ingegeven door de wens van DCI om [handelsnaam gedaagde] uit de markt te drijven. Dat is onvoldoende. Als auteursrechthebbende mag DCI haar rechten ten aanzien van de foto’s handhaven. De rechtbank ziet in de stellingen van [handelsnaam gedaagde] geen concrete aanwijzing dat DCI met haar vorderingen een ander doel nastreeft dan waarvoor het auteursrecht is bedoeld. Overigens heeft DCI ook gemotiveerd betwist dat zij een concurrent van [handelsnaam gedaagde] is.
Het verweer van [handelsnaam gedaagde] onder III treft dus geen doel.
4.8.
[handelsnaam gedaagde] heeft in haar verweer ook een beroep gedaan op artikel 15 Aw; de zogenoemde pers-exceptie. Dat artikel beoogt, kort gezegd, onder voorwaarden aan persmedia toe te staan berichten over actuele onderwerpen zonder toestemming en vergoedingsvrij over te nemen uit andere persmedia. Deze pers-exceptie heeft echter geen betrekking op foto’s. Bovendien heeft [handelsnaam gedaagde] op haar website bij meerdere foto’s waar het in deze zaak om gaat, niet duidelijk de bron – waaronder de naam van de maker – vermeld, wat voor een geslaagd beroep op dit artikel wel noodzakelijk is.
Het beroep van [handelsnaam gedaagde] op de pers-exceptie in haar verweer onder IV kan daarom niet slagen.
4.9.
Dan komt de rechtbank toe aan de vraag welke schade DCI heeft geleden als gevolg van de auteursrechtschending door [handelsnaam gedaagde] .
Volgens [handelsnaam gedaagde] heeft DCI geen daadwerkelijke schade geleden. DCI baseert haar vorderingen immers op gemiste licentievergoeding. [handelsnaam gedaagde] is echter in het bezit gekomen van de foto’s doordat deze aan haar zijn verstrekt door derden, die dus al in privé over de foto’s beschikten. Voor [handelsnaam gedaagde] was er daarom geen reden om zelf elders foto’s te betrekken en al helemaal niet tegen betaling. DCI kan daarom volgens [handelsnaam gedaagde] geen schade claimen vanwege gemiste licentievergoedingen, nu zij de facto geen tariefinkomsten van [handelsnaam gedaagde] heeft gederfd.
De rechtbank kan [handelsnaam gedaagde] in dit standpunt niet volgen. Relevant is dat [handelsnaam gedaagde] met de openbaarmaking van de foto’s van DCI een inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van DCI. Dat op zichzelf leidt tot een aanspraak op schadevergoeding. De omstandigheid dat [handelsnaam gedaagde] niet tegen betaling de foto’s zou hebben gebruikt, doet daar niet aan af. Het gaat er immers niet om of [handelsnaam gedaagde] voor de foto’s betaald zou hebben, maar – zoals gezegd – dat [handelsnaam gedaagde] met die openbaarmaking inbreuk heeft gemaakt op de rechten van DCI.
Het verweer van [handelsnaam gedaagde] onder V slaagt niet.
4.10.
Voor de berekening van de schade voor zover die bestaat uit gemiste licentievergoeding neemt de rechtbank productie 15 van DCI tot uitgangspunt voor de foto’s 1 t/m 20. Met betrekking tot foto 21 gaat de rechtbank uit van de stellingen van DCI in haar akte vermeerdering van eis (randnr. 3).
[handelsnaam gedaagde] heeft de daarin genoemde licentie-vergoedingen en berekeningswijzen (waarbij een licentie alleen per heel jaar wordt verstrekt) niet betwist.
Wel zal de rechtbank bij een aantal foto’s de periode aanpassen waarover de licentie-vergoeding moet worden berekend. Dit gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.6. heeft overwogen. Ook laat de rechtbank bij de berekening foto 8 buiten beschouwing, gelet op hetgeen zij hiervoor onder 4.5. heeft overwogen.
4.11.
DCI vordert ook schade wegens schending van haar persoonlijkheidsrechten in verband met het niet vermelden van haar naam (vgl. artikel 25 lid 1 onder a Aw). Zij hanteert daarbij een verhoging van 25% over de licentievergoeding.
De rechtbank overweegt dat DCI met betrekking tot het gebruik door [handelsnaam gedaagde] van de foto’s 4, 10, 11, 14, 15, 17, 18, 19, 20 geen recht heeft op de gevorderde verhoging van 25%. [handelsnaam gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat bij die foto’s op haar website de maker/rechthebbende zichtbaar is vermeld. Voor zover het hierbij gaat om het gebruik door [handelsnaam gedaagde] van een foto van een krantenbericht met ín dat krantenbericht de foto van DCI, heeft DCI aangevoerd dat [handelsnaam gedaagde] heeft nagelaten om zelf bij de foto van het krantenbericht te vermelden wie de maker/rechthebbende is van de foto ín het krantenbericht. Daarin ziet de rechtbank geen grond voor het toekennen van schadevergoeding wegens het schenden van persoonlijkheidsrechten. Op de betreffende foto’s van de krantenberichten is bij het krantenbericht leesbaar de maker/rechthebbende van de foto ín het krantenbericht vermeld. De rechtbank acht dat voldoende.
4.12.
[handelsnaam gedaagde] wijst er in haar verweer in dit kader verder nog op dat DCI stelt dat de inbreuk er met name uit bestaat, dat [handelsnaam gedaagde] onder de artikelen op haar website de tekst plaatst dat op het betreffende artikel copyright rust (van [handelsnaam gedaagde] ). Daarbij stelt [handelsnaam gedaagde] dat de vermelding van copyright enkel ziet op de tekst van het betreffende artikel, zodat het niet raakt aan auteursrechten op de foto’s bij die artikelen. Er is daarom volgens [handelsnaam gedaagde] geen legitimatie voor toekenning van een schadevergoeding voor het schenden van persoonlijkheidsrechten.
Naar het oordeel van de rechtbank is het argument van [handelsnaam gedaagde] dat de copyright-melding alleen ziet op de tekst en niet op de foto’s niet relevant. Het gaat bij het beroep van DCI op schending van haar persoonlijkheidsrechten immers om het niet vermelden van de naam van de maker/rechthebbende van de foto’s.
Het verweer van [handelsnaam gedaagde] onder VI kan dus niet slagen.
4.13.
De rechtbank zal bij het begroten van deze schade uitgaan van een het door DCI gehanteerde percentage van 25% over de licentievergoeding. [handelsnaam gedaagde] heeft niet betwist dat de schade wegens het schenden van persoonlijkheidsrechten op deze wijze en met dit percentage kan worden begroot. Anders dan [handelsnaam gedaagde] stelt, gaat het hier om een schadevergoeding en niet om een boete, waarvoor binnen het kader van artikel 27 Aw geen plaats zou zijn.
4.14.
Het voorgaande leidt tot een schadebedrag van in totaal € 18.638,75, dat als volgt is berekend:
Periode
Gemiste licentievergoeding
Verhoging 25%
Foto 1
24-10-2023 t/m 08-03-2024; 1 jaar
€ 350,00
€ 87,50
Foto 2
05-01-2024 t/m 08-03-2024; 1 jaar
€ 396,00
€ 99,00
Foto 3
23-03-2023 t/m 08-03-2024; 1 jaar
€ 350,00
€ 87,50
Foto 4
15-02-2022 t/m 08-03-2024; 2 jaar
€ 725,00
n.v.t.
Foto 5
30-11-2022 t/m 08-03-2024; 2 jaar
€ 725,00
€ 181,25
Foto 6
24-09-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
€ 270,00
Foto 7
01-05-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
€ 270,00
Foto 8
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Foto 9
22-10-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar*
€ 1.080,00
€ 270,00
Foto 10
30-11-2022 t/m 08-03-2024; 2 jaar
€ 725,00
n.v.t.
Foto 11
30-11-2022 t/m 08-03-2024; 2 jaar
€ 725,00
n.v.t.
Foto 12
04-10-2022 t/m 08-03-2024; 2 jaar
€ 725,00
€ 181,25
Foto 13
04-10-2022 t/m 08-03-2024; 2 jaar
€ 725,00
€ 181,25
Foto 14
01-05-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
n.v.t.
Foto 15
01-05-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
n.v.t.
Foto 16
01-05-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
€ 270,00
Foto 17
01-05-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
n.v.t.
Foto 18
01-05-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
n.v.t.
Foto 19
01-05-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
n.v.t.
Foto 20
01-05-2021 t/m 08-03-2024; 3 jaar
€ 1.080,00
n.v.t.
Foto 21
21-02-2025 t/m maart 2025; 1 jaar
€ 396,00
€ 99,00
TOTAAL
€ 16.642,00
€ 1.996,75
€ 18.638,75
* In productie 15 rekent DCI bij deze foto met een licentievergoeding voor 4 jaar. Het is echter een periode van 3 jaar en de rechtbank gaat daarvan uit bij de berekening van de schade.
4.15.
[handelsnaam gedaagde] wordt als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (inclusief de nakosten). De vorderingen van DCI houden verband met het doen staken of verhelpen van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, en vallen daarmee naar het oordeel van de rechtbank binnen de toepassing van artikel 1019h Rv. DCI vordert ook een proceskostenveroordeling op grond van dat artikel. Zij heeft haar advocaatkosten - voorzien van een onderbouwing - begroot op in totaal € 10.952,50 (exclusief btw).
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een eenvoudig geschil. Gelet op de indicatietarieven waarin voor dit soort eenvoudige bodemzaken de maximale advocaatkosten op € 8.000,00 zijn vastgesteld, begroot de rechtbank de proceskosten van DCI op € 8.000,00 (exclusief btw) aan advocaatkosten, te vermeerderen met het griffierecht van € 2.889,00 en de kosten van de dagvaarding van € 116,29. Daar komt ten slotte nog bij een bedrag van € 178,00 aan nakosten, waarbij sprake is van een daarmee samenhangende verhoging zoals vermeld in de beslissing.
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [handelsnaam gedaagde] om aan DCI te betalen een bedrag van € 18.638,75 als volledige vergoeding voor de door DCI geleden schade als gevolg van de door [handelsnaam gedaagde] gemaakte auteursrechtinbreuken, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van de dagvaarding (14 mei 2024), tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [handelsnaam gedaagde] in de proceskosten van € 11.183,29, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [handelsnaam gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [handelsnaam gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.