ECLI:NL:RBOBR:2025:4978

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
25/896
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting wegens te late indiening

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 15 augustus 2025, worden de beroepen van eisers tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting behandeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven had op 31 januari 2025 aan zowel eiseres als eiser een naheffingsaanslag opgelegd van € 81,20, bestaande uit parkeerbelasting en naheffingskosten. Na bezwaar zijn deze aanslagen gehandhaafd, waarop eisers op 16 april 2025 beroep hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat deze te laat zijn ingediend. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en deze termijn eindigde op 9 april 2025. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift pas op 16 april 2025 is ontvangen, wat buiten de termijn valt. Eisers hebben geen juridisch valide reden kunnen aanvoeren voor de te late indiening. De rechtbank concludeert dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, waardoor de naheffingsaanslagen in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 25/896 en SHE 25/1624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2025 in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

[eiser], uit [woonplaats], eiser,
gezamenlijk: eisers,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van eisers tegen de (na bezwaar gehandhaafde) naheffingsaanslagen parkeerbelasting.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 31 januari 2025 aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 81,20 opgelegd (naheffingsaanslag I), bestaande uit € 2,40 parkeerbelasting en € 78,80 naheffingskosten.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op 31 januari 2025 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 81,20 opgelegd (naheffingsaanslag II), bestaande uit € 2,40 parkeerbelasting en € 78,80 naheffingskosten.
1.3.
Met de uitspraak op bezwaar van 26 februari 2025 (kenmerk 1149138) heeft de heffingsambtenaar naheffingsaanslag I gehandhaafd (bestreden uitspraak I).
1.4.
Met de uitspraak op bezwaar van 26 februari 2025 (kenmerk 1149124) heeft de heffingsambtenaar naheffingsaanslag II gehandhaafd (bestreden uitspraak II).
1.5.
Eisers hebben met een op 16 april 2025 door de rechtbank ontvangen brief beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraken I en II.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
Eiser heeft desgevraagd schriftelijk toegelicht waarom eisers hun beroepschrift hebben ingediend buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn van zes weken.
1.8.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Op 3 januari 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in [plaats]. De parkeercontroleur heeft op 3 januari 2025 omstreeks 14:20 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Vervolgens is naheffingsaanslag I opgelegd. Het beroep tegen deze met bestreden uitspraak I gehandhaafde naheffingsaanslag is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/896.
2.2.
Op 3 januari 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in [plaats]. De parkeercontroleur heeft op 3 januari 2025 omstreeks 14:01 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Vervolgens is naheffingsaanslag II opgelegd. Het beroep tegen deze met bestreden uitspraak II gehandhaafde naheffingsaanslag is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/1624.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat ze te laat zijn ingediend en daarvoor juridisch geen goede reden is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
4. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
4.1.
Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het beroepschrift aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan. Als op de enveloppe geen (leesbaar) poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift tijdig op de post is gedaan als het de eerste of tweede werkdag na de beroepstermijn is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het beroepschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan.
4.2.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Anders gezegd: het moet er dan om gaan dat er juridisch gezien een goede reden is om buiten de wettelijke termijn het beroepschrift in te dienen. Als dat laatste het geval is, dan laat de rechtbank een niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
Zijn de beroepen te laat ingediend en is daarvoor een goede reden?
5. Vaststaat dat de dagtekening van de bestreden uitspraken I en II 26 februari 2025 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 9 april 2025.
5.1.
Eisers hebben het beroepschrift per post verstuurd. Het beroep is bij de rechtbank ontvangen op 16 april 2025. Dat is later dan de tweede werkdag na afloop van de beroepstermijn. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
5.2.
Eiser heeft – ook voor eiseres – hiervoor in zijn brief van 15 juni 2025 de volgende reden gegeven. “
De reactie in dit geval was inderdaad gewoon te laat. Geen reden. Parkeerboetes (inderdaad boetes; mijn partner had ook een boete, ook gereageerd, maar helemaal nooit meer iets gehoord) kwamen binnen, we zijn daar tegen in bezwaar gegaan (boetes van begin januari, betaling voor de parkeervergunningen zijn 23 december afgeschreven van de rekening, gemeente Eindhoven heeft deze meer dan 2 weken later verwerkt in het systeem) en bezwaar is afgewezen met als reden dat het onze verantwoording is om op tijd te betalen. Beroep daarop moest binnen een bepaalde tijd verstuurd worden, we hadden nog even tijd en ineens was de tijd om. Wel nog verstuurd, maar dus te laat.
(…)
Toen kwam uw brief, maar door mijn eerdere ervaring heb ik daar niet eens meer op gereageerd. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik dit weekend thuiskwam en uw brief aantrof. Het is erg attent dat u nog de moeite neemt om een herinnering te sturen.
Blijft het 'probleem' dat mijn beroep (en eigenlijk ook dat van mijn partner) te laat verstuurd is.
5.3.
De rechtbank vindt dat uit wat eisers verder aanvoeren juridisch geen goede reden blijkt om te laat beroep in te stellen. Eiser erkent in zijn brief dat eisers te laat waren met het instellen van de beroepen. Eiser wijst op de gang van zaken met betrekking tot het verlengen van zijn parkeervergunning en de opgelegde naheffingsaanslag. De rechtbank begrijpt daaruit dat dit voor eisers allemaal wat onoverzichtelijk was geworden, maar tegelijkertijd erkent eiser ook dat dit alles geen reden oplevert om te laat beroep in te stellen. Daarmee is de rechtbank het eens.
5.4.
Om de hiervoor genoemde redenen moeten de beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de (met de bestreden uitspraken gehandhaafde) naheffingsaanslagen parkeerbelasting in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.