ECLI:NL:RBOBR:2025:5351

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
01/386495-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal uit een winkel door minderjarige verdachte met gebruik van een auto

Op 25 augustus 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een poging tot diefstal uit een winkel in Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 december 2024, tezamen met medeverdachten, een ramkraak heeft gepleegd waarbij de gevel van de winkel met een auto is geramd. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en is bevoegd om van de zaak kennis te nemen. De verdachte is schuldig bevonden aan de poging tot diefstal en de rechtbank heeft een jeugddetentie van 42 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 60 dagen, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder de verplichting tot behandeling en het volgen van onderwijs of dagbesteding. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen wapen gelast en de teruggave van een geldbedrag aan de verdachte. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 11 augustus 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de ramkraak bewezen verklaard op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen, en heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.386495.24
Datum uitspraak: 25 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [2008] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren ter terechtzitting van 11 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2025.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 december 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, en/of inklimming,
- uit de auto is gestapt, naar de deur is gelopen en naar binnen heeft gekeken, en/of
- met de achterkant van de auto de gevel van het winkelpand heeft geramd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend. De raadsvrouw heeft zich, op gronden zoals weergegeven in de overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte (voorafgaand aan zijn aanhouding) in de auto gezeten heeft die is gebruikt bij de poging ramkraak die bijna twee uur voor zijn aanhouding plaatsvond. Als al zou worden aangenomen dat hij wel in de auto zat kort voor zijn aanhouding, dan kan daaruit nog niet zijn betrokkenheid bij de poging tot inbraak eerder die nacht worden afgeleid.
Enige betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde is niet vast te stellen, zodat hij niet als pleger of als medepleger is aan te merken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Zij komt tot haar oordeel op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Vaststelling van de feiten.
Op 4 december 2024 werd bij de politie aangifte gedaan van een poging tot inbraak bij [slachtoffer] aan de [adres 2] (hierna: [slachtoffer] ).
De politie heeft de door aangeefster verstrekte camerabeelden met datum/tijd notering
04-12-2024 04:48:48 bekeken.
In het proces-verbaal is beschreven dat onder meer op de beelden is te zien dat:
- een donkergekleurde auto, waarvan een deel van het kenteken is te zien, te weten [kenteken 1] of
[kenteken 2] , in beeld komt;
- de auto stopt, het achterportier opengaat en een man uitstapt (benoemd: ‘man 1’);
-direct daarna weer een man uitstapt (benoemd: ‘man 2’);
-man 1 naar de deur loopt en naar binnen kijkt en met een lampje naar binnen schijnt;
- beide mannen allebei een soort zak in hun hand hebben;
-de auto achteruit tegen de pui van het pand aanrijdt;
- vervolgens man 1 en 2 allebei in de auto stappen, waarna de auto wegrijdt.
Man 1 wordt als volgt omschreven:
slank postuur, donkere bovenkleding, donkere broek met een wit koord als riem, bivakmuts, schoenen met een lichte kleur.
Man 2 wordt als volgt omschreven:
slank postuur, donkere bovenkleding, donkere broek, donkere bivakmuts, zwarte schoenen met witte zool.
Enkele dagen eerder, op 29 november 2024 was in verband met de verdenking van betrokkenheid bij een bedrijfsinbraak een zwarte Volkswagen, type Golf met het Poolse kenteken [kenteken 2] door de politie voorzien van een peilbaken.
