ECLI:NL:RBOBR:2025:4752

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
C/01/411874 / FT RK 25/48
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende inspanning van de gemeente voor buitengerechtelijke schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, geboren in 1958, had op 20 januari 2025 een verzoek ingediend na een faillissementsaanvraag door een schuldeiser op 8 januari 2025. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet de vereiste stappen had ondernomen om een buitengerechtelijke schuldregeling te treffen, zoals voorgeschreven in de Faillissementswet. De schuldhulpverlener van de gemeente Veldhoven had onvoldoende inspanning geleverd om verzoeker te begeleiden in het schuldhulpverleningstraject. De rechtbank stelde vast dat de gemeente tekort was geschoten in haar zorgplicht en dat verzoeker niet adequaat was geholpen bij het indienen van zijn verzoekschrift. De rechtbank concludeerde dat het minnelijk traject had moeten worden doorlopen, en omdat dit niet was gebeurd, werd het verzoek tot schuldsanering afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de onduidelijkheid in de schuldenlijst en het ontbreken van specifieke informatie over de schulden ook bijdroegen aan de afwijzing van het verzoek. De beslissing werd genomen met inachtneming van de zorgplicht van de gemeente en de noodzaak voor verzoeker om zijn schuldenpositie duidelijk te maken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Rekestnummer : C/01/411874 / FT RK 25/48
Uitspraakdatum: 24 juli 2025
afwijzing toepassing schuldsanering
in de zaak van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 8 januari 2025 heeft een schuldeiser het faillissement van verzoeker aangevraagd.
1.2.
Verzoeker heeft op 20 januari 2025 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 284 juncto 285 Faillissementswet (Fw).
1.3.
Bij brief van 22 januari 2025 heeft de griffier van de rechtbank verzoeker bericht dat het verzoek niet compleet is ingediend. Hierbij is verzoeker verzocht ervoor te zorgen dat de ontbrekende stukken uiterlijk één maand na verzending van deze brief door de rechtbank zijn ontvangen.
1.4.
Op de griffie van de rechtbank zijn hierop aanvullende stukken ontvangen op
20 februari 2025.
1.5.
Het verzoekschrift is - na meerdere verzoeken om aanhouding van de zijde van verzoeker - behandeld ter terechtzitting van 10 juli 2025. Daarbij is verzoeker gehoord. Ook is ter zitting verschenen mevrouw [X] , werkzaam als schuldhulpverlener bij de gemeente Veldhoven.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet volgens artikel 285 lid 1, aanhef en onder f van de Faillissementswet (hierna: Fw) vergezeld gaan van een met redenen omklede verklaring waarin is vermeld dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt.
2.2.
De schuldhulpverlener, mw. [X] , heeft in de verklaring ex art. 285 lid 1 Fw d.d. 17 februari 2025 het volgende aangegeven:
“Er zijn omstandigheden die de start van een minnelijke regeling belemmeren. De verzoeker heeft opdracht gekregen deze omstandigheden weg te werken. Met betrekking tot de belemmerende omstandigheden betreft het o.a. dat de schuldpositie niet vastgesteld kan worden. Verzoeker heeft een zakelijk pand in eigendom dat nog verkocht en tevens nog getaxeerd dient te worden. Verder moet er nog een liquidatiebalans opgesteld worden. Het taxatierapport en liquiditeitsbalans is mede noodzakelijk om te kunnen vaststellen of de algemene bijstand die verzoeker ontvangt een gift blijft of omgezet wordt in een lening. De verzoeker heeft opdracht gekregen het zakelijke pand te laten taxeren, liquiditeitsbalans op te laten stellen en het zakelijke pand te verkopen. Dat is in behandeling bij verzoeker.
Omdat na verwachting de omstandigheden niet binnen 4 maanden weggewerkt konden worden, loopt het traject Duurzame Financiële Dienstverlening.”
2.3.
Op de zitting heeft mevrouw [X] aangegeven dat toen verzoeker zich heeft gemeld bij de gemeente voor (financiële) hulp verzoeker zijn eigen onderneming nog moest stopzetten en het zakelijke pand nog moest worden getaxeerd en verkocht. Hierdoor stond de schuldpositie nog niet vast, waardoor de minnelijke regeling niet is gestart. De gemeente moest ook nog oordelen of de verstrekte woonkostentoeslag van € 730,- per maand een lening of een gift is. Dit zou pas duidelijk zijn nadat de schuldenpositie van verzoeker duidelijk zou zijn. Door de aanvraag van het faillissement van verzoeker moest het verzoekschrift toelating tot de schuldsaneringsregeling worden ingediend en kon dus geen minnelijke regeling meer worden gestart.
2.4.
