ECLI:NL:RBOBR:2025:4779

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
01/226942-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding en verkrachting van minderjarige dochter van bevriend stel

Op 30 juli 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding en verkrachting van de minderjarige dochter van een bevriend stel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De zaak kwam aan het licht na een aangifte door de vader van het slachtoffer, die op 19 april 2022 werd gedaan. Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte, die als oppas en vriend van de familie fungeerde, haar in de periode van 24 augustus 2020 tot en met 9 september 2020 heeft gedwongen tot ontuchtige handelingen en later tot verkrachting. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld en vond voldoende steunbewijs in de verklaringen van getuigen, waaronder de vader en zusje van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft dit in het voordeel van de verdachte meegewogen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen en heeft besloten om de gevangenisstraf niet voorwaardelijk op te leggen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €3.000 aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.226942.22
Datum uitspraak: 30 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 april 2025 en 16 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 maart 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2020 tot en met 9 september 2020, althans in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, te Ommel, gemeente Asten, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het leeftijdsverschil en/of het overwicht dat hij als oppas en/of als vriend van de familie op [slachtoffer] had en/of door tegen die [slachtoffer] te zeggen "kom eens", althans woorden van gelijke strekking, en/of die [slachtoffer] vervolgens onverhoeds en/of onverwacht bij een arm vast te pakken en/of te betasten,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het vastpakken van en/of knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en/of het wrijven over de schaamstreek van die [slachtoffer] ;
T.a.v. feit 2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2020 tot en met 9 september 2020, althans in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, te Ommel, gemeente Asten, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het leeftijdsverschil en/of het overwicht dat hij als oppas en/of als vriend van de familie op [slachtoffer] had en/of door die [slachtoffer] mee te nemen naar en/of in een caravan en/of die [slachtoffer] naar binnen te duwen en/of de deur op slot te doen en/of door voorbij te gaan aan tekenen van verzet van die [slachtoffer] en/of door die [slachtoffer] op het bed te duwen en/of die [slachtoffer] uit te kleden en/of de benen van die [slachtoffer] omhoog te duwen en/of te tillen, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het met zijn vinger(s) wrijven over en/of aanraken van de vagina van die [slachtoffer] en/of het steken van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of het wrijven over en/of aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en/of het steken van zijn tong in de mond van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2020 tot en met 9 september 2020,althans in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, teOmmel, gemeente Asten, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door het leeftijdsverschil en/of het overwicht dat hij als oppas en/of als vriend van de familie op [slachtoffer] had en/of door die [slachtoffer] mee te nemen naar en/of in een caravan en/of die [slachtoffer] naarbinnen te duwen en/of de deur op slot te doen en/of door voorbij te gaan aantekenen van verzet van die [slachtoffer] en/of door die [slachtoffer] op het bed teduwen en/of die [slachtoffer] uit te kleden en/of de benen van die [slachtoffer]omhoog te duwen en/of te tillen, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het met zijn vinger(s) wrijven over en/of aanraken van de vagina van die [slachtoffer] en/of het wrijven over en/of aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en/of het steken van zijn tong in de mond van die [slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht ofzou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2020 tot en met 9 september 2020,althans in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, teOmmel, gemeente Asten, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [2004] ,door de borsten van die [slachtoffer] aan te raken en/of over de borsten van die[slachtoffer] te wrijven en/of zijn tong in de mond van die [slachtoffer] te stekenen/of te wrijven over de vagina en/of het geslachtsdeel van die [slachtoffer] en/ofde vagina en/of het geslachtsdeel van die [slachtoffer] aan te raken en/of zijnvinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] te steken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken. Daartoe is door de verdediging aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer onbetrouwbaar is. Ook is er onvoldoende steun voor haar verklaring in het dossier.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn opgesomd en uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Juridisch kader.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, zoals in dit geval, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het is voor een bewezenverklaring noodzakelijk dat er ook ander bewijs is, waaruit kan worden opgemaakt dat de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het niet nodig is dat in dit type zaken de seksuele of ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vinden in het andere bewijs. Het is voldoende dat de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in de andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] .
Op 21 december 2021 heeft er met [slachtoffer] een informatief gesprek zeden plaatsgevonden. De vader van [slachtoffer] heeft op 19 april 2022 namens haar aangifte gedaan. Vervolgens is [slachtoffer] middels een studioverhoor gehoord als getuige op 17 juni 2022.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring overweegt de rechtbank als volgt. Door de verdediging is aangevoerd dat tijdens het studioverhoor van [slachtoffer] veel meer is benoemd door [slachtoffer] dan tijdens het informatief gesprek naar voren is gekomen, wat de betrouwbaarheid van haar verklaring aantast. Net als de officier van justitie is de rechtbank bekend met het feit dat in algemene zin tijdens een informatief gesprek slechts hoofdpunten worden besproken en dat tijdens het studioverhoor juist verder in detail wordt ingegaan op de beschuldigingen. Dit is in het geval van [slachtoffer] ook gebeurd. Het gaat in dit geval dus niet om een latere uitbreiding van de verklaring die doet twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring. Bovendien heeft [slachtoffer] uitgebreid, gedetailleerd en consistent verklaard. De rechtbank verwerpt het verweer en acht de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar.
