ECLI:NL:RBOBR:2025:5069

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
01/196557-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De tenlastelegging betrof seksuele handelingen met een 13-jarig meisje op 29 oktober 2022 en met een ander 13-jarig meisje op 5 november 2022. De verdachte heeft erkend dat hij seksuele handelingen heeft verricht met het eerste meisje, maar stelde dat hij niet op de hoogte was van haar werkelijke leeftijd, omdat zij zich voordeed als 16-jarige. De verdediging betoogde dat de handelingen vrijwillig en met instemming van het meisje hebben plaatsgevonden en dat er geen sprake was van een ontuchtig karakter, omdat de handelingen niet in strijd waren met de sociaal-ethische norm. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen niet als ontuchtig konden worden aangemerkt, omdat er geen ongelijkwaardigheid was tussen de betrokkenen en de handelingen binnen de context van hun relatie als normaal konden worden beschouwd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit en ook van het tweede feit wegens gebrek aan bewijs. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.196557.23
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2025 en 29 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 mei 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 29 oktober 2022, althans in of omstreeks de periode van1 oktober 2022 tot en met 31 oktober 2022 te Boxtel,met [slachtoffer 1] , geboren op [2009 1] , die de leeftijd van twaalf jarenmaar nog niet die van zestien jaren had bereikt,buiten echt,een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die[slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn penis in de mond en/of zich door die [slachtoffer 1]laten pijpen en/of het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of hetzich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2hij op of omstreeks 5 november 2022 te Boxtel,met [slachtoffer 2] , geboren op [2009 2] ,die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,buiten echt,een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die[slachtoffer 2] ,te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] en/of zich doordie [slachtoffer 2] laten pijpen;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij seks heeft gehad met een minderjarig meisje tussen de 12 en 16 jaar oud. Verdachte en [slachtoffer 1] hebben allebei verklaard dat zij seks met elkaar hebben gehad op 29 oktober 2022 en daarbij alle handelingen hebben verricht zoals vermeld in de tenlastelegging. Vast staat dat [slachtoffer 1] toen pas 13 jaar oud was. De leeftijd van het overtreden artikel (artikel 245 WvSr oud) is geobjectiveerd, waardoor niet ter zake doet dat verdachte niet op de hoogte was van de werkelijke leeftijd van [slachtoffer 1] . De handelingen hebben een ontuchtig karakter nu deze in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Er was immers geen sprake van een affectieve relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 1] geeft er blijk van dat de seksuele handelingen tegen haar wil in hebben plaatsgevonden. Bovendien was er sprake van een leeftijdsverschil van vijf jaren. Dat is fors te achten gelet op de verschillende levensfases waarin verdachte en [slachtoffer 1] verkeerden. De verklaring van [slachtoffer 1] is betrouwbaar mede gelet op de oprecht overkomende emoties die zij toonde tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 2 juli 2025. Gelet op het voorgaande kan het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan niet wettig en overtuigend bewezen worden wegens het gebrek aan ondersteunend bewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] . Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging bepleit dat verdachte vrijgesproken moet worden van de twee ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 is het volgende aangevoerd. Hoewel de seksuele handelingen zoals ten laste gelegd onder feit 1 hebben plaatsgevonden, terwijl [slachtoffer 1] op dat moment pas 13 jaar oud was en verdachte pas net 18 jaar oud, kan niet tot een bewezenverklaring gekomen worden. Het ontuchtige karakter ten aanzien van dit feit ontbreekt namelijk, omdat er geen sprake is van handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm. Het gaat immers om vrijwillig seksueel contact tussen twee jongeren die in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen. [slachtoffer 1] had tegenover verdachte gelogen over haar leeftijd door zich voor te doen als een 16-jarige. Verdachte, die pas 17 jaar oud was op het moment van de eerste ontmoeting met [slachtoffer 1] , had geen redenen hieraan te twijfelen. Het dossier geeft er blijk van dat [slachtoffer 1] op dat moment ook al heel volwassen was voor haar leeftijd. Verdachte vertoonde daarentegen nog kinderlijk gedrag en ging om met jongere vrienden. Hoewel van een volwaardige affectieve relatie nog geen sprake was, hebben er in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde verschillende ‘dates’ plaatsgevonden tussen de twee jongeren, waarin sprake was van wederzijdse interesse, intimiteit en nieuwsgierigheid. Er was sprake van gelijkwaardigheid tussen hen.
