ECLI:NL:RBOBR:2025:5289

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
25/898 en 25/1844
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de beoordeling van overmacht in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 22 augustus 2025, worden twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting beoordeeld. Eiseres, een 86-jarige vrouw met gezondheidsproblemen, ontving op 1 april 2025 twee naheffingsaanslagen van elk € 80,80, omdat zij op 19 en 24 maart 2025 haar auto had geparkeerd zonder geldig parkeerbewijs. De rechtbank oordeelt dat de eerste naheffingsaanslag, opgelegd voor het parkeren op 19 maart, ten onrechte was, omdat eiseres in een overmachtsituatie verkeerde door autopech. De rechtbank vernietigt deze naheffingsaanslag en de bijbehorende uitspraak op bezwaar. Echter, de tweede naheffingsaanslag, opgelegd voor het parkeren op 24 maart, blijft gehandhaafd, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in dezelfde overmachtsituatie verkeerde. De rechtbank concludeert dat eiseres niet in staat was om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen op het moment van de eerste naheffingsaanslag, maar dat dit niet geldt voor de tweede. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over parkeerregels en de objectieve aard van parkeerbelastingen, waarbij persoonlijke omstandigheden niet kunnen leiden tot kwijtschelding van de belasting.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 25/898 en SHE 25/1844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: ing. A.C.J.T.B. Lemmens),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar terecht twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft opgelegd.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 1 april 2025 aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 80,80 opgelegd (aanslagnummer 9912144), bestaande uit € 2,00 parkeerbelasting en € 78,80 naheffingskosten (naheffingsaanslag I).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op 1 april 2025 aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 80,80 opgelegd (aanslagnummer 9912145), bestaande uit € 2,00 parkeerbelasting en € 78,80 naheffingskosten (naheffingsaanslag II).
1.3.
Met de uitspraak op bezwaar van 11 april 2025 (kenmerk D 1158992) heeft de heffingsambtenaar naheffingsaanslag I gehandhaafd (bestreden uitspraak I).
1.4.
Met de uitspraak op bezwaar van 11 april 2025 (kenmerk D 1158996) heeft de heffingsambtenaar naheffingsaanslag II gehandhaafd (bestreden uitspraak II).
1.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraken.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd met een conclusie van repliek.
1.8.
De heffingsambtenaar heeft op de conclusie van repliek gereageerd met een conclusie van dupliek.
1.9.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Op 19 maart 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in [woonplaats] . De parkeercontroleur heeft op 19 maart 2025 omstreeks 15:53 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Daarom is naheffingsaanslag I opgelegd. Het beroep tegen deze (met de bestreden uitspraak I gehandhaafde) naheffingsaanslag is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/898.
2.2.
Op 24 maart 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in [woonplaats] . De parkeercontroleur heeft op 24 maart 2025 omstreeks 14:13 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Daarom is naheffingsaanslag II opgelegd. Het beroep tegen deze (met de bestreden uitspraak II gehandhaafde) naheffingsaanslag is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/1844.

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin niet geslaagd voor wat betreft naheffingsaanslag I en wel in geslaagd voor naheffingsaanslag II. Het beroep met kenmerk SHE 25/898 is dan ook gegrond en het beroep met kenmerk SHE 25/1844 ongegrond. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze oordelen komt en wat de gevolgen van deze oordelen zijn.
Door eiseres geschetste omstandigheden (naheffingsaanslagen I & II)
3.1.
De echtgenote van eiseres – die in deze procedure als haar gemachtigde optreedt – wijst op de volgende omstandigheden. Eiseres is 86 jaar, heeft recent een gevorderde vorm van kanker (stage 4B B-cellymfoom) overwonnen, is slecht ter been en functioneert cognitief niet volledig. Op 19 maart 2025 heeft zij per abuis diesel in haar benzineauto getankt. Zij wilde vervolgens met haar auto naar de woning van haar overleden zoon gaan waar inmiddels haar kleinzoon woont. Op de weg daarnaartoe begon de auto eerst onregelmatig te lopen en kwam daarna tot stilstand. Met behulp van een passant is het gelukt om de auto in een parkeervak aan de [adres] te duwen. Eiseres is vervolgens te voet naar de woning van haar kleinzoon gegaan. Daar heeft ze de autosleutel achtergelaten. Haar kleinzoon heeft een (bevriende) garagehouder ingeschakeld om de auto af te laten slepen en het brandstofsysteem te laten reinigen. In verband met grote drukte bij het garagebedrijf en miscommunicatie bij het aan de sleepdienst overhandigen van de autosleutels heeft de auto van eiseres meerdere dagen aan de [adres] gestaan.
Parkeren – naheffingsaanslagen I & II
3.2.
Eiseres voert aan dat zij niet de intentie had om ter plaatse te parkeren, maar dat zij vanwege autopech haar auto op een parkeerplaats moest achterlaten. Dit betoog slaagt niet. Parkeren is – kort gezegd en voor zover hier van belang – het laten staan van een voertuig op de openbare weg op een plaats waar dat is toegestaan. [2] Dat is wat er hier is gebeurd. Met welke reden dit ‘laten staan’ is gebeurd is in beginsel niet relevant voor de vraag of sprake is van parkeren. Er is dus sprake van parkeren.
Plaats waar tegen betaling mag worden geparkeerd – naheffingsaanslagen I & II
3.3.
Eiseres stelt dat de (in overweging 2.1. en 2.2. bedoelde) parkeerplaats aan de [adres] niet is aangewezen als plaats waar alleen tegen betaling geparkeerd mag worden. Volgens haar geldt in algemene zin dat buiten de ringweg van Eindhoven voor parkeren niet hoeft te worden betaald. Dit betoog slaagt niet. Uit de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2025 [3] en het daarop gebaseerde Aanwijsbesluit en uitwerkingsbesluit parkeren juni 2024 [4] volgt dat de parkeerlocatie valt onder parkeergebied [locatie]. Op grond van de hiervoor genoemde regelgeving geldt ter plaatse een verplichting om betaald te parkeren.
Betalingsverplichting voldoende duidelijk – naheffingsaanslagen I & II
3.4.
Eiseres stelt verder dat het ter plaatse onvoldoende duidelijk was gemaakt dat er een verplichting gold om parkeergeld te betalen. Zij zegt in haar beroepschrift dat ter plaatse niet met verkeersborden is aangegeven dat er een verplichting geldt om betaald te parkeren. Ook is zij er door niemand op gewezen dat er ter plaatse een dergelijke verplichting gold. In haar conclusie van repliek onderbouwt ze haar standpunt verder met foto’s waaruit volgens haar blijkt dat ter plaatse niet de benodigde verkeersborden staan.
3.4.1.
De heffingsambtenaar stelt dat er ter plaatse weldegelijk verkeersborden aanwezig waren waaruit voldoende duidelijk was dat er ter plaatse een verplichting gold om betaald te parkeren. In zijn conclusie van dupliek overlegt de heffingsambtenaar foto’s van de locaties die eiseres in haar conclusie van repliek heeft genoemd (en heeft gefotografeerd). Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s – waarop meer in beeld is gebracht dan op de door eiseres overgelegde foto’s – blijken weldegelijk verkeersborden te staan waarop is aangegeven dat er ter plaatse een verplichting geldt om betaald te parkeren. Ook wijst de heffingsambtenaar erop dat nabij de parkeerlocatie een parkeerautomaat staat. Uit de aanwezigheid daarvan kan ook worden afgeleid dat ter plaatse de verplichting geldt om betaald te parkeren.
3.4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat de ter plaatse geldende parkeerregels voldoende duidelijk zijn aangegeven. “Voldoende duidelijk” betekent dat er
redelijkerwijsgeen misverstand kan bestaan over de verplichting om parkeerbelasting voor de betreffende parkeerplaats te betalen. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting voor een locatie te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerautomaten bij of in de nabijheid van de parkeerplaats, maar ook uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats. [5] Van geval tot geval moet worden beoordeeld of aan de genoemde voorwaarde is voldaan.
3.4.3.
De rechtbank vindt dat er in dit geval redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan over de verplichting om parkeerbelasting voor de betreffende parkeerplaats te betalen. Daarvoor is het volgende van belang. Uit het door de heffingsambtenaar overgelegde fotomateriaal blijkt dat ter plaatse met verkeersborden is aangegeven dat er een verplichting geldt om betaald te parkeren. Ook staat in de nabijheid van de parkeerlocatie een parkeerautomaat. Daarover zegt de heffingsambtenaar terecht dat uit de aanwezigheid daarvan de verplichting om betaald te parkeren kan worden afgeleid. Dat eiseres zegt dat zij door niemand is geïnformeerd over de verplichting om betaald te parkeren is niet relevant. Van eiseres mag als parkeerder worden verwacht dat zij zich ter plaatse op de hoogte stelt van de voor de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregels. [6] Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
Tussenconclusie
3.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat eiseres geparkeerd heeft, er op de parkeerlocatie een verplichting gold om betaald te parkeren, dat die verplichting voldoende kenbaar was en dat eiseres geen parkeergeld heeft betaald.
Beroep op coulance – naheffingsaanslagen I & II
3.6.
Eiseres doet (vanwege de in overweging 3.1. geschetste omstandigheden) een beroep op coulance. Zij vindt dat de heffingsambtenaar onvoldoende begrip heeft voor haar situatie en zich rigide opstelt.
3.6.1.
Volgens de heffingsambtenaar is parkeerbelasting een objectieve belasting waarbij persoonlijke omstandigheden niet kunnen meewegen bij de vraag op de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.6.2.
De rechtbank is ermee bekend dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting door veel mensen als een boete wordt ervaren. Toch is die dat juridisch gezien niet [7] en kan die daar ook niet mee worden gelijkgesteld. [8] Als – zoals in dit geval – is komen vast te staan dat eiseres ten onrechte geen parkeergeld heeft betaald, dan is dat juridisch voldoende om de naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen. De wet biedt de rechter – anders dan bij een boete – geen ruimte om vanwege persoonlijke omstandigheden de naheffingsaanslag te matigen of op nihil te stellen. [9] Om deze reden kan de rechtbank het verzoek van eiseres om coulance niet beoordelen.
Beroep op overmacht – standpunten en toetsingskader
3.7.
Eiseres doet tot slot (vanwege de in overweging 3.1. geschetste omstandigheden) een beroep op overmacht.
3.7.1.
Volgens de heffingsambtenaar kan een beroep op overmacht alleen slagen als eiseres in verband met een acute noodsituatie of een spoedeisende situatie verhinderd was of niet in staat was om tijdig parkeerbelasting te voldoen. In dit geval heeft het beroep van eiseres op overmacht betrekking op het feit dat de auto wegens autopech op de fiscale parkeerplaats was gezet. De heffingsambtenaar geeft aan begrip te hebben voor de situatie van eiseres en de manier waarop vervolgens is gehandeld. Dit kan er volgens hem evenwel niet toe leiden dat sprake was van overmacht en er geen parkeerbelasting hoefde te worden betaald.
3.7.2.
De rechtbank overweegt dat zij de naheffingsaanslag alleen kan vernietigen als sprake is van een uitzonderlijke geval, waarin eiseres niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. [10] Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad is daarvan sprake als van eiseres door onvoorziene omstandigheden, zoals een acute noodsituatie, redelijkerwijs niet kan worden gevergd de verschuldigde parkeerbelasting op enigerlei wijze te betalen en evenmin om een ander voor haar te laten betalen. [11]
Beroep op overmacht – naheffingsaanslag I
3.7.3.
De rechtbank vindt dat ten aanzien van het parkeren op 19 maart 2025 sprake was van een (hiervoor in overweging 3.7.2. omschreven) uitzonderlijk geval. Gelet op de medische situatie van eiseres – zowel fysiek als mentaal – is de rechtbank van oordeel dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen op het moment dat zij haar auto noodgedwongen moest parkeren. De rechtbank vindt het verder voldoende invoelbaar dat eiseres vanwege haar medische situatie op dat moment niet het doenvermogen had om een ander de parkeerbelasting te laten betalen (bijvoorbeeld haar echtgenoot of haar kleinzoon). Uit het dossier is verder niet duidelijk geworden hoeveel tijd er is verstreken tussen het aanvangen van het (feitelijk) parkeren en het opleggen van naheffingsaanslag I, maar aangezien de bewijslast bij de heffingsambtenaar ligt kan onbekendheid over dit tijdsverloop niet aan eiseres worden tegengeworpen. Gelet op wat hiervoor is overwogen is naheffingsaanslag I ten onrechte opgelegd en ten onrechte gehandhaafd met bestreden uitspraak I. Het hiertegen gerichte beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal naheffingsaanslag I en bestreden uitspraak I vernietigen.
Beroep op overmacht – naheffingsaanslag II
3.7.4.
De rechtbank vindt dat ten aanzien van het parkeren op 24 maart 2025 niet langer sprake was van een (hiervoor in overweging 3.7.2. omschreven) uitzonderlijk geval. Eiseres heeft geen feiten gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat van haar in de gehele periode tussen 19 maart 2025 (15:54 uur) en 24 maart 2025 (14:13 uur) redelijkerwijs niet kon worden gevergd de verschuldigde parkeerbelasting op enigerlei wijze te betalen (of door een ander te laten betalen). Dit betekent dat naheffingsaanslag II terecht is opgelegd (en terecht is gehandhaafd met bestreden uitspraak II). Dit beroep is dan ook ongegrond.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep SHE 25/898 tegen de gehandhaafde naheffingsaanslag I is gegrond. Dat betekent dat eiseres in zoverre gelijk krijgt en naheffingsaanslag I niet hoeft te betalen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht terug.
5. Het beroep tegen de gehandhaafde naheffingsaanslag II is ongegrond. Dat betekent dat eiseres in zoverre geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer SHE 25/898 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 11 april 2025 (kenmerk D 1158992);
  • vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 1 april 2025 (aanslagnummer 9912144);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar van 11 april 2025 (kenmerk D 1158992);
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht van € 53 moet vergoeden;
  • verklaart het beroep met zaaknummer SHE 25/1884 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op
22 augustus 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Voor de volledige definitie, zie: artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2025.
3.Gemeenteblad 2024, nr. 495060.
4.Gemeenteblad 2024, nr. 333361.
5.Hoge Raad 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3126, overweging 3.2.
6.Gerechtshof Den Haag 14 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:860, overweging 5.1.
7.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.1.1. tot en met 5.1.3.
8.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.2.1.
9.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.4. en overweging 5.6.2. tot en met 5.6.5.
10.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.1. tot en met 5.4.3.
11.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.3.