De volgende vraag die aan de rechtbank voor ligt, is of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in het dossier.
Steunbewijs ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van feit 1 heeft [slachtoffer] verklaard dat zij op camping [naam] verbleef met haar familie. Zij ging naar de wc, waar verdachte zich ook bevond bij de wasbak. Verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] bij zich geroepen. [slachtoffer] dacht dat hij haar iets wilde zeggen. Onverwacht heeft verdachte vervolgens in de borsten van [slachtoffer] geknepen en over haar vagina gewreven. [slachtoffer] heeft gezegd dat ze het niet wilde en probeerde verdachte van zich af te duwen, maar dat lukte niet omdat verdachte haar vasthield. Vervolgens kwam de vader van [slachtoffer] binnengelopen, waardoor verdachte schrok. [slachtoffer] heeft verklaard dat haar vader vroeg wat ze aan het doen waren, maar dat ze niet kon zeggen wat er aan de hand was omdat verdachte boos naar haar keek.
De vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat hij het toiletgebouw in kwam en dat hij [slachtoffer] en verdachte daar samen aantrof, en dat zij schrokken van zijn binnenkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate steun in de aangifte die door haar vader is gedaan. Hij verklaarde immers dat verdachte en [slachtoffer] schrokken toen hij hen in het toiletgebouw zag hetgeen in lijn is met de verklaring van [slachtoffer] over dat moment.
Verdachte had overwicht op [slachtoffer] door het leeftijdsverschil en zijn rol als familievriend. Bovendien heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank onverhoeds gehandeld door haar vast te pakken en plotseling te betasten. Gezien de aard van de handelingen is naar het oordeel van de rechtbank het ontuchtige karakter daarvan gegeven.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 aan verdachte ten laste gelegde.
Steunbewijs ten aanzien van feit 2.
[slachtoffer] heeft ten aanzien van feit 2 verklaard dat zij tijdens hetzelfde verblijf op camping [naam] door verdachte werd meegetrokken uit de kantine van de camping terug naar de caravan. Verdachte vertelde haar dat zij iets zou gaan beleven en dat ze dat lekker zou vinden. Bij de caravan aangekomen maakte verdachte de caravan open met de sleutel en duwde hij [slachtoffer] naar binnen. Vervolgens deed verdachte de deur op slot en stopte hij de sleutel in zijn broekzak waardoor [slachtoffer] niet meer naar buiten kon. [slachtoffer] heeft meermaals aangegeven dat ze het niet wilde en probeerde hem van zich af te duwen. [slachtoffer] ging hieraan voorbij en duwde haar op bed. Vervolgens heeft [slachtoffer] zijn tong in haar mond geduwd, aan haar borsten gezeten, haar broek naar beneden getrokken en is hij met zijn vingers de vagina van [slachtoffer] binnengedrongen. [slachtoffer] heeft bovendien verklaard dat haar broertje en zusje probeerden de caravan binnen te komen, maar dat dit niet lukte. Haar broertje en zusje hebben hun ouders gebeld. [slachtoffer] kon uiteindelijk de deur van de caravan openen.
De vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte samen met [slachtoffer] op de twee jongste kinderen aan het passen was, maar dat hij werd gebeld door hun dochter met de mededeling dat zij [slachtoffer] en verdachte niet konden vinden. Aangekomen op de camping zag de vader van [slachtoffer] hen beiden uit de caravan komen.
