ECLI:NL:RBOBR:2025:4749

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/01/400433 / HA ZA 24-42
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding wegens onrechtmatige daad in paardensportovereenkomst

In deze zaak vorderde de rechtspersoon naar buitenlands recht, [eiseres], schadevergoeding van de gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], naar aanleiding van een beëindigde overeenkomst voor de training en verzorging van paarden en ruiters. [eiseres] stelde dat de geleverde diensten geen waarde hadden en dat [gedaagde 1] zich schuldig had gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag jegens een van de ruiters, [B]. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] afgewezen, omdat zij niet voldoende had onderbouwd dat de geleverde diensten geen waarde hadden en dat de schade het gevolg was van het gedrag van [gedaagde 1]. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de trainingen niet effectief waren en dat [B] tijdens de trainingsperiode ook aan wedstrijden had deelgenomen en prijzen had gewonnen. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet aan haar stelplicht had voldaan en dat de gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld. [eiseres] werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/400433 / HA ZA 24-42
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres] LIMITED,
te [vestigingsplaats] ( [land] ),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. L.V. Claassens,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. B.T. Craemer.
Waar gaat de zaak over?
Het gaat in deze zaak over de overeenkomst die [eiseres] met [gedaagde 2] had gesloten voor – samengevat – de training, verzorging en stalling van paarden en de training van ruiters. Die overeenkomst is inmiddels beëindigd. [eiseres] vordert nu terugbetaling van alles wat zij op grond van de overeenkomst heeft betaald. Volgens [eiseres] heeft zij niets gehad aan de diensten die op grond van de overeenkomst geleverd zijn. De trainer, [gedaagde 1] , heeft zich volgens [eiseres] schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend (seksueel) gedrag jegens een van de ruiters die door hem werd getraind. Er is geen professionele training gegeven, de waarde van de geleverde prestatie is voor [eiseres] nihil geweest. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] af. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties van [gedaagden] , met productie 16,
- de mondelinge behandeling van 9 april 2025, waarbij deze zaak samen met de zaken C/01/392434 / HA ZA 23-267 en C/01/400463 / HA ZA 24-49 is behandeld waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een [land] vennootschap met een Nederlandse vestiging in [plaats] . Onder de naam [naam bedrijf] legt zij zich toe op de inkoop, training en verkoop van dressuursportpaarden.
2.2.
[gedaagden] wordt gerund door de heer [A] (hierna: [A] ). [B] (geboren op [geboortedatum] 2001) is de dochter van [A] . Zij is een dressuuramazone.
2.3.
[gedaagden] exploiteert een onderneming in de ruitersport. Enig (indirect) aandeelhouder en enig (indirect) bestuurder van [gedaagde 2] is de heer [gedaagde 1] (hierna: [gedaagde 1] ). [gedaagde 1] is een voormalige dressuurruiter en is dressuurtrainer en -coach.
2.4.
[gedaagde 3] is een door onder meer [gedaagde 1] opgericht commercieel opleidingsinstituut dat zich bezighoudt met de opleiding en training van ruiters en paarden. [gedaagde 1] is één van de trainers van [gedaagde 3] , dat werkt onder de naam [bedrijfsnaam 1] .
2.5.
Het [bedrijfsnaam 1] gaat uit van een full-service concept. Naast het bieden van training, beschikt het complex over stallen waar de paarden van de studenten kunnen
verblijven. Voor de studenten zelf zijn op het complex appartementen aanwezig.
2.6.
Op 20 april 2018 hebben [eiseres] en [gedaagde 2] een overeenkomst gesloten. [gedaagde 2] nam de verplichting op zich om 'training- and coaching -services' te verzorgen. Voor de training en coaching diensten stelde [gedaagde 2] [gedaagde 1] beschikbaar.
2.7.
