ECLI:NL:RBOBR:2025:4910

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
01.162690.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed van cocaïne

Op 4 augustus 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een ernstig verkeersongeval. Op 30 juni 2023 raakte de verdachte, terwijl hij onder invloed van cocaïne verkeerde, van de weg op de afrit van de A50 bij Nistelrode. Door zijn onoplettendheid en afleiding door andere inzittenden en zijn telefoon verloor hij de controle over het voertuig, dat over de kop sloeg en van het talud afgleed. Een van de inzittenden, genaamd [slachtoffer], werd uit de auto geslingerd en raakte zwaar lichamelijk gewond, met als gevolg de amputatie van een arm. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend was, maar verwierp het standpunt van de officier van justitie dat de verdachte roekeloos had gehandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 80 uren taakstraf subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens werd hem een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het letsel van het slachtoffer, maar concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

[01.162690.23]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.162690.23
Datum uitspraak: 4 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [adres] .,
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juli 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juni 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2023 te Nistelrode, gemeente Bernheze als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te gaan rijden nadat hij cocaïne had gebruikt en/of
- te rijden zonder voortdurend zijn aandacht bij de weg te houden en/of
- gekomen bij afrit 15, die afrit op te rijden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse (te) hoge snelheid en/of
- een rechts van die weg gelegen berm/talud in te rijden en/of/althans de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig te verliezen en/of
- tegen een in de berm staand verkeersbord te rijden en/of te botsen en/of (vervolgens)
- het talud af te rijden en/of af te glijden,

waardoor althans mede waardoor, het door hem bestuurde motorrijtuig over de kop is geslagen waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten amputatie van een arm, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2023 te Nistelrode, gemeente Bernheze als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, A50,
- heeft gereden nadat hij cocaïne had gebruikt en/of
- heeft gereden zonder voortdurend zijn aandacht bij de weg te houden en/of
- gekomen bij afrit 15, die afrit op is gereden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse (te) hoge snelheid en/of
- een rechts van die weg gelegen berm/talud in is gereden en/of/althans de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig is verloren en/of
- tegen een in de berm staand verkeersbord is gereden en/of gebotst en/of(vervolgens)
- het talud af is gereden en/of afgegleden,

waardoor althans mede waardoor, het door hem bestuurde motorrijtuig over de kop is geslagen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het tenlastegelegde.

De feiten.
Vaststaat dat verdachte op 30 juni 2025 als bestuurder van een personenauto, terwijl hij onder invloed van cocaïne verkeerde, op de afrit van de A50 bij Nistelrode, van de weg is geraakt. Op dat moment had verdachte, door de situatie in de door hem bestuurde auto, zijn aandacht niet voortdurend bij het verkeer. Verdachte heeft vervolgens op de afrit de controle over het door hem bestuurde voertuig verloren. Dit voertuig is daarna tegen een verkeersbord gebotst en van het talud van de afrit naar beneden gegleden waarbij het voertuig diverse keren over de kop is geslagen. Onder aan het talud is voertuig tot stilstand gekomen. Toen bleek dat [slachtoffer] , één van de inzittenden van de door verdachte bestuurde personenauto, uit het voertuig was geslingerd en dat één van zijn armen was geamputeerd.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is en dat verdachte met zijn rijgedrag roekeloos heeft gehandeld.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging geconcludeerd dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Over de mate van schuld die verdachte aan dat ongeval heeft, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij is opgemerkt dat onvoldoende blijkt dat verdachte bewust buitengewoon onvoorzichtige gedragingen heeft verricht.
Het oordeel van de rechtbank.

het beoordelingskader
Vooreerst merkt de rechtbank op dat niet de vraag aan de rechtbank voorligt of verdachte opzet heeft gehad op het veroorzaken van de tenlastegelegde aanrijding. Dat is ook niet het [strafrechtelijk] verwijt dat hem wordt gemaakt. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Vastgesteld dient te worden of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. Het komt er daarbij op aan of verdachte tekort is geschoten in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Daarbij is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat strafrechtelijk sprake is van schuld in voornoemde zin.
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Artikel 5a lid 1 WVW 1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft".

de bewijsmiddelen
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

nadere overwegingen
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 21 juli 2025, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met de door hem bestuurde personenauto gelet op de ter plaatse geldende omstandigheden met een te hoge snelheid heeft gereden. Van dit onderdeel van de tenlastelegging [derde gedachtestreepje] zal de rechtbank verdachte vrijspreken. Daaraan doet niet af dat verdachte – zoals hij ook ter terechtzitting van 21 juli 2025 heeft verklaard – voordat hij de afrit opreed, de toegestane maximumsnelheid ruimschoots heeft overschreden, dat hij toen met zijn telefoon aan het filmen was en die films had doorgestuurd. Op één filmpje is te zien dat verdachte terwijl hij aan het filmen is met zijn telefoon in één hand, met de andere hand een ballon met lachgas aanneemt. Dit alles terwijl verdachte onder invloed was van cocaïne. De grenswaarde bij enkelvoudig gebruik van cocaïne is weliswaar niet overschreden, maar de rechtbank is van oordeel dat dit gebruik niet positief zal hebben bijgedragen aan zijn gedrag tijdens het rijden.
De omstandigheden zoals hiervoor omschreven leiden volgens de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte "zeer onvoorzichtig en onoplettend" heeft gereden. Aangezien niet is komen vast te staan dat verdachte op het moment direct voorafgaand aan het ongeluk met te hoge snelheid heeft gereden of dat de grenswaarde van het cocaïne gebruik is overschreden, zijn de omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte "roekeloos" in voornoemde zin heeft gereden.

