ECLI:NL:RBOBR:2025:5021

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
25/600
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens te late indiening

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 8 augustus 2025, wordt het beroep van eiseres tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk verklaard. De naheffingsaanslag, opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, betrof een bedrag van € 73,90, bestaande uit € 1,00 parkeerbelasting en € 72,90 aan naheffingskosten. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar haar beroep werd te laat ingediend. De rechtbank oordeelt dat detentie geen geldige reden is voor de te late indiening van het beroepschrift, aangezien eiseres had kunnen zorgen voor iemand die het beroep tijdig indiende. De rechtbank heeft geen bewijs ontvangen van een toezegging van de rechtbank om buiten de wettelijke termijn beroep in te stellen. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 11 februari 2025, maar het beroepschrift werd pas op 5 maart 2025 ontvangen. De rechtbank concludeert dat er geen juridische grond is voor de te late indiening en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De naheffingsaanslag blijft daarmee in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: [naam]),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, de heffingsambtenaar
([naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de (na bezwaar gehandhaafde) naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 30 november 2024 aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 73,90 opgelegd (de naheffingsaanslag), bestaande uit € 1,00 parkeerbelasting en € 72,90 naheffingskosten.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 31 december 2024 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd.
1.6.
Eiseres heeft schriftelijk gereageerd op vragen van de rechtbank.
1.7.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Feiten

2. Op 11 november 2024 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan het [adres] in [woonplaats]. Deze parkeerplaats is aangewezen als plaats waar tegen betaling mag worden geparkeerd. [1] De parkeercontroleur heeft op 11 november 2024 omstreeks 11:11 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend en daarvoor juridisch geen goede reden is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
4. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [3] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
4.1.
Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [5] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [6] Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het beroepschrift aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan. Als op de enveloppe geen (leesbaar) poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift tijdig op de post is gedaan als het de eerste of tweede werkdag na de beroepstermijn is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het beroepschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan.
4.2.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Anders gezegd: het moet er dan om gaan dat er juridisch gezien een goede reden is om buiten de wettelijke termijn het beroepschrift in te dienen. Als dat laatste het geval is, dan laat de rechtbank een niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [7]
Is het beroep te laat ingediend en is daarvoor een goede reden?
5. Vaststaat dat de dagtekening van de bestreden uitspraak 31 december 2024 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 11 februari 2025.
5.1.
Eiseres heeft het beroepschrift per post verstuurd. Het beroep is bij de rechtbank ontvangen op 5 maart 2025. Dat is later dan de tweede werkdag na afloop van de beroepstermijn. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
5.2.
De rechtbank heeft aan eiseres met een brief van 21 juli 2025 aan eiseres gevraagd wat de reden is van de te late indiening van haar beroepschrift.
5.3.
De vader van eiseres – die aangeeft als gemachtigde voor eiseres op te treden – heeft namens eiseres in de e-mail van 24 juli 2025 de volgende reden gegeven: “
Omdat ik gedetineerd zat kon ik moelijk communiceren ..maar had dat schijnbaar mogelijk gemaakt zij het met vertraging en had daar voor gebeld en uitstel voor gekregen...,..
5.4.
De rechtbank vindt dat wat eiseres aanvoert juridisch geen goede reden oplevert om te laat beroep in te stellen.
5.4.1.
Eiseres wijst erop dat zij gedetineerd is geweest waardoor het moeilijk was om te communiceren. De rechtbank heeft daar begrip voor, maar tegelijkertijd is het op geen enkele manier aannemelijk geworden dat het hierdoor voor eiseres onmogelijk was om op tijd beroep in te stellen of dat door iemand anders voor haar te laten doen (zoals haar vader).
5.4.2.
Eiseres zegt nog dat zij heeft gebeld en uitstel heeft gekregen voor het instellen van beroep. Eiseres heeft in het geheel niet duidelijk gemaakt met wie er is gebeld, waar die betreffende persoon werkzaam is en wat haar concreet zou zijn toegezegd. Niet is gesteld dat een dergelijke toezegging door of namens de rechtbank gedaan is. Het is bij de medewerkers van griffie van de rechtbank ook bekend dat het niet mogelijk is voor welke functionaris dan ook om toe te zeggen dat uitstel mogelijk is van de wettelijke beroepstermijn. Die termijnen staan namelijk vast in de wet en nergens in de wet wordt de mogelijkheid geboden om daarvan uitstel te verlenen. Medewerkers van de griffie hebben wel een telefooninstructie voor het geval dat als iemand belt met de mededeling dat zij of hij eigenlijk te laat is met het instellen van beroep en vraagt of het nog zin heeft om beroep in te stellen. De telefooninstructie voor dat geval houdt in dat een griffiemedewerker dan zegt dat iemand altijd beroep kan instellen, maar dat de rechter dan beoordeelt of de reden waarom te laat beroep is ingesteld juridisch een goede reden is. Gesteld dat (de vader van) eiseres met de griffie van de rechtbank heeft gebeld, dan is er geen reden om aan te nemen dat door een griffiemedewerker een andersluidende mededeling zou zijn gedaan.
5.5.
Dus omdat het beroep te laat is ingediend en eiseres daarvoor juridisch geen goede reden heeft moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat de (met de bestreden uitspraak gehandhaafde) naheffingsaanslag parkeerbelasting in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2024, Gemeenteblad 2023, nr. 547441.
2.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
6.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
7.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.