ECLI:NL:RBOBR:2025:5360

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
01/137071-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake drugshandel en voorbereidingshandelingen

Op 26 augustus 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden hard- en softdrugs, alsook van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. De zaak kwam aan het licht door het onderzoek 'Simeon', dat voortvloeide uit een eerder onderzoek genaamd 'Tycoon'. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben, verwerken, verhandelen en vervoeren van harddrugs en softdrugs in de periode van november 2024 tot april 2025. Tijdens de rechtszitting op 12 augustus 2025 werd de verdachte geconfronteerd met bewijs dat onder andere bestond uit aangetroffen drugs in haar woning en op andere locaties, evenals observaties door de politie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, ondanks haar beroep op het zwijgrecht. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 20 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de drugshandel en dat haar handelen bijdroeg aan de instandhouding van de handel in drugs, wat ernstige gezondheidsrisico's met zich meebrengt. De rechtbank besloot ook tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen kluis, terwijl de telefoons en het gasdrukwapen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.137071.24
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
wonende aan de [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak (artikel 279 Wetboek van Strafvordering) gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 juli 2025. De tenlastelegging is als bijlage (1) aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:
Medeplegen van het aanwezig hebben, verwerken, verhandelen en vervoeren van harddrugs, in de periode van 20 november 2024 tot en met 15 april 2025 te Eindhoven, althans in Nederland;
Feit 2:
Medeplegen van het aanwezig hebben, verwerken, verhandelen en vervoeren van softdrugs, in de periode van 28 februari 2024 tot en met 20 november 2024 te Eindhoven, althans in Nederland;
Feit 3:
Medeplegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet gepleegd op of omstreeks 20 november 2024, te Eindhoven en/of in een of meerdere (andere) gemeente(n) in Nederland.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Namens de verdachte is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie verdachte zou hebben medegedeeld dat zij niet zou worden vervolgd voor de aangetroffen drugs op de locatie aan de [adres 2] in Eindhoven. De verdachte mocht op die mededeling vertrouwen. Indien de raadsman daarmee heeft willen betogen dat het Openbaar Ministerie niet ontvangen kan worden in haar vervolging, overweegt de rechtbank hiertoe als volgt.
De officier van justitie heeft aangegeven dat aanvankelijk onderzoek Tycoon was opgestart, gericht op onder andere de productie van synthetische drugs door een ander persoon. De inval aan de [adres 2] in Eindhoven vond plaats in het kader van dat onderzoek. Er is niet geseponeerd. Pas na het uitlezen van de aangetroffen telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en het later opgestarte onderzoek Simeon kwam verdachte meer in beeld en werd duidelijk dat zij ook een significante rol heeft gehad.
De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet (verder) zal worden vervolgd.
De rechtbank overweegt dat door de verdediging onvoldoende onderbouwd is dat aan verdachte door het Openbaar Ministerie een mededeling is gedaan waaraan zij het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat zij niet zou worden vervolgd. Het stond het Openbaar Ministerie vrij om verdachte in een later stadium, na het aantreffen van belangrijke informatie op haar telefoon, alsnog te vervolgen. De officier van justitie kan daarom worden ontvangen in haar vervolging, ook ter zake de aangetroffen drugs op de [adres 2] .

De overige formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Onderzoek Simeon.