Evenals de officier van justitie is de verdediging van mening dat er onvoldoende (steun)bewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 2] om tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit te komen. Bovendien is de verklaring van [slachtoffer 2] aantoonbaar tegenstrijdig en dus onbetrouwbaar, aldus de verdediging.

Het oordeel van de rechtbank.

T.a.v. feit 1:
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich op of omstreeks 29 oktober 2022 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt en dat deze handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verdachte heeft erkend dat hij de ten laste gelegde seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] en dat die handelingen ook bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] . Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] op dat moment 13 jaar (en 10 maanden) oud was. De leeftijd van het overtreden artikel (artikel 245 WvSr oud) is geobjectiveerd, waardoor niet ter zake doet dat verdachte niet op de hoogte was van de werkelijke leeftijd van [slachtoffer 1] .
In deze zaak staat dan ook niet ter discussie of verdachte en [slachtoffer 1] seks hebben gehad op 29 oktober 2022. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze handelingen zijn aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
De wetgever heeft sinds 2002 voor ogen gehad dat het bij deze bepaling gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Seksueel gedrag tussen leeftijdgenoten dat in het huidig tijdgewricht als normaal wordt beschouwd, valt buiten het bereik van de strafwet (aldus Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, 27745). Normaal seksueel verkeer tussen jongeren is geen ontucht. Er kan pas van ontucht sprake zijn bij seks tussen een kind en een aanmerkelijk ouder persoon (aldus de Minister, Tweede Kamer, 27745, nr. 14).
Volgens vaste jurisprudentie kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken, bijvoorbeeld als er sprake is van vrijwillig contact tussen personen die in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen en die een affectieve relatie hebben. Gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen speelt daarbij een rol. De seksuele handelingen zijn niet ontuchtig wanneer deze algemeen als sociaal-ethisch zijn aanvaard. Of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt hangt in belangrijke mate af van een waardering van de feiten en omstandigheden van het geval.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
Leeftijdsverschil en gelijkwaardigheid
Verdachte en [slachtoffer 1] hebben elkaar in mei of juni 2022, een paar maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde, leren kennen. Verdachte, die geboren is op [2004] , was ten tijde van de eerste ontmoeting nog minderjarig. Hij was op dat moment 17 jaar oud. [slachtoffer 1] , die geboren is op [2009 1] , was op dat moment circa 13,5 jaar oud. Op 14 juni 2022 werd verdachte 18 jaar oud. Ten tijde van het ten laste gelegde, te weten op of omstreeks 29 oktober 2022, was verdachte meerderjarig en was het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer 1] circa 4,5 jaar. Een dergelijk leeftijdsverschil tussen een 18-jarige en een 13-jarige leidt in beginsel tot ongelijkwaardigheid. Toch is de rechtbank van oordeel dat daarvan in dit specifieke geval geen sprake is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ten eerste had [slachtoffer 1] tegenover verdachte gelogen over haar leeftijd door zich voor te doen als een 16-jarige. Hoewel leeftijd een geobjectiveerd bestanddeel is en dit derhalve op zichzelf niet relevant is, is dit onder de huidige omstandigheden wel een punt dat van belang is. Volgens verdachte had hij, gelet op [slachtoffer 1] ’ uiterlijk en voorkomen, geen redenen te twijfelen dat zij inderdaad 16 jaar was. Dat [slachtoffer 1] daarnaast ook in haar gedrag al heel volwassen was voor haar leeftijd, volgt ook uit de verklaring van de zus van [slachtoffer 1] . Ook volgt hieruit dat [slachtoffer 1] tegen haar zus had verteld dat ze al seksueel actief was. Verdachte daarentegen was juist minder ver in zijn ontwikkeling in vergelijking tot zijn leeftijdsgenoten, zo blijkt uit het advies van de reclassering van 12 mei 2025. Hij vertoonde nog kinderlijk gedrag en ging om met aanzienlijk jongere vrienden. Hoewel verdachte en [slachtoffer 1] in verschillende levensfases verkeerden - [slachtoffer 1] zat in de tweede klas van de middelbare school en verdachte was gestopt met school en had reeds een betaalde baan - neemt de rechtbank hierbij wel in aanmerking dat zij allebei nog thuis woonden en elkaar op dezelfde feestjes en in dezelfde vrienden-/kennissenkring troffen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 1] en verdachte weliswaar in kalenderleeftijd flink van elkaar verschilden, maar dat zij wat persoonlijkheid en belevingswereld dichterbij elkaar lagen. Voorts geeft het dossier op geen enkele wijze blijk van enig uit de leeftijd voortvloeiend overwicht of anderszins van ongelijkheid.
Opbouw
Hoewel van een ‘officiële’ (affectieve) relatie kennelijk geen sprake was, is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake was van een bepaalde opbouw in het contact tussen de twee jongeren in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde. In deze maanden is sprake geweest van wederzijdse en groeiende interesse, gevoelens én intimiteit. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Blijkens de verklaringen van zowel verdachte als [slachtoffer 1] bleven zij sinds de eerste ontmoeting in mei of juni 2022 contact met elkaar houden via Snapchat en hebben er sindsdien meerdere fysieke afspraken plaatsgevonden. Er is een keer samen gewandeld, verdachte met zijn vrienden bij de hockeyclub van [slachtoffer 1] geweest en verdachte is ook 2 tot 3 keer voorafgaand aan het ten laste gelegde bij [slachtoffer 1] thuis geweest, waarbij hij de vader van [slachtoffer 1] al had ontmoet. Verdachte en [slachtoffer 1] vonden elkaar leuk en voorafgaand aan het ten laste gelegde hadden zij ook al meerdere keren met elkaar gezoend. Op de betreffende avond hadden verdachte en [slachtoffer 1] , samen met een vriend van verdachte (getuige [getuige 1] ) en een vriendin [slachtoffer 1] (getuige [slachtoffer 2] ) bij [slachtoffer 1] thuis met elkaar afgesproken om samen te chillen. Verdachte en [slachtoffer 1] lagen die avond dicht tegen elkaar aan op de bank en er werd geknuffeld en gezoend. Op enig moment besloten zij samen naar boven te gaan, naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zich toen uitgekleed en is in zijn onderbroek in het bed van [slachtoffer 1] gaan liggen. [slachtoffer 1] kwam erbij liggen en trok vervolgens haar trui uit, waarna zij alleen nog een bh en kort broekje aan had. Hierna zijn verdachte en [slachtoffer 1] verder intiem geweest en hebben de ten laste gelegde seksuele handelingen plaatsgevonden. Het voorgaande geeft blijk van een natuurlijke opbouw van contact, gevoelens en intieme spanningen tussen verdachte en [slachtoffer 1] in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde, zoals dat doorgaans ook gaat in de opbouw van een (affectieve) relatie.
In dit verband overweegt de rechtbank nog dat het niet ongebruikelijk of uitzonderlijk is dat er seksueel contact is tussen jongeren zonder dat er sprake is van een volwaardige affectieve relatie en dat het algemeen bekend is dat jongeren in deze levensfase experimenteren op seksueel gebied.
Vrijwilligheid
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de seksuele handelingen op 29 oktober 2022 tegen haar wil in hebben plaatsgevonden. Zij zou dit meerdere malen duidelijk hebben proberen te maken aan verdachte onder meer door meerdere keren “nee” te zeggen. Toen hij daaraan geen gehoor gaf verstijfde ze, aldus [slachtoffer 1] . Verdachte stelt zich daarentegen op het standpunt dat het initiatief tot de seksuele handelingen van [slachtoffer 1] kwam en dat de handelingen geheel vrijwillig en met instemming van [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden.
