ECLI:NL:RBOBR:2025:5252

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
C/01/415961 / KG ZA 25-258
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • T. Zuidema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over rookverbod in cellencomplex van de politie in ’s-Hertogenbosch

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit de Nederlandse Nietrokersvereniging CAN en een advocaat, een kort geding tegen de politie over het rookverbod in het cellencomplex aan de Vogelstraat 41 in ’s-Hertogenbosch. De eisers stelden dat er een algeheel rookverbod geldt in het politiegebouw en dat de politie haar zorgplicht niet nakomt door het roken in de luchtruimtes toe te staan. De advocaat van de eisers had eerder contact gehad met de politie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de rookoverlast, maar de politie stelde dat er geen overtreding van de Tabaks- en Rookwarenwet was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers geen spoedeisend belang hadden, aangezien zij al sinds 2022 op de hoogte waren van de situatie en pas in 2025 een kort geding aanspanden. De rechter wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van de politie, die op € 1.821,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 19 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/415961 / KG ZA 25-258
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

kantoorhoudende en wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [eiser] ,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
NEDERLANDSE NIETROKERSVERENIGING CAN (CLUB ACTIEVE NIETROKERS),
gevestigd te Muiden,
hierna te noemen: de vereniging CAN,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. [eiser] ,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
POLITIE,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
voor deze procedure
POLITIE EENHEID OOST-BRABANT,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de politie,
advocaat: mr. A.T. Bolt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 juli 2025 met producties 1 tot en met 16;
- de brief van [eiser] van 3 augustus 2025 met producties 17 tot en met 19;
- de brief van mr. Bolt van 4 augustus 2025 met producties 1 tot en met 5;
- de mondelinge behandeling van 5 augustus 2025 om 13:30 uur.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] treedt op als strafrechtadvocaat en bezoekt in dat kader verdachten in het cellencomplex aan de Vogelstraat 41 in ’s-Hertogenbosch.
2.2.
De vereniging CAN is een vereniging die zich inzet voor een rookvrije samenleving.
2.3.
Bij e-mailbericht van 7 maart 2022 heeft [eiser] de politie aangeschreven met het verzoek om het roken in de luchtruimtes niet langer te faciliteren. [eiser] heeft in die e-mail gesteld dat het roken in de luchtruimtes in strijd is met het ontmoedigingsbeleid van de overheid en hij heeft erop gewezen dat rookruimtes per 1 juli 2021 verboden zijn in overheids- en openbare gebouwen. [eiser] verzoekt de politie per omgaande de rookruimte in het cellencomplex te sluiten, bij gebreke waarvan hij heeft aangekondigd de overtreding te zullen melden bij de Nederlandse Voedsel- en WarenAutoriteit (hierna te noemen: NVWA).
2.4.
Bij e-mail van 9 maart 2022 heeft de politie op het bericht van [eiser] gereageerd en medegedeeld dat er geen sprake is van een inpandige rookruimte, maar van een luchtplaats die valt onder de uitzondering sub b. “in de open lucht” van artikel 6.2. van het Tabaks- en rookwarenbesluit en dat er daarom geen reden is om tot sluiting over te gaan.
2.5.
[eiser] heeft op 18 juli 2024 wederom een e-mailbericht gezonden aan de politie met het verzoek tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod in het cellencomplex. [eiser] heeft aangekondigd dat wanneer daaraan geen gevolg wordt gegeven hij de overtreding zal melden aan de NVWA en een kort geding zal starten. Tot slot heeft [eiser] gemeld dat zijn verzoek wordt ondersteund door de vereniging CAN.
2.6.
Naar aanleiding van de berichten van [eiser] heeft de politie contact opgenomen met het Klantcontactcentrum van de NVWA. De NVWA heeft in een e-mailbericht van 5 augustus 2024 aan de politie onder meer bericht:
“Er mag gerookt worden op deze binnenplek, omdat deze situatie valt onder de uitzondering voor open lucht. Het traliewerk aan de bovenzijde wordt vanwege de omstandigheden geaccepteerd”.
2.7.
De politie heeft bij e-mailbericht van 8 augustus 2024 [eiser] laten weten dat het aan ingeslotenen toestaan van roken op de luchtplaatsen in een cellencomplex in beginsel niet strijdig is met de wet- en regelgeving.
2.8.
Daarnaast heeft de politie de NVWA om advies gevraagd en een inspecteur van de NVWA uitgenodigd de situatie ter plaatse te bekijken. De NVWA heeft de politie tijdens het daaropvolgende bezoek op 5 september 2024 geadviseerd, daar waar de luchtplaats is voorzien van een overkapping van beton, deze ruimte te begrenzen en daar het roken te verbieden. De politie heeft dat advies opgevolgd en daar de ruimte van een witte streep voorzien.
2.9.
Bij e-mailbericht van 11 september 2024 heeft de politie [eiser] bericht dat de inspecteur van de NVWA op 5 september 2024 een bezoek heeft gebracht aan het cellencomplex en heeft gecontroleerd of is voldaan aan de bepalingen uit de Tabaks- en Rookwarenwet. Geconcludeerd is dat in het cellencomplex geen sprake is van overtreding van de Tabaks- en Rookwarenwet.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis in kort geding voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de politie;
1. te verbieden om het roken van tabak (waaronder tevens wordt verstaan het vapen
middels een E-sigaret) in de luchtruimtes van het cellencomplex van het
politiebureau aan de Vogelstraat 41, 5212 VL te ’s-Hertogenbosch, nog langer te
faciliteren en te stimuleren;
2. te gelasten dat bovenstaand rookverbod wordt (a) ingesteld, (b) aangeduid en (c)
gehandhaafd onder toekenning van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding aan
eisers met een maximum van € 100.000,-;
3. te gelasten dat ten behoeve van de controle van bovengenoemd rookverbod in de
luchtruimtes van het cellencomplex maar ook op twee andere plaatsen in de gangen van
het cellencomplex genoemde rookmelders (die digitaal via de Ether in verbinding
staan met de server van een door eisende partij CAN ingeschakelde onafhankelijke
derde partij) dienen te worden geplaatst op kosten van de politieorganisatie;
4. te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met
nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eisers] leggen daaraan ten grondslag dat op grond van de in de dagvaarding aangehaalde wetgeving en jurisprudentie een algeheel rookverbod geldt in het politiegebouw aan de Vogelstraat 41 te ’s-Hertogenbosch en specifiek in het cellencomplex. Dit is dwingend voorgeschreven. Inpandige alsmede aangrenzende luchtruimtes om te roken zijn dus niet toegestaan. Daarbij is van belang dat [eiser] , die als advocaat tijdens strafpiketdiensten arrestanten in het cellencomplex bezoekt, in het politiebureau/cellencomplex overlast ondervindt van de tabaksrookoverlast. De vereniging CAN zet zich in voor een rookvrije samenleving en wenst op te komen voor de veiligheid van de medewerkers van de politie, de bezoekers en de ingeslotenen van het cellencomplex. Zij stelt dat de politie op grond van haar zorgplicht moet zorgen voor een rookvrije omgeving in het cellencomplex.
3.3.
De politie voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop.
Artikel 10 Tabaks- en rookwarenwet luidt, voor zover hier van belang:
“1. In de navolgende gevallen is de navolgende persoon of het navolgende orgaan verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod:
a. in een gebouw of inrichting, dat onderscheidenlijk die bij de Staat of een ander openbaar lichaam in gebruik is: het binnen dat lichaam bevoegde orgaan;
b. in een gebouw of inrichting, dat onderscheidenlijk die in gebruik is bij een instelling of vereniging voor gezondheidszorg, welzijn, maatschappelijke dienstverlening, kunst en cultuur, sport, sociaal-cultureel werk of onderwijs: degene die – anders dan in een hoedanigheid als bedoeld onder a – over dat gebouw of die inrichting het beheer heeft;
c. in een ruimte, gebouw of inrichting waar een werknemer zijn werkzaamheden verricht of pleegt te verrichten: de werkgever van die werknemer;
(…).
2. Op het rookverbod, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur beperkingen worden aangebracht, waarbij onder meer kan worden bepaald dat het rookverbod niet geldt voor bij die maatregel aangewezen:
a. categorieën van ondernemers;
b. ruimten in gebouwen;
c. andere plaatsen waar werkzaamheden worden verricht.
Daarbij kunnen nadere regels worden gesteld.”
Uitzonderingen als bedoeld in artikel 10 lid 2 Tabaks- en rookwarenwet zijn opgenomen in het Tabaks- en rookwarenbesluit. Paragraaf. 6 van dat besluit heeft als opschrift ‘Rookverbod en uitzondering op het rookverbod’. Ingevolge artikel 6.2 lid 1 geldt de verplichting als bedoeld in art. 10 lid 1 Tabaks- en rookwarenwet niet:
“a. in ruimten waar geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer;
b. in de open lucht.”
