“
Door aldus te oordelen, zonder te onderzoeken of het beroep van DPD op de contractuele
opzegtermijn van één maand naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar was, is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van
het hof komt immers erop neer dat de contractuele opzegtermijn van één maand buiten
toepassing blijft en op grond van gedurende de uitvoering van de overeenkomst gewijzigde
omstandigheden wordt vervangen door een termijn van drie (DPD) of twee ( [eiser 2] )
maanden. In het wettelijk stelsel van art. 6:248 BW en art. 6:258 BW kan een contractuele
bepaling niet op grond van alleen de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid
op deze manier worden ‘uitgeschakeld’. Daaraan doet niet af dat de aanvullende werking
van de redelijkheid en billijkheid kan meebrengen dat degene die gebruik wil maken van een contractuele opzegmogelijkheid onder omstandigheden gehouden kan zijn de wederpartij aan te bieden een (schade)vergoeding te betalen, en dat bij het bepalen van de omvang van deze (schade)vergoeding van belang kan zijn of de opzeggende partij aan de wederpartij een langere dan de contractuele opzegtermijn gunt of - bij beoordeling achteraf – heeft gegund. Op een dergelijke toepassing van de aanvullende werking berust het oordeel van het hof niet. Het verschil is erin gelegen dat als bij de bedoelde toepassing van de
aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid op de contractueel bepaalde termijn
wordt opgezegd zonder het aanbieden van een vergoeding, de hoogte van de dan alsnog te
bepalen (schade)vergoeding afhangt van wat in de omstandigheden van het geval uit
redelijkheid en billijkheid voortvloeit, en niet van de hypothetische gevalsvergelijking die het hof op grond van wanprestatie tot uitgangspunt heeft genomen. De hiervoor in 3.1
weergegeven klacht is derhalve gegrond.”