In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 9 juli 2025 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en vier kinderen samen hebben. Hun relatie eindigde in juli 2023, waarna zij in een juridische strijd verwikkeld raakten over de verdeling van hun gezamenlijke woning en inboedel, evenals de financiële afwikkeling van hun samenleving.
De man heeft in het incident een vordering ingesteld op basis van artikel 843a Rv, waarin hij de vrouw verzocht om bepaalde bankafschriften over te leggen. Hij stelde dat de vrouw kosten van de huishouding had betaald, wat zij betwistte. De vrouw voerde aan dat de man geen rechtmatig belang had bij zijn vordering en dat hij misbruik maakte van procesrecht door een niet onderbouwde incidentele vordering in te dienen.
De rechtbank oordeelde dat de man niet voldoende belang had bij zijn vordering en dat de regels van het bewijsrecht van toepassing zijn. De rechtbank wees de vorderingen van de man af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak zal op 23 juli 2025 verder worden behandeld.