ECLI:NL:RBOBR:2025:5231

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
01/155183-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 24 juni 2023 in Eindhoven opzettelijk brand heeft gesticht aan de voordeur van een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een brandversnellende vloeistof en open vuur heeft gehandeld, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige personen met zich meebracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 568 dagen, waarvan 540 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot brandstichting bij een andere woning, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk een begin van uitvoering heeft gemaakt. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als alleenstaande ouder en zijn psychische problematiek, en heeft besloten om een voorwaardelijke straf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van het delict, de impact op de slachtoffers en de rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.155183.23
Datum uitspraak: 19 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1991] ,
wonende te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juli 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1hij op of omstreeks 24 juni 2023 te Eindhoven, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij een woning, gelegen aan de [adres 2] , door met dat opzet een open vuur in aanraking te brengen met terpentine, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan de voordeur is verbrand, in elk geval een brand is ontstaan, en terwijl daarvan- gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de in die woning aanwezige goederen/inboedel en/of naastgelegen woning(en) en/of de in die woning(en) aanwezige goederen/inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of- levensgevaar voor de in de voornoemde woning aanwezige perso(o)n(en) en/of in de naastgelegen woningen aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of -gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de voornoemde woning aanwezige perso(o)n(en) en/of de in de naastgelegen woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2023 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een gedeelte van) de voordeur van de woning gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
2hij op of omstreeks 24 juni 2023 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan/bij een woning, gelegen aan de [adres 3] , met dat opzet- een brandbare vloeistof op en/of rond de voordeur en/of grond heeft gespoten en/of- een (open) vuur heeft ontstoken en dat bij de verspoten vloeistof heeft gehouden,en terwijl daarvan- gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de in die woning aanwezige goederen/inboedel en/of naastgelegen woning(en) en/of de in die woning(en) aanwezige goederen/inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of- levensgevaar voor [slachtoffer 2] en/of zijn familie, althans (een) andere in die woning aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die Iegorov en/of zijn familie, althans (een) andere in die woning aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit 1 primair en feit 2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar brand heeft gesticht, maar dat niet kan worden bewezen dat daardoor levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Uit het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing - dat pas op 7 oktober 2023 is opgemaakt - blijkt dat er slechts sprake was van roetschade aan de voordeur en de onderdelen die tot die voordeur behoren.
De brand is uit zichzelf gedoofd en het brandweerkorps is ook niet ter plaatse geweest. Daarmee is geen sprake van gemeen gevaar voor andere goederen dan die voordeur of levensgevaar voor anderen ontstaan.
De subsidiair ten laste gelegde vernieling van de voordeur kan volgens de raadsman wel worden bewezen.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot brandstichting heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Op de foto’s in het proces-verbaal van de forensische opsporing is te zien dat er een vloeistofspoor over het pad richting de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres 3] loopt. Dit vloeistofspoor komt overeen met de camerabeelden die zijn vastgelegd door de camera die aan deze woning was bevestigd.
Op deze beelden is enkel te zien dat verdachte een vloeistof nabij de brievenbus verspreidt, wegloopt van die woning en daarna in de bossages gaat liggen.
Verdachte heeft deze vloeistof niet met open vuur in aanraking gebracht.
Ook is op de camerabeelden niet te zien dat verdachte probeert om een aansteker (of ander open vuur) in aanraking te brengen met deze vloeistof. Daarom kan volgens de raadsman geen sprake zijn van een poging tot brandstichting.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een begin van uitvoering inhielden, gericht op de voltooiing van de brandstichting.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op de camerabeelden van de woning gelegen aan de [adres 3] te Eindhoven (bestandsnaam [bestandsnaam] ) is te zien dat verdachte richting de voordeur en de brievenbus van de betreffende woning loopt en stilstaat ter hoogte van de gevel van die woning.
Vervolgens is een geluid te horen dat overeenkomt met het geluid van een dop die van een fles wordt afgedraaid. Daarna is het geluid te horen van een vloeistof die wordt uitgegoten.