Op 4 december 2024, om 04.44 uur, ontving de politie een bewegingsmelding van het desbetreffende peilbaken. Vastgesteld kon worden dat het voertuig vervolgens stilstond aan de Stadspoort te Eindhoven. Om 04.53 uur, werd een inbraakalarm gemeld bij [slachtoffer] . Omstreeks 06.41 uur ontving de politie weer een melding dat het bebakende voertuig bewoog. De politie kreeg zicht op het voertuig en er ontstond een achtervolging. Op een gegeven moment trof de politie in de Amaryllisstraat het tegen een verkeerspaal aangereden, stilstaande, voertuig aan met daarin de bestuurder (medeverdachte [medeverdachte 1] ), die werd aangehouden.
Een getuige ziet twee personen uit de auto stappen en wegrennen richting de Leenderweg. Getuigen zien dan twee personen rennen vanaf de Amaryllisstraat in de richting van de dierenwinkel aan de Leenderweg en vervolgens vertelt een getuige aan de politie dat twee personen door de omheinde achtertuin van een woning aan de Rozemarijnstraat renden. In het tuinhuis van die woning werden twee personen, verdachte ( [verdachte] ) en medeverdachte [medeverdachte 2] , aangehouden.
De politie bekeek de insluitingsfoto's van de aangehouden verdachten.
De foto’s zijn vergeleken met de bewakingsbeelden van de poging tot inbraak bij [slachtoffer] .
Gezien werd dat:
- de verdachte ( [verdachte] ) een soortgelijke jas droeg als man 2 en dat hij soortgelijke
donkere schoenen met witte zolen aan de zijkant droeg als die van man 2;
- de verdachte [medeverdachte 2] soortgelijke kleur schoenen droeg als die van man 1, licht met
donkere zolen, en een wit koord aan de voorzijde van zijn broek had.
De verklaring van verdachte.
De verklaring van verdachte komt erop neer dat hij in de vroege ochtend van 4 oktober 2024 omstreeks 06:30 uur in Eindhoven op straat liep, omdat hij niet kon slapen. Hij hoorde politiesirenes en was bang dat hij door de politie werd gezocht, omdat hij eerder was weggelopen uit de gesloten jeugdzorg. Hij hoorde een klap, zag een jongen rennen en is toen achter die jongen aangerend. Vervolgens is hij met die jongen over een schutting geklommen en heeft zich met die jongen verscholen in een tuinhuis.
Verdachte stelt dat hij niets met het tenlastegelegde te maken heeft.
Overwegingen van de rechtbank.
De rechtbank volgt de lezing van verdachte en het verweer van de raadsvrouw niet. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] omstreeks 7:00 uur na de botsing uit de betreffende Volkswagen stapten en wegrenden naar de tuin waar zij vervolgens zijn aangehouden. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte wel degelijk in de Volkswagen zat ten tijde van de botsing.
Deze Volkswagen was betrokken bij de inbraakpoging bij [slachtoffer] . Op grond van de beschrijving van de kleding van de personen op de camerabeelden van [slachtoffer] en de vergelijking met de insluitingsfoto’s concludeert de rechtbank dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 4 december 2024 omstreeks 04.50 uur in de Volkswagen zaten en uitstapten bij de poging ramkraak bij [slachtoffer] .
Dit, in onderling verband en samenhang bezien, weerlegt de verklaring van verdachte dat hij niet bij de poging ramkraak betrokken was.
De conclusie van de rechtbank.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte degene is die bij de beschrijving van de camerabeelden van [slachtoffer] wordt aangeduid als ‘man 2’. De bewijsmiddelen duiden op een actieve rol van verdachte bij het strafbare feit en tonen een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten aan, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarbij zijn verdachte en een medeverdachte uit de auto gestapt en hebben naar binnen gekeken bij [slachtoffer] , waarna een derde persoon, die de auto bestuurde, hiermee achteruit tegen de gevel van het pand reed.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