Deze (uitzonderings)bepaling geldt algemeen en niet slechts voor bepaalde sectoren.
Hieruit volgt dat er voor de politie geen wettelijke verplichting bestaat een algeheel rookverbod in te voeren en het is toegestaan hierop in de open lucht een uitzondering te maken.
4.2.
De vorderingen van [eisers] worden om verschillende redenen afgewezen.
4.3.
Allereerst ontbreekt het spoedeisend belang om juist nu de gevraagde voorzieningen te treffen. Al in het voorjaar van 2022 heeft [eiser] bij de politie aan de bel getrokken over het feit dat hij rookoverlast ervaart wanneer hij het cellencomplex betreedt. Daarbij heeft [eiser] ook al in 2022 aangekondigd de vermeende overtreding bij de NVWA te melden. Vervolgens is het twee jaar stil van de kant van [eiser] , waarna hij zich in de zomer van 2024 weer tot de politie wendt met de aankondiging zich tot de NVWA te wenden in verband de door hem ervaren rookoverlast in het cellencomplex. Ook heeft [eiser] een kort geding aangekondigd wanneer er geen gevolg wordt gegeven aan zijn verzoek om roken in het cellencomplex te verbieden.
4.4.
Desgevraagd heeft [eiser] geen steekhoudende verklaring gegeven voor het feit dat al in 2022 bij de politie is aangekondigd dat hij de overtreding zal gaan melden bij de NVWA maar dat dit kennelijk pas in 2024 op verzoek van de politie is gebeurd. Evenmin heeft [eiser] kunnen uitleggen waarom het kort geding dat al in de zomer van 2024 door hem is aangekondigd pas in de zomer van 2025 aanhangig is gemaakt. Gelet op het hiervoor geschetste tijdsverloop had het op de weg van [eisers] gelegen om het door hen gestelde spoedeisend belang nader te onderbouwen. Dit klemt temeer daar de politie onbetwist heeft gesteld dat zij na het bezoek van de NVWA de adviezen van de NVWA heeft overgenomen en in 2024 maatregelen heeft getroffen om eventuele rookoverlast te verminderen. De enkele blote stelling van [eiser] dat de rookoverlast in het cellencomplex een serieus probleem is en dat dat nog altijd iedere dag voortduurt, is daarvoor onvoldoende.
4.5.
Maar ook als over de voorwaarde van het spoedeisend belang heen wordt gestapt zijn de vorderingen om de volgende reden niet toewijsbaar.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser] in de dagvaarding onvermeld heeft gelaten dat hij in de zomer van 2024 contact heeft gehad met de NVWA en dat de NVWA hem hetzelfde antwoord heeft gegeven als dat door de politie is ontvangen en in deze procedure in het geding is gebracht. De voorzieningenrechter heeft [eiser] bevraagd waarom hij dit voor de beoordeling van dit geschil relevante feit heeft verzwegen.
Zijn antwoord dat hij
“daar even niet aan heeft gedacht”komt de voorzieningenrechter als ongeloofwaardig voor. [eiser] , die notabene zijn eigen zaak bepleit, heeft zowel in 2022 als in 2024 bij de politie er melding van gemaakt dat hij de NVWA zal inschakelen om handhavend op te treden en ook in de dagvaarding heeft hij nog gewezen op de informatie van de NVWA op haar website. Uit de eigen opstelling van [eiser] blijkt dat hij de NVWA een belangrijke rol toedicht en dan had hij moeten vermelden dat de NVWA (die de taak heeft toezicht te houden op het rookverbod en controleert of organisaties zich aan de regels houden) de situatie ter plaatse heeft bekeken en heeft besloten geen verdere stappen te ondernemen omdat de luchtplaats valt onder de uitzondering voor open lucht.
Voor zover [eiser] in dit kort geding alsnog ter discussie zou willen stellen dat de NVWA op onjuiste gronden tot dit besluit is gekomen heeft [eiser] vanwege zijn proceshouding zijn rechten verspeeld hierover een oordeel te vragen. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat hij ter zitting nog de suggestie aan partijen heeft gedaan om gezamenlijk de NVWA te benaderen met het verzoek om nadere uitleg te geven en [eiser] het niet nodig vond deze suggestie in nadere overweging te nemen en besloot vonnis te vragen. Deze overwegingen worden ook aan vereniging CAN, die zich van deze advocaat heeft bediend, toegerekend.
4.6.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van de politie worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal
1.821,00
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van de politie tot op heden begroot op een bedrag van € 1.821,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Zuidema en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.