Het zusje van [slachtoffer] is gehoord als getuige middels een studioverhoor. Tijdens dat verhoor verklaarde zij dat zij en haar broertje de caravan niet in konden omdat deze op slot was en zij niet wisten waar [slachtoffer] en verdachte waren. Vervolgens heeft zij haar ouders gebeld en zijn ze op zoek gegaan naar [slachtoffer] en verdachte. Terug bij de caravan zag ze dat de deur weer open was en verdachte samen met [slachtoffer] naar buiten kwam. Het was niet de gebruikelijke gang van zaken dat de deur van de caravan op slot was als ze terugkwam van school.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in de verklaringen van haar vader en haar zusje. [slachtoffer] en haar zusje hebben immers beiden verklaard dat de caravan op slot was, en dat [slachtoffer] samen met verdachte de caravan uit liep. Bovendien was [slachtoffer] volgens haar zusje enige tijd met verdachte kwijt, en was het niet de gebruikelijke gang van zaken dat de caravan na school op slot was. Ook haar vader heeft verdachte en [slachtoffer] uit de caravan zien komen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte geweld gebruikt door [slachtoffer] te duwen, en heeft verdachte daarnaast overwicht gehad op [slachtoffer] door het leeftijdsverschil en het feit dat hij een vriend is van de familie van [slachtoffer] . Hij heeft [slachtoffer] meegenomen naar de caravan, haar naar binnen geduwd, de deur op slot gedaan en is voorbijgegaan aan tekenen van verzet. Hierdoor heeft [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank gedwongen handelingen ondergaan waardoor verdachte haar lichaam seksueel is binnengedrongen.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot een bewezenverklaring ten aanzien van het onder feit 2 primair aan verdachte ten laste gelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, te Ommel, gemeente Asten, door een andere feitelijkheid, te weten door het leeftijdsverschil en het overwicht dat hij als vriend van de familie op [slachtoffer] had en door tegen die [slachtoffer] te zeggen "kom eens", en die [slachtoffer] vervolgens onverhoeds bij een arm vast te pakken en te betasten, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het vastpakken van en knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en het wrijven over de schaamstreek van die [slachtoffer] ;
T.a.v. feit 2 primair:
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, te Ommel, gemeente Asten, door geweld en een andere feitelijkheid te weten door het leeftijdsverschil en het overwicht dat hij als vriend van de familie op [slachtoffer] had en door die [slachtoffer] mee te nemen naar en in een caravan en die [slachtoffer] naar binnen te duwen en de deur op slot te doen en door voorbij te gaan aan tekenen van verzet van die [slachtoffer] en door die [slachtoffer] op het bed te duwen en die [slachtoffer] uit te kleden en de benen van die [slachtoffer] omhoog te duwen en te tillen, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het met zijn vingers wrijven over en aanraken van de vagina van die [slachtoffer] en het steken van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] en het wrijven over en aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en het steken van zijn tong in de mond van die [slachtoffer] .

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding en verkrachting van [slachtoffer] , de op dat moment minderjarige dochter van een bevriend stel. Het is niet tot een penetratie met zijn penis gekomen, omdat haar familie op een gegeven moment voor de deur stond. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie en heeft bovendien geen enkel respect gehad voor de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat zedenfeiten grote impact hebben op het leven van slachtoffers en dat zij de psychische gevolgen nog lang met zich mee kunnen dragen, zeker als het bovendien gaat om een jong minderjarig slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit eveneens tot uitdrukking in de toelichting bij de vordering benadeelde partij die ter terechtzitting is gegeven door de advocaat van [slachtoffer] . Verdachte heeft zich met zijn handelen laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en zich niet bekommerd om de gevoelens van [slachtoffer] en de gevolgen van zijn handelen op haar. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 juli 2025 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte (hoewel langer geleden) eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verdachte heeft niet mee willen werken aan het opstellen van een reclasseringsrapport waardoor de rechtbank weinig inzicht in de persoon van verdachte heeft gekregen. Uit het dossier en het behandelde ter zitting is gebleken dat verdachte PDD-NOS en een cocaïneverslaving heeft, een beperkt sociaal leven heeft en enigszins zorg mijdend lijkt te zijn.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in dit kader te gelden dat de behandeling op de zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Verdachte is op 15 augustus 2022 door de politie verhoord.
Hoewel het (eerste) verhoor van de verdachte in de jurisprudentie in beginsel niet als een handeling wordt beschouwd waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld, gaat de rechtbank daar in deze zaak gelet op de ouderdom van het feit zelf wel vanuit. De redelijke termijn is dus aangevangen op 15 augustus 2022. De rechtbank heeft einduitspraak gedaan op 30 juli 2025. Daarmee is de redelijke termijn met 11 maanden overschreden. De rechtbank houdt hier in het voordeel van verdachte rekening mee.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf (gedeeltelijk) voorwaardelijk op te leggen.
Alles overziend zal de rechtbank aldus aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [slachtoffer] een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend ter hoogte van € 3.000,00 bestaande uit immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en daarbij eveneens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om gelet op de bepleite vrijspraken de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
Beoordeling.
De rechtbank acht gelet op de aard en schending van de normstelling, te weten een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit, het evident dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Zij is op andere wijze in haar persoon aangetast. De rechtbank acht dit voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft in het verleden verschillende begeleiding en hulpverlening gehad voor haar verstandelijke beperking en krijgt sinds kort muziektherapie waarin aandacht wordt besteed aan het verwerken van het seksueel misbruik. Ze heeft last van boosheid en verdriet en haar haar is uitgevallen door stress. Naar het oordeel van de rechtbank is de gehele vordering toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 57, 63, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
t.a.v. feit 2 primair:
verkrachting
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
* een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden;
legt op de volgende
maatregel:
* de
maatregel van schadevergoeding;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 3.000,00 euro. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 3.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Bernsen, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. M.J.C. van der Vegte, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 30 juli 2025.