3.1.De Gemeenten vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
I. voor recht verklaart dat de eigen bijdragen die [gedaagde] int van personen die gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer en die woonachtig zijn in de gemeente Laarbeek en de gemeente Gemert-Bakel, aan de Gemeenten toekomen;
II. [gedaagde] veroordeelt om de eigen bijdragen die personen die gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer en die woonachtig zijn in de gemeente Laarbeek en de gemeente Gemert-Bakel aan de Gemeenten zijn verschuldigd voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer te innen en te blijven innen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,- per gemeente per dag of dagdeel dat [gedaagde] na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 200.000,- per gemeente;
III. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan de Gemeenten een ritadministratie te verstrekken waaruit de hoogte van de eigen bijdragen blijkt die [gedaagde] vanaf 1 augustus 2024 tot aan de datum van het vonnis heeft geïnd bij de personen die gebruik hebben gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer en die woonachting zijn in de Gemeenten, en
[gedaagde] veroordeelt om vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan het einde van de looptijd van de overeenkomst maandelijks en uiterlijk binnen vier weken na afloop van iedere maand een ritadministratie aan de Gemeenten te verstrekken waaruit de hoogte van deze eigen bijdragen blijkt, een en ander op straffe van een dwangsom ad € 1.000,- per gemeente per dag of dagdeel dat [gedaagde] na betekening van het vonnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 200.000,- per gemeente;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de nakosten;
V. [gedaagde] op grond van nakoming ex artikel 3:296 BW veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente Laarbeek te betalen een bedrag ad € 64.502,57 (€ 89.502,57 - € 25.000,-, zijnde de helft van het bedrag ad € 50.000,- dat [gedaagde] in het kader van een tijdelijke minnelijke regeling aan de Gemeenten heeft voldaan), bestaande uit eigen bijdragen die [gedaagde] vanaf 1 maart 2023 tot en met 31 juli 2024 heeft geïnd van personen die woonachtig zijn in de gemeente Laarbeek en die gebruik hebben gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. [gedaagde] op grond van nakoming ex artikel 3:296 BW veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente Gemert-Bakel te betalen een bedrag ad € 120.951,10 (€ 145.951,10 - € 25.000,-, zijnde de helft van het bedrag ad € 50.000,- dat [gedaagde] in het kader van een tijdelijke minnelijke regeling aan de Gemeenten heeft voldaan), bestaande uit eigen bijdragen die [gedaagde] vanaf 1 maart 2023 tot en met 31 juli 2024 heeft geïnd van personen die woonachtig zijn in de gemeente Gemert-Bakel en die gebruik hebben gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag;
VII. [gedaagde] op grond van nakoming ex artikel 3:296 BW veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente Laarbeek en de gemeente Gemert-Bakel te betalen de eigen bijdragen die [gedaagde] vanaf 1 augustus 2024 tot en met het einde van de looptijd van de Overeenkomst int van personen die woonachtig zijn in de gemeente Laarbeek en de gemeente Gemert-Bakel en die gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer en die blijken uit de ritadministratie die [gedaagde] op grond van de vordering onder III. maandelijks aan de Gemeenten verstrekt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf dertig dagen na het einde van iedere kalendermaand waarop de eigen bijdragen betrekking hebben tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
VIII. [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente Laarbeek te betalen een bedrag ad € 64.502,57 (lees: € 89.502,57 - € 25.000,-, zijnde de helft van het bedrag ad € 50.000,- dat [gedaagde] in het kader van een tijdelijke minnelijke regeling aan de Gemeenten heeft voldaan), bestaande uit eigen bijdragen die [gedaagde] vanaf 1 maart 2023 tot en met 31 juli 2024 heeft geïnd van personen die woonachtig zijn in de gemeente Laarbeek en die gebruik hebben gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
IX. [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de gemeente Laarbeek en de gemeente Gemert-Bakel te betalen de eigen bijdragen die [gedaagde] vanaf 1 augustus 2024 tot en met het einde van de looptijd van de overeenkomst int van personen die woonachtig zijn in de gemeente Laarbeek en de gemeente Gemert-Bakel en die gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer en die blijken uit de ritadministratie die [gedaagde] op grond van de vordering onder III. maandelijks aan de Gemeenten verstrekt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf dertig dagen na het einde van iedere kalendermaand waarop de eigen bijdragen betrekking hebben tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag.