In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 19 december 2024, is de kantonrechter, mr. F.H.E. Boerma, tot een beslissing gekomen over een verzoek tot opheffing van bewind. Het bewind was eerder ingesteld op 26 juni 2015 vanwege verkwisting en problematische schulden van de betrokkene. De bewindvoerder, Van Rijn bewindvoering B.V., heeft verzocht om het bewind op te heffen, omdat de problematische schulden van de betrokkene zijn opgelost. Echter, de betrokkene heeft aangegeven het bewind in stand te willen houden en de grondslag te willen wijzigen naar een lichamelijke of geestelijke toestand.
Tijdens de zitting op 5 december 2024 zijn de betrokken partijen, waaronder de betrokkene en de bewindvoerder, gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand die de betrokkene momenteel belemmert om zelfstandig zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de grondslag van het bewind moet worden gewijzigd om de bescherming van de financiële belangen van de betrokkene te waarborgen.
De kantonrechter heeft vervolgens besloten om de huidige bewindvoerder, Van Rijn bewindvoering B.V., met ingang van 1 januari 2025 te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen. De beloning voor de werkzaamheden van de bewindvoerder is vastgesteld volgens de geldende regeling. Het verzoek tot opheffing van het bewind is afgewezen, omdat de kantonrechter niet toekwam aan een inhoudelijke beoordeling hiervan, gezien de wijziging van de grondslag en het ontslag van de huidige bewindvoerder.