de conclusie
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” zal worden weergegeven.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 juni 2023 te Nistelrode, gemeente Bernheze als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- te gaan rijden nadat hij cocaïne had gebruikt en
- te rijden zonder voortdurend zijn aandacht bij de weg te houden en
- een rechts van die weg gelegen berm in te rijden en de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig te verliezen en
- tegen een in de berm staand verkeersbord te botsen en vervolgens
- het talud af te rijden en/of af te glijden,

waardoor het door hem bestuurde motorrijtuig over de kop is geslagen waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten amputatie van een arm, werd toegebracht

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden berecht overeenkomstig het volwassenenstrafrecht zoals dit door de reclassering is geadviseerd. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en
  • een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in het rapport van Novadic-Kentron van 11 juli 2025 zijn geadviseerd en
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
De officier van justitie heeft deze op schrift gestelde vordering aan de rechtbank overgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging bepleit bij strafoplegging aan verdachte toepassing te geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht en daarmee het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdediging heeft gesteld dat verdachte de door de reclassering gestelde voorwaarden zal naleven en dat uitvoering van een taakstraf mogelijk is. Ten aanzien van de oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.

algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.

de ernst van het bewezenverklaarde feit
Verdachte heeft met de door hem bestuurde personenauto een ongeval veroorzaakt terwijl hij op dat moment onder invloed van cocaïne verkeerde. Door de andere inzittenden van zijn personenauto en door het gedrag van verdachte zelf, was de aandacht van verdachte onvoldoende gericht op het verkeer en op het besturen van zijn personenauto. Door het ongeval is de arm van een van de inzittenden geamputeerd. Het slachtoffer zal de rest van zijn leven met deze handicap geconfronteerd blijven.

de persoon van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank er enerzijds rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor verkeersdelicten maar anderzijds dat hij in het verleden wel strafbeschikkingen voor het overtreden van verkeersdelicten heeft aanvaard.
Uit het reclasseringsrapport van de verslavingsreclassering GGZ, Novadic-Kentron, van 11 juli 2025 volgt dat verdachte door diverse stoornissen moeite heeft om zich in het dagelijks leven staande te houden. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om af te wijken van het advies van \ de reclassering om het volwassenenstrafrecht toepassen bij een aan verdachte op te leggen straf. De problemen waarmee verdachte kampt kunnen naar het oordeel van de rechtbank voldoende aandacht krijgen binnen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht het opleggen van die bijzondere voorwaarden wel noodzakelijk om herhaling te voorkomen en verdachte meer handvaten te bieden om zijn leven op een positieve manier vorm te geven. Verder ziet de rechtbank in de persoon van verdachte aanleiding om alleen een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, zonder daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

redelijke termijn
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen met het verhoor van verdachte op 1 juli 2023. Er is geen sprake van feiten en omstandigheden die maken dat het tijdsverloop geheel of gedeeltelijk is toe te rekenen aan de verdediging. Ook is geen sprake van feiten en omstandigheden die ertoe dienen te leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank de redelijke termijn met ongeveer twee maanden is overschreden.
Gelet op de geringe overschrijding volstaat de rechtbank met de constatering dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, zonder daar gevolgen aan te verbinden of verdachte in een op te leggen straf te compenseren voor die termijnoverschrijding.

de conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals die in het dictum van dit vonnis nader zullen worden omschreven. Ook zal verdachte worden veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
6, 175 en 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
 een
taakstrafvoor de duur
van 240 uren[tweehonderdveertig uren] te vervangen door 120 dagen hechtenis indien veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte groot 80 uren[tachtig uren] te vervangen door 40 dagen hechtenis indien veroordeelde dit deel van de taakstraf niet of niet naar behoren verricht,
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van Novadic-Kentron op het adres Rompertsebaan 12, 5231 GS te 's-Hertogenbosch (073-6409696). Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich diagnosticeren en behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
- Richtlijn middelengebruik
Veroordeelde houdt zich aan de richtlijnen van de reclassering, ook als dit abstinentie van drugs en/of alcohol inhoudt. Hij werkt mee aan de controle op drugs- en alcoholgebruik. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de hiervoor genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. E.C.L. Pechaczek en mr. M. Langstraat, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 4 augustus 2025.
Mr. Pechaczek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.