ECLI:NL:RBOBR:2025:5020

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
25/1207
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en procesbelang van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 8 augustus 2025, wordt de naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 80,30 aan eiser beoordeeld. Eiser had zijn voertuig niet aangemeld in de parkeerapp, waardoor hij niet voldeed aan de vergunningsvoorwaarden. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank oordeelt dat eiser ontvankelijk is in zijn beroep, maar dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiser had moeten betalen voor het parkeren, aangezien de vergunning niet geldig was zonder aanmelding. De rechtbank wijst het verzoek om coulance af, omdat de wet geen ruimte biedt voor matiging van de naheffingsaanslag op basis van persoonlijke omstandigheden. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1207

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
( [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd aan eiser.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 31 maart 2025 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 80,30 opgelegd (de naheffingsaanslag), bestaande uit € 1,50 parkeerbelasting en € 78,80 naheffingskosten.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 1 mei 2025 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Feiten

2. Op 3 maart 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in [plaats] . Deze parkeerplaats is aangewezen als plaats waar tegen betaling mag worden geparkeerd. [2] De parkeercontroleur heeft op 3 maart 2025 omstreeks 09:23 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De heffingsambtenaar stelt primair dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Eiser doet volgens hem in essentie een beroep op coulance en de rechtbank heeft geen bevoegdheid voor het toepassen van coulance. Eiser heeft daarom volgens de heffingsambtenaar geen procesbelang.
De rechtbank volgt de heffingsambtenaar hierin niet. In belastingzaken wordt in principe pas aangenomen dat geen procesbelang meer bestaat op het moment dat de aanslag waartegen beroep wordt of is ingesteld geheel is vernietigd. Die situatie doet zich hier niet voor. Andere gronden waarop eisers beroep niet-ontvankelijk zouden zijn heeft de rechtbank niet aangetroffen. Dit betekent dat eiser ontvankelijk is in zijn beroep en dat de rechtbank dat inhoudelijk zal beoordelen.
4. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd. Het beroep is dan ook ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser stelt niet ter discussie dat hij op het moment dat hij zijn auto parkeerde wist dat ter plaatse een verplichting gold om betaald te parkeren. Eiser vindt echter dat zijn werkgever al betaald had.
5.1.
Aan de werkgever van eiser ( [naam werkgever] ) is namelijk een parkeervergunning verleend waarmee (onder andere) eiser als werknemer van [naam werkgever] kan parkeren aan de [adres] . Om van die vergunning gebruik te maken is vereist dat eiser zijn parkeeractie via een parkeerapp (2Park) aanmeldt. Eiser erkent dat hij van deze voorwaarde op de hoogte is.
5.2.
Eiser zegt dat hij op 3 maart 2025 kwam aanrijden bij zijn werk, zijn auto parkeerde en op dat moment werd gebeld op zijn zakelijke telefoon waarop ook de parkeerapp staat. Daardoor was eiser afgeleid en vergat hij zijn parkeeractie in de app aan te melden. Eiser vindt echter dat hierdoor niemand is benadeeld, omdat zijn werkgever hoe dan ook heeft betaald voor de parkeervergunning en dat er van het daarvoor geldende maximum aantal parkeerplaatsen (van 122 stuks) nog ruim voldoende beschikbaar waren. Om diezelfde reden verzoekt eiser om coulance.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Voor zover eiser bedoelt te zeggen dat de parkeervergunning geldig is zonder aanmelding in de parkeerapp, volgt de rechtbank hem daarin niet. De heffingsambtenaar wijst terecht op rechtspraak van de Hoge Raad waarin is overwogen dat geen sprake is van parkeren met een parkeervergunning op het moment dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van die vergunning. [3] Uit de genoemde vergunningsvoorwaarde volgt dat het niet registreren van een parkeeractie in de parkeerapp 2Park betekent dat de vergunning niet geldig is. Omdat eiser heeft geparkeerd zonder daarbij gebruik te maken van een (geldige) vergunning, had hij bij aanvang van het parkeren parkeergeld moeten betalen. Eiser heeft dit niet gedaan, zodat de naheffingsaanslag in zoverre is terecht opgelegd.
6.2.
Eiser verzoekt ook om coulance, mede omdat hij zich vele malen wel geregistreerd heeft in de parkeerapp. De rechtbank kan dat verzoek goed begrijpen, omdat bij het opleggen van een boete rekening kan worden gehouden met persoonlijke omstandigheden. Maar hoewel de naheffingsaanslag parkeerbelasting door veel mensen als een boete wordt ervaren, is die dat juridisch gezien niet [4] en kan die daar ook niet mee worden gelijkgesteld. [5] Als – zoals in dit geval – is komen vast te staan dat eiser ten onrechte geen parkeergeld heeft betaald, dan is dat juridisch voldoende om de naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen. De wet biedt de rechter – anders dan bij een boete – geen ruimte om vanwege persoonlijke omstandigheden de naheffingsaanslag te matigen of op nihil te stellen. [6] Dat is slechts anders als sprake is van een uitzonderlijke geval waarin eiser niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. [7] Van zo’n geval is niet gebleken.
6.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Bijlage 2 bij de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2025, Gemeenteblad 2024, nr. 529940.
3.Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336, overweging 3.2.
4.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.1.1. tot en met 5.1.3.
5.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.2.1.
6.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.4. en overweging 5.6.2. tot en met 5.6.5.
7.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.1. tot en met 5.4.3.