Op de daarop volgende camerabeelden met bestandsnaam [bestandsnaam] is te zien dat verdachte met versnelde pas wegloopt van de gevel van de woning. Tenslotte is te zien dat verdachte in de bossages van de voortuin van die woning verdwijnt.
Hoewel verdachte een - zo is later gebleken: brandversnellende - vloeistof op het kunststof paneel naast de voordeur van de woning gelegen aan de [adres 3] heeft aangebracht - waarbij deze vloeistof deels door de brievenbus heen in de woning terecht is gekomen - is uit het dossier niet af te leiden dat verdachte daadwerkelijk heeft geprobeerd om open vuur in aanraking te brengen met deze brandversnellende vloeistof.
Bij het forensisch onderzoek zijn ook géén sporen aangetroffen waaruit blijkt dat de vloeistof die bij de woning gelegen aan de [adres 3] is aangebracht, met open vuur in contact is gekomen.
Evenmin is op de camerabeelden waar te nemen dat verdachte op enig moment de door hem gesprenkelde vloeistof met open vuur in aanraking brengt.
De handelingen van verdachte kunnen onder deze omstandigheden niet worden aangemerkt als een begin van uitvoering, maar hooguit als voorbereidingshandelingen ten behoeve van een brandstichting. Nu dit niet aan verdachte is tenlastegelegd, betekent dit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem onder feit 2 ten laste gelegde poging tot brandstichting.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen. [1]
1.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 24 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (pag. 84-87 van einddossier)Op 24 juni 2023, omstreeks 02.44 uur, hoorden wij het OC een aanvraag doen voor een eenheid ter plaatse aan de [adres 2] te Eindhoven. Aldaar zou melder een brandlucht ruiken en vonken zien door de spleet van de voordeur.
Nadat de melder buiten was wezen kijken, zag hij ook roetvlekken op de deur en had hij het vermoeden dat er iets in de brand was gestoken. Wij liepen de voortuin van melder op en hoorden aan onze rechterzijde in de voortuin van de buurman enig geritsel. Wij zagen dat melder in de deuropening stond en vertelde dat hij op de woning van een vriendin paste. Hij was in de woning aanwezig en rook op een gegeven moment een petroleumlucht. Wij zagen tevens dat de voordeur, het kozijn en het plafond van het afdakje boven de voordeur zwartgeblakerd waren. Naast de voordeur zagen wij dat er een gesmolten wit flesje op de grond stond.
Wij hoorden de buurman zeggen dat hij wakker was geworden en dat hij toen op zijn camerabeelden zag dat er iemand in zijn voortuin was. Daartoe verplaatsten wij ons naar de voortuin van de buurman, van [adres 3] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag bij het betreden van de voortuin een gedaante op de grond lag tussen de struiken.
Ik zag dat de man een rond voorwerp in zijn handen had en dat er een witte fles met daarin terpentine naast hem lag. Tijdens het aftasten van de kleding rook ik, verbalisant [verbalisant 1] , voortdurend een penetrante lucht, die ik even daarvoor ook rook in de woning van [adres 2] . Wij zagen dat de man [verdachte] betrof, geboren op [1991] te [geboorteplaats] . Ik trof onder de struiken een aansteker, wat ik herkende als het voorwerp wat hij even daarvoor vast had.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden [adres 4] ), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , van 25 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (pag. 117-123 van einddossier)Om 02:17:13 uur is op de camerabeelden aan de opritzijde een lichtflits te zien in de [adres 5] . In de ruit van de woning, schuin tegenover de woning aan de [adres 2] , is in de weerspiegeling van de ruit een vlam te zien.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 24 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (pag. 93-95 van einddossier)Op 24 juni 2023, omstreeks 02.19 uur, was ik in de woning gelegen aan de [adres 2] in Eindhoven. Ik was alleen in de woning. Ineens rook ik een hele erge rook- of petroleum lucht. Ik ben toen naar beneden gelopen en de vreemde lucht werd steeds sterker. Toen ik in de hal was zag ik dat de voordeur in brand stond. Ik zag vuur door de rand van de deur heen komen. Ik durfde de voordeur niet te openen omdat ik niet wist wat er aan de hand was. Ik ben via de achterdeur naar buiten gerend en heb 112 gebeld. Toen ik buiten was zag ik pas dat de hele voordeur zwart was van het vuur.
4.
Een proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , van 7 oktober 2023 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (pag. 1 -4 van forensisch dossier)Op 24 juni 2023 om 04:30 uur, werd door ons een brandonderzoek ingesteld naar aanleiding van een te [adres 2] op 24 juni 2023 te 02:48 uur plaatsgehad hebbende brand.
Omschrijving schade
[adres 2] :
Wij zagen dat de voordeur in de voorgevel zwart beroet was. Wij zagen dat het kozijn rondom de voordeur en de ruit boven de voordeur zwart beroet was. Wij zagen dat het plafond van de overkapping boven de voordeur zwart beroet was. Wij zagen dat de tochtstrip aan de onderzijde van het kozijn van de voordeur gesmolten was. Wij zagen dat de buitenzijde van de voordeur gedeeltelijk gesmolten was. Wij zagen een vloeistofspoor tussen de bestrating voor de voordeur.
Onderzoek:
Op 24 juni 2023 werd een sporen- en oorzaaksonderzoek ingesteld in bovengenoemd object.
Wij zagen een vloeistofspoor op de bestrating voor de voordeur van [adres 2] . Door ons werd middels de Mini-RAE PID (foto-ionisatiedetector) een verhoogde waarde gemeten op het vloeistofspoor tussen de bestrating. Door ons werd een monster van het witte zand onder de bestrating veiliggesteld in een glazen brandpot (SIN AAOU3785NL).
Uitsluiting oorzaak:. De woning aan de [adres 2] heeft aan de buitenzijde van de voordeur gebrand. Op de plek van de woning waren geen bronnen aanwezig die een brand veroorzaakt kunnen hebben. Gelet op dit feit, is de kans aannemelijker dat de brand ontstaan is door het inbrengen van open vuur bij de voordeur.
Onderzoek door forensisch instituut:
Op 24 juli 2023 werden de volgende sporen/stukken van overtuiging voor nader onderzoek overgebracht naar het NFI:
- AAOU3785NL
De gedane vraagstelling luidde:
- Is er een brandversnellend middel aanwezig?
- Zo ja, in welke produktklasse valt dit brandversnellend middel?
Op 24 juli 2023 ontvingen wij het verkort deskundigenrapport, nummer 2023.08.01.115.
Hieruit blijkt dat in AAOU3785NL de aanwezigheid van motorbenzine.
Bij de brand was gemeen gevaar voor personen en/of goederen aanwezig.
5.
Een ander geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut “Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Eindhoven op 24 juni 2023” opgemaakt en ondertekend van 24 augustus 2023 door drs. M.M.P. Grutters, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pag. 18 -24 van forensisch dossier);
6.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 augustus 2025:
Het klopt dat ik op 24 juni 2023 opzettelijk brand heb gesticht bij de woning gelegen aan de [adres 2] in Eindhoven. Ik heb daarbij een vloeistof gebruikt.
Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 24 juni 2023 opzettelijk brand heeft gesticht bij de woning aan de [adres 2] in Eindhoven.
Gevaar voor goederen/levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of vanwege de brandstichting gevaar voor goederen dan wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is geweest. Anders dan de raadsman heeft bepleit gaat het bij die beoordeling niet om het gevaar dat de brand en het verloop van die brand
daadwerkelijkhebben opgeleverd, maar moet vast komen te staan dat het gevaar voor goederen of personen naar algemene ervaringsregels
voorzienbaarmoet zijn geweest ten tijde van de brandstichting.
De rechtbank stelt vast dat in voornoemd forensisch onderzoek wordt gesteld dat bij de brand gemeen gevaar voor personen en/of goederen aanwezig was. De rechtbank kan zich hierin vinden en overweegt daartoe als volgt. Nu verdachte een brandversnellende vloeistof met open vuur in aanraking heeft gebracht bij de voordeur van de woning gelegen aan de [adres 2] , is er allereerst gevaar te duchten geweest voor de (goederen in de) gang en de rest van de woning. Op de foto’s bij het proces-verbaal van de forensische opsporing is ook te zien dat de overkapping zwart geblakerd was met roet en dat vlak achter de voordeur in de gang bij het raam boven de brievenbus gordijnen/lamellen zijn bevestigd.
Naar het oordeel van de rechtbank was er aldus voldoende brandbaar materiaal in de nabijheid van de voordeur aanwezig waardoor branduitbreiding in de gang eenvoudig had kunnen plaatsvinden. Dit had uiteindelijk kunnen leiden tot een brand in de gehele woning.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand onvoorspelbaar is en zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen, waarbij de rookontwikkeling al snel een levensbedreigende situatie oplevert.
Gelet hierop acht de rechtbank ook bewezen dat er levensgevaar/ gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest voor de aanwezige in de woning.
Het incident vond namelijk in de nacht plaats en getuige [getuige] bevond zich ten tijde van de brandstichting op de bovenverdieping van die woning.
Doordat verdachte - op een voor nachtrust bestemd tijdstip- opzettelijk brand heeft gesticht bij de voordeur van een woning, is de rechtbank van oordeel dat levensgevaar/ gevaar voor zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat een mogelijke rol van derden zou moeten leiden tot een kwalificatie dat er sprake zou zijn geweest van medeplegen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde alleen heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Op 24 juni 2023 te Eindhoven, opzettelijk brand heeft gesticht aan een woning, gelegen aan de [adres 2] , door met dat opzet een open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de voordeur is verbrand, en terwijl daarvan- gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in die woning aanwezige goederen/inboedel en- levensgevaar voor de in de voornoemde woning aanwezige persoon en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de voornoemde woning aanwezige persoon te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting expliciet aangevoerd dat hij géén beroep doet op psychische overmacht.
Voor zover de rechtbank het verweer van verdachte zelf dat hij - nadat hij met een vuurwapen was bedreigd - de brand heeft “moeten stichten” in opdracht van anderen, toch moet verstaan als een beroep op een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden, is de rechtbank van oordeel dat het dossier daarvoor geen enkel aanknopingspunt biedt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een maximale taakstraf op te leggen in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf waaraan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering kunnen worden verbonden.
De raadsman heeft expliciet aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeer vergaande consequenties heeft voor de persoonlijke situatie van verdachte en heeft de rechtbank daarom verzocht om te kiezen voor een andere strafmodaliteit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 24 juni 2023 ’s nachts brand gesticht bij een voordeur van een woning door die te besprenkelen met een brandversnellende vloeistof en deze vloeistof vervolgens met open vuur in aanraking te brengen.
Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen gemeen gevaar voor goederen veroorzaakt, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de persoon die in deze woning aanwezig was.
Dat het gevaar en de schade uiteindelijk beperkt zijn gebleven tot voornamelijk roetschade, is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van verdachte is te danken.
Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk feit. Naast de forse materiële schade heeft een brand een grote impact op betrokkenen en omwonenden.
Daarnaast zorgt een brandstichting in een woonwijk voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn daarom ook onvoorspelbaar en niet zelden ook onbeheersbaar. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gezien de aard en ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feit is in beginsel de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank ziet in deze zaak echter reden om aan verdachte een andere straf op te leggen en overweegt daartoe als volgt.