Verzoeker heeft op de zitting verklaard dat een taxatierapport al een jaar geleden is opgemaakt. Het zakelijke pand is onlangs verkocht en met de opbrengst is de hypotheekverstrekker voldaan en de schuld aan de vereniging van eigenaren van het pand (schuld nummer 12 op de crediteurenlijst). Er is volgens verzoeker geen restschuld ontstaan. Verzoeker heeft geprobeerd om samen met zijn zoon alle relevante stukken ten behoeve het verzoekschrift te verzamelen en in te dienen. Er zijn door verzoeker geen stukken over de verkoop naar de rechtbank opgestuurd, zo heeft verzoeker op zitting verklaard.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals vermeld, volgt uit de wet dat de schuldenaar in beginsel een poging moet doen om aan zijn schuldeisers een buitengerechtelijke schuldregeling aan te bieden. In het geval van verzoeker is er voor gekozen om geen aanbod te doen aan de schuldeisers omdat - zo begrijpt te rechtbank - het zakelijke pand van verzoeker nog niet was getaxeerd en verkocht en het nog niet duidelijk was of de gemeente ter zake de verstrekking van algemene bijstand nog een schuld had. Deze schuld zou – zo begrijpt de rechtbank –immers kunnen ontstaan indien er overwaarde uit de verkoop van het pand zou vloeien, hetgeen gevolgen zou kunnen hebben op de verstrekte bijstand. Ter verduidelijking is op zitting aangegeven dat deze algemene bijstand de woonkostentoeslag betreft en niet de bijstandsuitkering. De rechtbank kan zonder een meer uitgebreide onderbouwing niet begrijpen waarom de schuldenpositie van verzoeker onduidelijk was. Verzoeker heeft namelijk in augustus 2024 – op advies van de gemeente – zijn onderneming (eenmanszaak) stopgezet en uitgeschreven uit het handelsregister. De hoogte van de hypotheek van het zakelijke pand was duidelijk en de taxatie van het pand heeft al een jaar geleden plaatsgevonden. Als het taxatierapport al in de zomer van 2024 beschikbaar was en de onderneming in augustus 2024 is opgeheven, dan was de schuldenpositie al geruime tijd voor het indienen van het verzoekschrift duidelijk. De gift van de gemeente was op dat moment een gift (ook ten tijde van de zitting is nog steeds sprake van een gift). De onduidelijke schuldenpositie wordt, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook onterecht aangedragen als reden om het minnelijk traject over te slaan. Dat er sprake was van een pand in eigendom had eveneens niet in de weg hoeven staan aan een minnelijk aanbod. De op het zakelijke pand rustende hypotheek had immers op de schuldenlijst geplaatst kunnen worden en vervolgens had een aanbod aan alle schuldeisers gedaan kunnen worden, inclusief de hypotheekverstrekker. De rechtbank stelt vast dat slechts als er sprake is van bijzondere redenen van een doorlopen van het minnelijk traject kan worden afgezien. Van zo’n reden is in dit geval niet gebleken. Het minnelijk traject had hier doorlopen moeten worden. Omdat dit nagelaten is, zal het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling worden afgewezen.
2.6.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gemeente Veldhoven onvoldoende inspanning heeft geleverd om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. De gemeente heeft op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening de zorgplicht om bijstand te verlenen aan haar inwoners. De rechtbank vindt dat zij in deze zaak tekort is geschoten. Verzoeker heeft zich begin 2024 gemeld bij de gemeente. Dat hij eerst via een ander loket (voor ondernemers met schulden) bij de gemeente is binnengekomen, verandert niets aan het feit dat de gemeente hem goed had moeten helpen in het schuldhulpverleningstraject. Dat vervolgens een faillissement is aangevraagd, verandert dit niet. Al ver vóór de aanvraag van het faillissement was – op basis van de gegevens waar de rechtbank over beschikt – de schuldenpositie van verzoeker namelijk al duidelijk en had op dat moment een minnelijke regeling doorlopen moeten worden.
Het had op de weg van de schuldhulpverlening gelegen om verzoeker tijdig en op een goede manier hulp te bieden.
2.7.
De rechtbank overweegt tot slot (ten overvloede) dat het verzoek veel onduidelijkheden en onvolledigheden bevat. Zo blijkt uit de bij het verzoekschrift gevoegde schuldenlijst dat er sprake is van 12 schulden met een omvang van in totaal € 80.963,33. In de lijst zijn jaartallen van de schulden opgenomen, maar de precieze ontstaansdata ontbreken. Bovendien is er geen onderscheid gemaakt tussen preferente en concurrente schulden. In sommige gevallen is gebleken dat voor het ontstaan van de schuld opgegeven jaartal niet klopt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de schuld aan de Belastingdienst, waarbij wordt aangegeven dat deze schuld is ontstaan in 2021. Echter uit de bijgevoegde specificatie van de Belastingdienst blijkt dat aanslagen zijn opgelegd in jaren 2021, 2022, 2023 en 2024.
Ook is er sprake van CJIB schulden. Daarvan wordt melding gemaakt in de bijlagen bij het verzoekschrift. De CJIB-schulden zijn niet opgenomen in de schuldenlijst. De rechtbank heeft verzoeker verzocht om een specificatie van de CJIB-schulden toe te zenden, maar hij heeft daar niet aan voldaan. Op de zitting heeft verzoeker verklaard dat het gaat om verkeersboetes en dat in ieder geval in 2024 nog een verkeersboete is opgelegd. Doordat de hiervoor bedoelde specificatie ontbreekt, is het op dit moment voor de rechtbank niet duidelijk waar deze CJIB-schulden over gaan. De rechtbank begrijpt dat verzoeker zelf het verzoekschrift heeft ingediend en dat de schuldhulpverlening hem daar verder niet in heeft begeleid. De rechtbank vindt dat ook dit niet past bij de zorgplicht van de gemeente.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.E.F. Moulen Janssen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2025 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.