Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
.Onderweg in de ambulance zegt verdachte dat hij de woning wel in brand had gezet
.Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat de wil en dus het oogmerk van verdachte op de brandstichting gericht moet zijn geweest.
De bewezenverklaring.
te duchten was
De strafbaarheid van de feiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest;
- de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (
- de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (
Het oordeel van de rechtbank.
hierna: PBC) onderzoek verricht naar – kort gezegd – de geestesvermogens van verdachte. De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van 18 juni 2025. De conclusie en het advies luiden – zakelijk weergegeven – onder meer:
hierna: GVM) op te leggen.
De op te leggen straf.
De op te leggen maatregelen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
bedreiging met brandstichting/ontploffing, meermalen gepleegd.
gevangenisstrafvoor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
terbeschikkingstellingmet bevel tot
verpleging van overheidswege;
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel;
maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] (daartoe vertegenwoordigd door [bewindvoering slachtoffer] ., [adres 2] ex artikel 1:441 lid 1 BW), van een bedrag van € 5.000,-.
maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 150,-.