In het rapport van gedragsdeskundige drs. J.F.G.M. van Nunen van 3 december 2023 wordt - kort gezegd - geconcludeerd dat de verdachte kampt met persoonlijkheidsproblematiek en een verstandelijke beperking waardoor het hem ten laste gelegde in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De gedragsdeskundige adviseert om aan verdachte een intensieve begeleiding door de reclassering op te leggen in samenwerking met een ambulante behandeling in een forensische psychologische/psychiatrische polikliniek.
De reclassering heeft in het rapport van 17 juli 2025 aangegeven dat verdachte positief staat ten opzichte van het reclasseringstoezicht dat hem reeds in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is opgelegd. De reclassering adviseert om dit toezicht te continueren, waarbij verdachte een behandeling door GGZE “de Omslag” dient te ondergaan. Deze behandeling is reeds opgestart. Ook de ondersteuning die verdachte sinds 2018 van begeleidingsinstantie “Versterk” krijgt is nog actueel. Voortzetten van het
toezicht zou volgens de reclassering de mogelijkheid bieden om verder in te zetten op het welslagen van een behandeltraject en de gelegenheid bieden om verdachte te confronteren en grenzen aan te geven, waar de begeleiding van Versterk vooral náást verdachte zal staan.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte fulltime de zorg draagt voor zijn achtjarige dochter. Zijn zevenjarige dochter is woonachtig bij zijn ex-partner, met wie hij een goed contact onderhoudt. Een gevangenisstraf zal ertoe leiden dat hij de huurwoning - waarin hij met zijn oudste dochter woont - verliest en dat de ondersteuning en hulp aan verdachte zal worden gestaakt.
Daarnaast heeft de rechtbank oog voor de situatie dat verdachte ruim twee jaar geleden bijna een maand in voorlopige hechtenis heeft gezeten, daarna werd geschorst en hij zich gedurende een periode van ruim twee jaren aan schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden.
Redelijke termijn.
De rechtbank houdt ook rekening met het tijdsverloop van deze zaak. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. In dit geval moet de termijn
worden gerekend vanaf 24 juni 2023, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum, nu het vonnis wordt gewezen op 19 augustus 2025.
Hieruit volgt dat de redelijke termijn met bijna twee maanden is overschreden. De rechtbank zal deze tijdsoverschrijding in strafmatigende zin meewegen bij de aan verdachte op te leggen straf door deze te verdisconteren in de strafmodaliteit.
Conclusie.
Alles afwegend zal de rechtbank verdachte niet terugsturen naar de gevangenis maar een gevangenisstraf van 568 dagen waarvan 540 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest opleggen. Met de oplegging van deze gevangenisstraf wordt de ernst van het bewezenverklaarde feit tot uitdrukking gebracht.
Daarnaast acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte zich conformeert aan de hem geboden hulpverlening. Ook daartoe dient de voorwaardelijke gevangenisstraf, als stok achter de deur. Hieraan worden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbonden, teneinde hem te motiveren om zijn leven goed op de rit te krijgen en een delictvrij bestaan zal handhaven.
Daarnaast legt de rechtbank de maximale taakstraf op.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde feit 1 primair bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straffen:
een gevangenisstrafvoor de duur van 568 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 540 dagen
voorwaardelijkmet een
proeftijd van 2 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
en stelt als bijzondere voorwaarden:
-veroordeelde meldt zich op binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd tussen 9.00 en 12.00 uur bij Reclassering Nederland op het telefoonnummer 088 804 1504; veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-indien de reclassering dit noodzakelijk acht laat veroordeelde zich behandelen door GGZE De Omslag, Stevig of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
de behandeling bij de GGZE is reeds gestart; de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
-veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Als dit meer passend geacht wordt dient veroordeelde mee te werken aan een behandeltraject bij een instelling met een LVB-specialisatie;
-geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
-hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;

-heft op het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.C. van der Vegte, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. G.F.A.M. de Graauw, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 19 augustus 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven (onderzoek Zeerus) genummerd PL2100- 2023137407.