De bewijsmiddelen.

Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is bijgevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 4 december 2024 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om goederen van hun gading, die aan [slachtoffer] toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak,
- uit de auto is gestapt, naar de deur is gelopen en naar binnen heeft gekeken en
- met de achterkant van de auto de gevel van het winkelpand heeft geramd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 42 dagen met aftrek van voorarrest en een geheel voorwaardelijke werkstraf (taakstraf) voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden gesteld, zoals geadviseerd in het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 4 augustus 2025.
Veder wordt gevorderd de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen wapen en de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van 105,00 euro aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht bij een strafoplegging het advies van de Raad (vermeld in het rapport van 4 augustus 2025) te volgen, maar stelt daarbij de vraag of het opleggen van een behandelverplichting nog zinvol is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging diefstal uit een winkel, waarbij de gevel van de winkel met een auto is geramd. Een dergelijk ernstig feit brengt schade teweeg en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de lokale gemeenschap. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkel respect heeft getoond voor de persoonlijke eigendommen en de persoonlijke levenssfeer van anderen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapportages die over verdachte zijn uitgebracht:
- het adviesrapport van 16 december 2024 van de Raad;
- het adviesplan van Jeugdbescherming Overijssel van 10 januari 2025;
- het adviesrapport van de Raad van 13 januari 2025
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 12 mei 2025 (zie hierna);
- het advies uitgebreid onderzoek van 4 augustus 2025 van de Raad.
De eerdere adviezen hebben ertoe geleid dat de voorlopige hechtenis van verdachte op 14 januari 2025 is geschorst onder bijzondere voorwaarden onder meer inhoudende dat verdachte:
- zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling, te weten
Jeugdbescherming Overijssel, jeugdreclassering;
- meewerkt aan aangeboden behandeling binnen Jeugdzorg Plus in Eefde;
- meewerkt aan de aangeboden dagbesteding/onderwijs binnen Pluryn.
Op 4 augustus 2025 heeft de Raad opnieuw over verdachte gerapporteerd.
Uit dit rapport volgt het advies om aan verdachte in geval van bestraffing een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, onder de in dat rapport geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De Raad heeft daarbij onder meer overwogen dat verdachte positieve stappen heeft gezet, waardoor het nu goed gaat, terwijl hij voor het tenlastegelegde feit een first offender is.
De inschatting is dat een voorwaardelijke jeugddetentie dusdanige stress kan opleveren, dat dit kan bijdragen aan recidive, omdat verdachte deze stress kan uiten in agressie. Daarnaast is het uit pedagogisch oogpunt wenselijk als verdachte een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf krijgt opgelegd als stok achter de deur om verdachte te weerhouden te recidiveren. Een dergelijke voorwaardelijke straf biedt daarnaast de mogelijkheid voor de inzet van Jeugdreclassering.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het aan het digitale (persoons)dossier toegevoegde rapport van psychologisch onderzoek van verdachte, gedateerd 12 mei 2025, opgemaakt door drs. D.B. Wisman, GZ-psycholoog, opgemaakt in de zaak met parketnummer 05.029071.25. In dat rapport wordt het advies gegeven om het in die zaak
tenlastegelegde verminderd toe te rekenen aan verdachte, gezien de vastgestelde invloed van de complexe en samengestelde problematiek van verdachte.
Tenslotte heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen de ter terechtzitting verschenen vertegenwoordigers van de Raad en de Jeugdreclassering (Jeugdbescherming Overijssel) als toelichting op de rapportages voornoemd hebben aangevoerd. De Raad persisteert bij het (door de jeugdbescherming onderschreven) advies van 4 augustus 2025.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank houdt ook rekening met de inhoud van het psychologisch rapport betreffende verdachte, waarbij wordt geconstateerd dat de aard van het feit zoals hiervoor bewezenverklaard gelijkenissen vertoont met de verdenking in de zaak met parketnummer 05-029071-25 in het kader waarvan dat rapport is uitgebracht en de vermoedelijke pleegdata dicht bij elkaar liggen. De rechtbank houdt er daarom in strafmatigende zin rekening mee dat ook het hiervoor bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde Oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Voor diefstal in vereniging uit een bedrijfspand geldt als oriëntatiepunt 80 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 42 dagen met aftrek van het voorarrest van gelijke duur, passend en geboden is.
De rechtbank zal daarnaast een geheel voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren en met de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen wapen vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat een strafbaar feit is begaan of voorbereid met behulp van dit voorwerp en
het een voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen geldbedrag nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y,77z, 77aa, 77gg, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen en maatregel:
-
jeugddetentievoor de duur van 42 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht;
- een
taakstrafin de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 dagen, subsidiair 30
dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Algemene voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd onder (ambulante) behandeling zal stellen van iHub Harreveld, een bepaalde deskundige of bepaalde instantie (of soortgelijke instantie), voor zover en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
Veroordeelde gedraagt zich gedurende de proeftijd naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de jeugdreclassering en de hulpverlener;
2. gedurende de proeftijd onderwijs of dagbesteding volgt.
De rechtbank geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs
ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het
zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen wapen (vermeld op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, gedateerd 4 juli 2025), te weten
een wapen met afgezaagde loop en kolf (omschrijving:PL2100-2024263925-G2283000).

Verdere beslissing met betrekking tot het beslag.

Gelast de teruggave van een geldbedrag van 105,00 euro aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken verdachte.

Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.

Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. De voorlopige hechtenis is reeds geschorst op 14 januari 2025.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A. van der Hilst en mr. S.A.E.M. Rampaart, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 25 augustus 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een dossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een eindproces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Eenheid Oost-Brabant, afgesloten op 7 maart 2025,