[gedaagde 1] trainde aanvankelijk twee rijders en later één rijder voor [eiseres] . Dat was [B] . Het doel was om haar te trainen voor de Olympische Spelen van 2024. Daarnaast trainde [gedaagde 1] vijf tot zes paarden [eiseres]

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in de dagvaarding samengevat:
primairhoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van € 886.057,16, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van de procedure,
subsidiair(a) veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van € 678.443,64, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van de procedure, en (b) veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van € 207.613,52, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van de procedure.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering ingetrokken met betrekking tot de stallingskosten voor de paarden. Dat gaat om een bedrag van € 207.613,52 (randnr. 82 dagv. in combinatie met prod. 8 dagv.). Dat betekent dat [eiseres] nu nog het volgende vordert:
primairhoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van € 678.443,64, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van de procedure,
subsidiairveroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van € 678.443,64, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van de procedure.
De subsidiaire vordering tegen [gedaagde 3] is van de baan, omdat die uitsluitend zag op de stallingskosten.
3.3.
[eiseres] legt aan het gevorderde ten grondslag dat de trainingen die [gedaagde 2] via [gedaagde 1] aan [B] heeft gegeven, niets hebben opgeleverd en van geen waarde zijn geweest. De reden daarvoor is grensoverschrijdend (seksueel) gedrag van [gedaagde 1] . Kort gezegd komt het erop neer dat [gedaagde 1] dagelijks met [B] over seks sprak. Het ging over zijn seksuele verlangens, zoals met wie hij nog seks wilde hebben. Hij heeft ook aan [B] gevraagd om hem in contact te brengen met vriendinnen van haar. Door het gedrag van [gedaagde 1] zijn de (kwaliteit van de) trainingen en de wedstrijdprestaties van [B] negatief beïnvloed. Zij was niet meer in staat om zich optimaal te concentreren en presteren. [B] ondervindt nog steeds de gevolgen van het gedrag van [gedaagde 1] . Zij heeft psychische problemen en staat onder geneeskundige behandeling.
3.4.
[gedaagde 1] heeft door het hiervoor beschreven gedrag onrechtmatig gehandeld, althans is sprake van een toerekenbare tekortkoming. [gedaagden] zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. [eiseres] grondt de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagden] op het feit dat er in de praktijk geen onderscheid wordt gemaakt tussen de diensten van [gedaagde 1] vanuit [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Gelet op de onderlinge samenhang tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gelet op de omstandigheid dat [gedaagde 1] overal aan de touwtjes trok, moeten zij als één geheel worden beschouwd. De gebeurtenissen hebben plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , waardoor het gedrag van [gedaagde 1] ook aan hen kan worden toegerekend. Zij moeten op de hoogte zijn geweest van het gedrag van [gedaagde 1] . De schade van [eiseres] bestaat uit de fee die (onverschuldigd) voor de training en begeleiding van [B] is betaald.
3.5.
[gedaagden] voeren verweer. Zij betwisten dat [gedaagde 1] zich schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad jegens [eiseres] . Voor zover al sprake zou zijn van onrechtmatig handelen jegens [B] , volgt daaruit nog niet dat [eiseres] recht heeft op schadevergoeding. Van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde 1] tegens [eiseres] is geen sprake, omdat [gedaagde 1] geen partij is bij de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 2] .
Met betrekking tot [gedaagde 2] en [gedaagde 3] valt niet in te zien op welke grond kan worden geconcludeerd dat zij onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld. Ook betwisten zij dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming. De overeengekomen diensten zijn geleverd.
Van onverschuldigde betaling is geen sprake, aan de betalingen lag de overeenkomst ten grondslag. Er is dus niet betaald zonder rechtsgrond. Verder betwisten [gedaagden] dat de schade van [eiseres] gelijk is aan het bedrag dat zij aan [gedaagde 2] heeft betaald.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat [eiseres] is gevestigd in [land] heeft dit geschil internationale aspecten en moet de rechtbank haar rechtsmacht ambtshalve beoordelen. De rechtsmacht moet worden vastgesteld aan de hand van de Verordening Brussel I-bis [1] . In dit geval is de rechtbank op grond van artikel 4 bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.2.
Met betrekking tot het toepasselijk recht zijn partijen het erover eens dat Nederlands recht van toepassing is op hun rechtsverhouding.
4.3.