In november 2023 werd er gestart met het onderzoek Tycoon. Dit onderzoek was gericht op onder andere de productie van synthetische drugs door een ander. Naar aanleiding van dit onderzoek werd op woensdag 28 februari 2024 binnengetreden in een loods, gelegen aan de [adres 3] te Eindhoven. In deze loods werden verschillende hoeveelheden hard- en softdrugs en benodigdheden daarvoor aangetroffen en in beslag genomen. Deze loods werd gehuurd worden door medeverdachte [medeverdachte] en betaald door verdachte. Uit onderzoek ter plaatse bleek dat medeverdachte [medeverdachte] vlakbij nog een loods, gelegen aan de [adres 4] te Eindhoven, huurde. In die loods werd meer dan 25 kilogram hasj aangetroffen en in beslag genomen. Ook de huur van deze loods werd betaald vanaf de bankrekening van verdachte. Naar aanleiding van deze bevindingen werd het onderzoek Simeon opgestart. In dat onderzoek zijn nog een zevental locaties doorzocht. Tijdens al die doorzoekingen op 28 februari 2024 en op 20 november 2024 zijn grote hoeveelheden harddrugs, softdrugs en benodigdheden daarvoor aangetroffen en in beslag genomen.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, zoals uitgewerkt in het schriftelijk requisitoir van 12 augustus 2025.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 1 (locatie [adres 6] ) en feit 3 (locatie [adres 6] ). De raadsman is van mening dat verdachte ten aanzien van de andere locaties en van feit 2 dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 1, de locatie aan de [adres 5] , merkt de raadsman op dat het DNA van verdachte weliswaar is aangetroffen op huishoudfolie, maar het de vraag is of de aangetroffen drugs met dit folie was omwikkeld. Er werd namelijk ook een vacuümzak aangetroffen. Verdachte heeft verder geen link met de locatie. Voor de locatie aan de [adres 1] geldt dat de drugs zijn aangetroffen in een kluis, maar er zijn geen sleutels aangetroffen bij verdachte of in de woning. Dit is onvoldoende om te kunnen spreken van beschikkingsmacht. Primair dient verdachte te worden vrijgesproken van beide locaties. De raadsman dient subsidiair een voorwaardelijk verzoek in met betrekking tot de locatie aan de [adres 5] , om de folie nader te laten onderzoeken.
Ten aanzien van feit 2 is de raadsman van mening dat verdachte geheel dient te worden vrijgesproken. Er is voor alle drie de locaties sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Voor de locatie aan de [adres 4] is enkel sprake van huurbetalingen door verdachte en een aangetroffen foto van hasj op de telefoon van verdachte. Er is niet onderzocht of verdachte die foto heeft gemaakt, verstuurd of ontvangen. Wat betreft de locatie aan de [adres 2] merkt de raadsman op dat er voor de aangetroffen drugs enkel een indicatieve test voorhanden is. Ook voor deze locatie, en voor de locatie aan de [adres 6] is er geen sprake van beschikkingsmacht of wetenschap. Subsidiair geldt dat voor de [adres 6] in ieder geval voor de aangetroffen hennep (5,04 gram) in een auto.
Tot slot voert de raadsman ten aanzien van feit 3 aan dat niet is gebleken dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht. De observaties zijn niet voldoende voor bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij de locatie gelegen aan de [adres 5] . Verdachte dient om die reden (partieel) van feit 3 te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt als bijlage 2.
Partiële vrijspraak feit 1 tot en met 3: ten aanzien van [adres 6]
De rechtbank overweegt dat verdachte in verband is gebracht met deze locatie op basis van observaties op 15 november 2024 en op de (vermoedelijke) aanwezigheid van haar DNA op de stekker van de daar aangetroffen blender en op een spatel. De observaties alleen zijn onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte
inde woning is geweest. Bovendien vonden de observaties 5 dagen voor de doorzoeking plaats. Ten aanzien van het DNA geldt dat er geen berekening is gemaakt van de bewijskracht daarvan; de rechtbank kan ten aanzien daarvan dan ook geen conclusies trekken. Dit betekent dat, hoewel er in het dossier aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van verdachte, er ten aanzien van de locatie [adres 6] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Verdachte zal op dit punt dan ook worden vrijgesproken.
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs.

[adres 1]

Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er bij de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van de woning op 15 april 2025 cocaïne in de woning is aangetroffen. In de kluis werd 128,95 gram cocaïne aangetroffen. Verdachte was de bewoner van die woning. Bij de doorzoeking was de kluis op slot, deze moest door de politie worden opengebroken om toegang te verkrijgen. Er werd ter plaatse geen sleutel aangetroffen. Verdachte heeft zich beroepen op haar zwijgrecht.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het voorhanden hebben door de verdachte van de aangetroffen cocaïne, is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad nodig dat bij de verdachte sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid ten aanzien van de aanwezigheid van de drugs en dat de verdachte daarover beschikkingsmacht heeft gehad in die zin dat zij daarover feitelijk macht kon uitoefenen. Voor de bewustheid geldt dat deze zich niet hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van de drugs of tot de exacte locatie daarvan. Voldoende is dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Het kunnen uitoefenen van feitelijke macht in de zin van daarover kunnen beschikken, is eveneens nodig voor het bewijs van het aanwezig hebben van verdovende middelen. Volgens de relevante jurisprudentie hoeven de verdovende middelen zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Ook hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen.
De rechtbank overweegt dat in het algemeen als uitgangspunt geldt dat een bewoner weet welke goederen er in zijn of haar woning aanwezig zijn en dat hij of zij daar ook de beschikking over heeft. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat het in dit geval anders is.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte als enige in de woning woonde en dat in de woning enkel voorwerpen zijn aangetroffen die van verdachte zijn. Bovendien geeft verdachte geen enkele verklaring voor de aangetroffen drugs in haar woning. Voor een scenario – waarbij iemand anders dan verdachte de cocaïne in de kluis heeft gelegd – bestaan geen aanwijzingen. Het is ook hoogst onwaarschijnlijk dat iemand meer dan 100 gram harddrugs, die naar ervaringsregels een straatwaarde van 5.000,- euro vertegenwoordigen, in de kluis van iemand anders legt zonder dat die eigenaar van de kluis daarvan weet en terwijl die ander niet (altijd) vrije toegang tot die woning en de kluis heeft. Gelet op deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne in de kluis. Verdachte had ook de beschikkingsmacht over die cocaïne nu zij de (enige) bewoner van de woning was. Dat de kluis door de politie moest worden opengebroken, maakt dat niet anders. Het is namelijk verdachte die de kluis open kan (laten) maken, aangezien de kluis zich in de woning van verdachte bevond. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte cocaïne voorhanden heeft gehad en verwerpt het verweer van de raadsman.

[adres 5]

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 20 november 2024 in de woning aan de [adres 5] meer dan 5 kilo heroïne werd aangetroffen. De zes identieke blokken heroïne bevonden zich in een big shopper tas in de slaapkamer. De blokken waren allen verpakt in huishoudfolie, met daaromheen een sok. In de woning werd medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. Ook over dit feit heeft verdachte zich beroepen op haar zwijgrecht.
Binnen het onderzoek Simeon is er door de politie een camera geplaatst met onder andere zicht op de [adres 5] in Eindhoven. Op de beelden is te zien dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte] , meermalen bij en in de woning is geweest. Op 15 november 2024 wordt verdachte voor de laatste keer op dat adres gezien. Dat verdachte in die woning is geweest, en daaraan dus gelinkt kan worden, staat dan ook buiten kijf.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook wetenschap van en beschikkingsmacht over de heroïne had. Dat leidt de rechtbank af uit de DNA-match aan het vierde heroïne blok. Van blok 4 buitenzijde huishoudfolie werd namelijk een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering AARD1046NL is een DNA-mengprofiel van minimaal 3 donoren verkregen. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is extreem veel waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte [verdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte [verdachte] donor is van een deel van het celmateriaal op blok 4 buitenzijde huishoudfolie.
Nu alle blokken heroïne (zes stuks) identiek zijn verpakt, in één partij en in één tas zijn aangetroffen kan het niet anders zijn dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van alle blokken heroïne en hierover ook de beschikkingsmacht had.
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen twijfel bestaat dat er huishoudfolie is bemonsterd en op welke wijze dat is gebeurd. De processen-verbaal die daarover zijn opgemaakt zijn helder. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging wordt afgewezen; het onderzoek aan de huishoudfolie is niet noodzakelijk.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk 5475 gram heroïne aanwezig had. Dat verdachte de heroïne tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad blijkt uit het feit dat zij telkens samen met medeverdachte [medeverdachte] bij de woning aan de [adres 5] was, ten laste van wie door de rechtbank bij vonnis van heden het medeplegen van hetzelfde feit bewezen is verklaard.
Feit 2: medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs.
[adres 4]
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 28 februari 2024 in de garagebox aan de [adres 4] meer dan 25 kilo hasjiesj zijn aangetroffen. Deze garagebox werd door medeverdachte [medeverdachte] gehuurd, maar de huur is driemaal vanaf de bankrekening van verdachte betaald. Daarnaast zijn er foto’s op de telefoon van verdachte aangetroffen. Op deze foto’s was onder andere een hasjblok te zien dat overeenkwam met (een van) de aangetroffen hasjblokken bij de doorzoeking. Verdachte heeft zich beroepen op haar zwijgrecht.
De vraag is of op basis van deze feiten en omstandigheden kan worden gezegd dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de hasjiesj en dat zij daarover de beschikkingsmacht had. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Het enkel driemaal overmaken van de huur en het aantreffen van de foto op haar mobiele telefoon, is onvoldoende om de hiervoor bedoelde wetenschap aan te nemen. Verder blijkt uit het dossier ook niet dat verdachte beschikkingsmacht over de hasjiesj had. Zij is niet bij deze locatie gezien en ook kan op basis van DNA niet worden vastgesteld dat zij in de garagebox is geweest. Verdachte zal dan ook partieel, dat wil zeggen ten aanzien van deze locatie, worden vrijgesproken.

[adres 2]

Op basis van de bewijsmiddelen in de bewijsbijlage kan worden vastgesteld dat verdachte meer dan 500 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad, zoals ten laste gelegd. Verdachte stond ten tijde van de doorzoeking ingeschreven op het adres aan de [adres 2] en ook de huur werd overgemaakt door verdachte. De blokken hasjiesj zijn op 28 februari 2024 aangetroffen in een keukenkast.
Zoals zojuist overwogen geldt als uitgangspunt dat mag worden aangenomen dat een bewoner weet welke goederen er in zijn/haar woning aanwezig zijn en dat hij/zij daar ook de beschikking over heeft. Ook ten aanzien van deze locatie zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is.
Op dit adres stonden [naam] en verdachte ingeschreven. Tijdens de doorzoeking is gebleken dat de [adres 2] werd bewoond door verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde softdrugs aanwezig heeft gehad. De verdachte kon immers, als bewoner van de woning, feitelijk over deze aangetroffen hoeveelheid hasjiesj beschikken. Uit het dossier is bovendien gebleken dat verdachte zich, onder andere samen met [naam] , bezighield met verschillende soorten drugs. Daar komt bij dat verdachte zich telkens op haar zwijgrecht heeft beroepen, terwijl onder deze omstandigheden van verdachte een verklaring mag worden gevergd. De rechtbank zal op grond van voornoemde feiten en omstandigheden ervan uitgaan dat de woning mede bij verdachte in gebruik was en dat verdachte wetenschap had van de in die woning aanwezige hasjiesj. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat er enkel sprake is van een indicatieve test, om deze reden zou het feit niet wettig en overtuigend te bewijzen zijn. De rechtbank verwerpt dat verweer. De rechtbank is gelet op de positieve indicatieve tests, de bevindingen van de verbalisanten omtrent de wijze waarop de blokken waren verpakt en de kleur en de geur ervan van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de aangetroffen blokken hasjiesj bevatten.
Gezien de inhoud van het procesdossier, waaruit blijkt dat op de [adres 2] een hoeveelheid hasjiesj zijn aangetroffen, beschouwt de rechtbank het ontbreken van de vermelding “zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II” als een kennelijke verschrijving. Bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting is niet gebleken dat deze verschrijving tot onduidelijkheid van de tenlastelegging heeft geleid, noch dat de verdediging, die op dit punt overigens ook geen verweer heeft gevoerd, door verbeterde lezing van de tenlastelegging in haar belangen is geschaad.
Feit 3: medeplegen van voorbereidingshandelingen Opiumwet.
De rechtbank acht dit feit ten aanzien van de locatie [adres 5] wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen die in de bewijsbijlage zijn weergegeven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelenoverzicht, komt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Feit 1:
in de periode 20 november 2024 tot en met 15 april 2025 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
op de locatie [adres 5] te Eindhoven- in totaal 5.475 gram van een materiaal bevattende heroïne
en op de locatie [adres 1] te Eindhoven- in totaal 128,95 gram, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2:
in de periode 28 februari 2024 tot en met 20 november 2024 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
op de locatie [adres 2] te Eindhoven- in totaal 528 gram hasjiesj,
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3:
op 20 november 2024, te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken en- het opzettelijk vervaardigen van meer soorten harddrugs,- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,- voorwerpen, stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan zij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende zij, verdachte, en een of meer van haar mededader(s) telkens ten behoeve van de opslag van grondstoffen/chemicaliën en voorwerpen die benodigd zijn, bij/voor de bereiding, verwerking en vervaardiging van amfetamine en MDMA en cocaïne,- meerdere één panden en bedrijfsruimten gehuurd,
op de locatie [adres 5] te Eindhoven grote hoeveelheden (laboratorium) benodigdheden voorhanden gehad, te weten- een beschermpak, een sealapparaat, meerdere vacuümzakken en meerdere pH-test stripjes en grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, te weten- meerdere vaten gevuld met een hoeveelheid aceton;- meerdere dozen gevuld met een hoeveelheid cafeïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat bij strafoplegging een aanzienlijk lagere straf moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman geeft hierbij aan dat hij het betreurt dat er geen procesafspraken tot stand zijn gekomen met het Openbaar Ministerie en wijst op verschillende uitspraken waarin in volgens hem vergelijkbare zaken een lagere straf (een taakstraf van 240 uren en/of een geheel voorwaardelijke (gevangenis)straf) wordt opgelegd. Verdachte is geen doorgewinterde crimineel, maar een jonge vrouw zonder strafblad, met een eigen bedrijf, die op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats was.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet. Het ging hierbij om het voorhanden hebben van ruim 5 kilo harddrugs en meer dan een halve kilo softdrugs. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereidingshandelingen van – kort gezegd – Opiumwetdelicten.
Met haar handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de handel in drugs. Het gebruik van harddrugs brengt ernstige gezondheidsrisico's mee. Harddrugs staan bekend als zeer verslavend en het gebruik daarvan vormt een aanslag op de gezondheid van de gebruiker. Daar komt nog bij dat productie van en handel in harddrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Ten slotte gaat de verkoop van verdovende middelen gepaard met een zwarte geldstroom die ondermijnend werkt voor de legale economie. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Strafverzwarende en strafverminderende omstandigheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 7 juli 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Enerzijds lijkt er ten aanzien van de aangetroffen drugs een relatief beperkte rol van verdachte uit het dossier te volgen. Aan de andere kant komt uit het dossier een beeld naar voren van een verdachte die zich al veel langer dan de tenlastegelegde periode bezighield met het overtreden van Opiumwetdelicten. Daar komt bij dat het verdachte in dit opzicht aan normbesef ontbreekt. Verdachte is niet ter zitting verschenen en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor haar gedrag. Zij heeft geen enkele openheid van zaken gegeven. De rechtbank houdt hier – in strafverzwarende zin – rekening mee.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van dergelijke grote hoeveelheden harddrugs is in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Voor het voorhanden hebben van een halve kilo softdrugs wordt normaliter een taakstraf van 100 uur opgelegd. Daar komt bij dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de strafbare voorbereidingshandelingen, waarvoor geen oriëntatiepunten zijn ontwikkeld. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat de voorbereidingshandelingen op één dag zijn gepleegd. Tevens is er sprake van medeplegen. De suggestie om verdachte enkel een taakstraf en/of geheel voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen, zoals de raadsman voorstelt, volgt de rechtbank niet.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten. De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Dit met het oog op vergelding en speciale preventie: het voorkomen van het plegen van nieuwe strafbare feiten door verdachte. Daarnaast wil de rechtbank met deze straf anderen ontmoedigen soortgelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal al met al wel een lichtere straf opleggen dan de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf, aangezien de rechtbank verdachte van een deel van de feiten zal vrijspreken. Alles overwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op twee telefoons, een kluis en een gasdrukwapen.
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen telefoons en het (legale) gasdrukwapen. De rechtbank is van oordeel dat de kluis vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is met betrekking waarmee het strafbare feit is begaan of voorbereid.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

Feit 1:

medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

Feit 2:

medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

Feit 3:

Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, daartoe voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf.
Legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1 tot en met feit 3:

Een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 maanden.
Beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
Legt op de volgende bijkomende straf:
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen:
- 1 STK kluis (G2331309)

Gelast de teruggave aan verdachte van:

  • 1 STK Gasdrukwapen (G2334590);
  • 1 STK telefoon Samsung S23 (G2331292);
  • 1 STK telefoon Apple iPhone (G2331295).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. F. van Buchem en mr. G.F.A.M. de Graauw, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.D.A.J. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 26 augustus 2025.

Bijlage 1: de tenlastelegging.

Feit 1:
zij, op één of meer tijdstippen in de periode 20 november 2024 tot en met 15 april 2025 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
op de locatie [adres 5] te Eindhoven- (in totaal) ongeveer 5.475 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
(PVB-12, p.103, PVB-657, p.163 en NFI-rapporten, p.168 tot en met p.173)
en/of op de locatie [adres 6] te Eindhoven- (in totaal) ongeveer 1.100,74 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,- (in totaal) ongeveer 3125 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,- (in totaal) ongeveer 245 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,- (in totaal) ongeveer 3,30 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,- (in totaal) ongeveer 735 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of- (in totaal) ongeveer 1,03 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B
(PVB-19, p.181, PVB-89, p.240 en NFI-rapporten p.283 tot en met p.300),
en/of op de locatie [adres 1] te Eindhoven- (in totaal) ongeveer 128,95 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne(PVB-87, p. 457, PVB-86, p. 460 en NFI-rapporten p.467 tot en met p.470),
zijnde MDMA, amfetamine, heroïne, 2C-B, metamfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2:
zij, op één of meer tijdstippen in de periode 28 februari 2024 tot en met 20 november 2024 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
op de locatie [adres 4] te Eindhoven-(in totaal) ongeveer 25.400 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,(PVB-152, p. 69 en PVB-9, p. 70)
op de locatie [adres 2] te Eindhoven- (in totaal) ongeveer 528 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,(PVB-165)
en/of op de locatie [adres 6] te Eindhoven- (in totaal) 570,04 gram hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
(PVB-19, p.181)
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3
zij, op of omstreeks 20 november 2024, te Eindhoven en/of in een of meerdere (andere) gemeente(n) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of- het opzettelijk vervaardigen van één of meer soort(en) harddrugs, in elk geval een middel/middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoegelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) ten behoeve van de opslag van grondstoffen/chemicaliën en/of voorwerpen die benodigd zijn, althans kan/kunnen worden gebruikt bij/voor de bereiding, verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne, in elkgeval (een) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of- meerdere, althans één panden en/of bedrijfsruimten gehuurd, laten huren, ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laat stellen
op de locatie [adres 5] te Eindhoven(een) (grote) hoeveelheid(en) (laboratorium) benodigdheden voorhanden gehad, te weten- een beschermpak, een sealapparaat, meerdere vacuümzakken en/of meerdere pH-test stripjes (PVB-12, p.103, PVB-10, p.379 en PVB-38, p.393) en/of(een) (grote) hoeveelheid(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, te weten- meerdere vaten gevuld met een hoeveelheid aceton (PVB-80, p.99 en PVB-113, p.174)- meerdere dozen gevuld met een hoeveelheid cafeïne (PVB-105, p.161 en PVB-113, p.174)
en/of op de locatie [adres 6] te Eindhoven(een) (grote) hoeveelheid(en) (laboratorium) benodigdheden voorhanden gehad, te weten- één of meerdere emmers/bakken, maatbekers, spatels, een blender, een persmal, geplastificeerd papier, sealapparaat, vervuilde bakken, thermometer en/of ampullen (PVB-19, p.181)
en/of (een) (grote) hoeveelheid(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, te weten- één of meerdere jerrycan(s) bevattende aceton, isopropanol, Methylethylketon en/of methanol (PVB-63, p.261)- één of meerdere zakken/bakken bevattende fenacetine, coffeïne en/of paracetamol (PVB-115, p.300)( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )