ECLI:NL:RBOBR:2025:5302

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
C/01/410666 / HA ZA 24-724
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident 843a Rv. Vordering afgewezen in civiele zaak tussen ex-partners over financiële afwikkeling en bewijsvoering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 9 juli 2025 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De zaak betreft een geschil tussen een man en een vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en vier kinderen samen hebben. Hun relatie eindigde in juli 2023, waarna zij in een juridische strijd verwikkeld raakten over de verdeling van hun gezamenlijke woning en inboedel, evenals de financiële afwikkeling van hun samenleving.

De man heeft in het incident een vordering ingesteld op basis van artikel 843a Rv, waarin hij de vrouw verzocht om bepaalde bankafschriften over te leggen. Hij stelde dat de vrouw kosten van de huishouding had betaald, wat zij betwistte. De vrouw voerde aan dat de man geen rechtmatig belang had bij zijn vordering en dat hij misbruik maakte van procesrecht door een niet onderbouwde incidentele vordering in te dienen.

De rechtbank oordeelde dat de man niet voldoende belang had bij zijn vordering en dat de regels van het bewijsrecht van toepassing zijn. De rechtbank wees de vorderingen van de man af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak zal op 23 juli 2025 verder worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/410666 / HA ZA 24-724
Vonnis in incident van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J. Geuze,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E.R. van Herpen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 november 2024 van de man
- de akte in het geding brengen productie 15 van de man
- de akte overlegging producties ten behoeve van de regiezitting van de vrouw
- het proces-verbaal van de regiezitting van 22 januari 2025
- de akte overlegging productie en vermeerdering van eis van de man van 5 maart 2025
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de vrouw van 16 april 2025
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens conclusie tot exhibitie ex artikel 843a Rv tevens houdende vermeerdering van eis van de man van 28 mei 2025
- de conclusie van antwoord in incident tevens houdende akte indiening nadere producties van de vrouw van 11 juni 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

Het geschil in de hoofdzaak
2.1.
In de hoofdzaak speelt kort samengevat het volgende.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn vier kinderen geboren. Partijen hebben in juli 2023 hun relatie geëindigd.
De vorderingen in de hoofdzaak (in conventie en in reconventie) zien in de kern op de verdeling van de gezamenlijke woning en inboedel van partijen en op de verdere financiële afwikkeling van hun samenleving.
De incidentele vordering en de standpunten van partijen
2.2.
De man vordert in het incident dat de vrouw wordt gelast om afschriften over te leggen van:
alle in haar productie 10 genoemde betalingen, waaruit blijkt waaraan die bedragen zijn besteed en van welke rekening ze zijn betaald;
van alle betalingen die zij vanaf 2019 heeft gedaan van de ING creditcard [creditcardnummer] , van haar in dagvaarding sub 28 genoemde paypal-rekeningen en van haar in dagvaarding sub 29 en 30 genoemde rekeningen alsmede van de rekeningen die daarmee zijn betaald.
2.3.
De man legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag.
In de hoofdzaak stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij kosten van de huishouding heeft betaald. De man betwist dat. De vrouw heeft volgens de man voor privégebruik gelden onttrokken aan rekeningen die door de man zijn gevoed. De man had daarvan geen kennis en heeft daarvoor geen toestemming gegeven.
De man stelt dat de vrouw verplicht is haar stellingen te bewijzen. Als de betalingen van de vrouw kosten van de huishouding zijn, dan is de vrouw volgens de man uiteraard niet verplicht die aan de man te vergoeden. Als de betalingen van de vrouw haar eigen uitgaven betreffen en als zij daarvoor gelden heeft gebruikt die uit het inkomen en/of vermogen van de man zijn onttrokken, dan is de vrouw tot vergoeding verplicht, aldus de man.
2.4.
De vrouw brengt in reactie op deze vordering een groot aantal bankafschriften die verband houden met haar productie 10 in het geding. Bij die vordering heeft de man daarom geen belang.
De vrouw verweert zij zich tegen deze incidentele vordering onder 2. De man heeft deze vordering op geen enkele wijze toegelicht dan wel onderbouwd aan de hand van de vereisten die artikel 843a Rv daaraan stelt. Er lijkt daarom sprake van een ‘fishing expedition’. Verder gaat de vrouw ervan uit dat de man zelf de door hem gevorderde gegevens al kan inzien of zelf kan opvragen.
Ten slotte stelt de vrouw dat de man moet worden veroordeeld in de kosten van het incident. Hij maakt volgens de vrouw misbruik van procesrecht door een niet onderbouwde incidentele vordering in te dienen.
De beoordeling
2.5.
De rechtbank overweegt dat een vordering als bedoeld in artikel 843a Rv slechts toewijsbaar is, indien aan een aantal cumulatieve voorwaarden is voldaan. Degene die de vordering instelt dient een rechtmatig belang te hebben en het moet gaan om bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is, welke bescheiden de wederpartij te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, voor zover de vrouw niet al de gewenste gegevens in het geding heeft gebracht, niet een voldoende belang gesteld bij het gevorderde.
De man kan niet op grond van artikel 843a Rv verlangen dat de vrouw tot nadere onderbouwing van haar stellingen wordt gedwongen, wat de man met zijn incidentele vordering in wezen beoogt te bewerkstelligen. Voor het al dan niet nader onderbouwen van stellingen van een procespartij gelden immers de regels van het bewijsrecht. Hoofdregel daarbij is, dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten draagt (vgl. artikel 150 Rv). In de hoofdzaak is het aan de vrouw om haar standpunt feitelijk te onderbouwen en zo nodig - bij een voldoende gemotiveerde betwisting - te bewijzen. Of aan de vrouw bewijs moet worden opgedragen, is een vraag die nu niet ter beoordeling voorligt, maar in de hoofdzaak aan de orde zal komen. De incidentele vordering moet al hierom worden afgewezen.
2.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij in dit incident de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet in de stellingen van de vrouw onvoldoende reden om op dit punt anders te oordelen.

3.De beslissing

De rechtbank,
in het incident:
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de kosten van de procedure in het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak:
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van
23 juli 2025voor beraad rolrechter oer het houden van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Schollen-den Besten en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.