Zowel verdachte als [slachtoffer 1] hebben verklaard dat de vriend van verdachte, getuige [getuige 1] , en de vriendin van [slachtoffer 1] , getuige [slachtoffer 2] , ten tijde van de seksuele handelingen direct naast hen lagen op een matras naast het bed van [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt dat de verklaringen van deze twee getuigen geen blijk geven van enige mate van onvrijwilligheid. Integendeel. Zowel [getuige 1] als [slachtoffer 2] dachten dat de seks wel vrijwillig was. Zij hebben [slachtoffer 1] geen “nee” hebben horen zeggen tegen verdachte of anderszins opgemerkt dat er seksuele handelingen plaatsvonden tegen de wil van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij na de seks naar beneden is gegaan met getuige [slachtoffer 2] omdat ze zich niet fijn voelde. Tegen getuige [slachtoffer 2] zou zij gezegd hebben dat ze zich vies voelde en wilde douchen, maar ook daar geeft de verklaring van [slachtoffer 2] geen blijk van. Daarbij komt dat uit de verklaring van getuige [slachtoffer 2] volgt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , een week na het incident van 29 oktober 2022, te weten op 5 november 2022, wederom met verdachte en een vriend hadden afgesproken om te komen ‘chillen’ bij [slachtoffer 1] thuis. Het initiatief hiertoe kwam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] over de ongewenste gebeurtenissen een week eerder, kan de rechtbank dit niet goed met elkaar rijmen. Twee weken na de seksuele handelingen, toen zij ontdekte dat ze niet ongesteld was geworden en de zwangerschapstest een (vals) positieve uitslag gaf, heeft [slachtoffer 1] voor het eerst tegen haar zus en [slachtoffer 2] verteld dat de seks tussen haar en verdachte onvrijwillig was geweest. Diezelfde avond heeft haar zus een melding bij de politie gedaan.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtbank in het dossier geen steunbewijs ziet voor de verklaring van [slachtoffer 1] om te kunnen vaststellen dat de seksuele handelingen op of omstreeks 29 oktober 2022 tegen de wil van [slachtoffer 1] in hebben plaatsgevonden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat binnen de geschetste context niet kan worden gezegd dat de seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer 1] in strijd zijn geweest met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ontuchtig karakter aan de seksuele handelingen ontbreekt. Nu de gedragingen, vanwege het ontbreken van het ontuchtige karakter, buiten het bereik van de strafwet vallen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
T.a.v. feit 2:
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen op 5 november 2022 met [slachtoffer 2] , die op dat moment 13 jaar oud was.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs, stelt de rechtbank voorop dat het in zedenzaken regelmatig voorkomt dat verklaringen van een slachtoffer en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan. Als de verdachte ontkent, zoals in het onderhavige geval, is de verklaring van een slachtoffer vaak het enige directe wettig bewijsmiddel.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige, dus ook niet enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Dit betekent dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun moeten vinden in ander bewijs in het dossier. Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan het slachtoffer. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van bijvoorbeeld de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het ten laste gelegde. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin beantwoorden, maar moet per geval worden beoordeeld.
Beoordeling
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende steun vindt in ander bewijs in het dossier. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd en de overige bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van de moeder van [slachtoffer 2] (getuige [getuige 2] ), [slachtoffer 1] en haar zus [naam] , zijn te herleiden naar één en dezelfde bron, te weten: [slachtoffer 2] . Aangezien [slachtoffer 2] zelf de bron is op basis waarvan deze getuigenverklaringen tot stand zijn gekomen, kunnen deze verklaringen niet als steunbewijs dienen. Bovendien komen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op bepaalde punten niet overeen waardoor er ruimte bestaat voor twijfel. Hoewel de moeder van [slachtoffer 2] emoties heeft waargenomen toen [slachtoffer 2] haar over de gebeurtenissen van 5 november 2022 vertelde, was dit niet kort nadat de gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden. Om die reden kan ook deze verklaring niet als steunbewijs dienen. Overige bewijsmiddelen zijn er niet, waardoor niet aan het bewijsminimum is voldaan om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 5.000 euro aan immateriële schadevergoeding en 84,54 euro aan reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 5.000 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Spreektverdachte
vrijvan de
onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Freese - de Haas, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.