[eiseres] heeft de vordering met betrekking tot de stallingskosten ingetrokken. De primaire vordering bestaat dus alleen nog uit de trainingskosten. In de subsidiaire vordering vorderde [eiseres] aanvankelijk alleen de stallingskosten als schadevergoeding van [gedaagde 3] . Omdat de stallingskosten zijn weggevallen, valt zonder nadere toelichting niet in te zien op welke grond [gedaagde 3] aansprakelijk zou zijn voor de schade van [eiseres] , bestaande uit de trainingskosten. Uit niets blijkt dat [gedaagde 3] meer heeft gedaan dan alleen het verzorgen van de stalling van de paarden. [eiseres] stelt wel dat [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] als één moeten worden beschouwd, maar dat is niet meer dan een blote stelling. Dat het handelen van [gedaagde 1] – wat daar verder ook van zij – in juridische zin op enigerlei wijze kan worden toegerekend aan [gedaagde 3] blijkt nergens uit. [eiseres] heeft op dit punt volstrekt onvoldoende gesteld. Voor zover [eiseres] met haar primaire vordering dus nog beoogt iets te vorderen van [gedaagde 3] , zal die vordering worden afgewezen.
4.4.
Met betrekking tot de vorderingen gericht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank komt niet toe aan het beoordelen van de juistheid van de stellingen van [eiseres] met betrekking tot het gedrag van [gedaagde 1] en de eventuele aansprakelijkheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarvoor jegens [eiseres] De reden daarvoor is dat de rechtbank van oordeel is dat [eiseres] volstrekt niet heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden door het door haar gestelde gedrag van [gedaagde 1] . Zij stelt alleen maar dat de geleverde diensten voor haar geen waarde hebben gehad, waardoor de schade is te stellen op het bedrag dat is betaald voor de geleverde diensten. Maar dát de geleverde diensten geen enkele waarde hebben gehad, is op geen enkele wijze met feiten onderbouwd.
4.5.
Er is getraind van 2018 tot in januari 2023. [B] heeft gedurende die periode ook aan wedstrijden meegedaan. Gedurende die periode waren er meerdere momenten waarop de samenwerking tussentijds beëindigd had kunnen worden, maar dat is niet gebeurd. De samenwerking is telkens verlengd. Voor het eerst in september 2020. Tegenover de niet-onderbouwde stelling van [eiseres] dat de geleverde diensten geen waarde hadden, stellen [gedaagden] gemotiveerd dat [B] progressie boekte tijdens haar trainingen met [gedaagde 1] en dat zij mooie resultaten scoorde bij (internationale) wedstrijden en kampioenschappen. Zij won volgens [gedaagden] onder meer in 2019, 2021 en 2023 verschillende prijzen tijdens de [land] nationale kampioenschappen. Dat is door [eiseres] niet betwist. [gedaagden] wijzen ook op berichten van [A] aan [gedaagde 1] , waarin hij zijn tevredenheid uit over de samenwerking tussen [gedaagde 1] en [B] . Ook dat is niet betwist. [gedaagden] voeren ook aan dat er nooit is geklaagd over de uitvoering van de overeengekomen diensten. Uit de stukken en stellingen van partijen blijkt inderdaad niet dat er ooit is geklaagd over de resultaten van [B] , dat die achterbleven bij wat je normaal gesproken zou mogen verwachten. Dat daarbij sprake was van onderpresteren van [B] , laat staan dat dit het gevolg was van het gestelde gedrag van [gedaagde 1] , blijkt nergens uit en is in het licht van het vorenstaande ook niet (voldoende) onderbouwd gesteld. Nog daargelaten dat de overeenkomst geen resultaatsverplichting, maar een inspanningsverplichting inhield, zoals [gedaagden] aanvoeren. Welke resultaten [B] volgens [eiseres] dan had moeten kunnen behalen en in hoeverre dat niet is gelukt, laat staan dat dat te wijten is aan het gesteld gedrag van [gedaagde 1] , is dus volstrekt onduidelijk. De conclusie is dat [eiseres] met betrekking tot de schade die zij stelt te hebben geleden niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Voor bewijslevering is daarom geen plaats. De vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen daarom worden afgewezen.
4.6.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.799,00
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 13.799,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken