ECLI:NL:RBOBR:2025:5381

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
C/01/396931 / HA ZA 23-613
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van curator in faillissement van vastgoedbeleggingen in Thailand

In deze zaak hebben de eisers, [eiser 1] B.V. en [eiser 2] B.V., de curator aangeklaagd voor onrechtmatig handelen en persoonlijke aansprakelijkheid in het kader van de faillissementen van ECC-SARB en ECC-IM. De eisers hebben in een vastgoedproject in Thailand geïnvesteerd, maar zijn geconfronteerd met aanzienlijke verliezen door vermeende onrechtmatige handelingen van de bestuurders van de failliete vennootschappen. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld, waarbij de curator werd verweten onvoldoende actie te hebben ondernomen om de schade te verhalen op de bestuurders. De rechtbank heeft vastgesteld dat er goede gronden waren voor nader onderzoek naar de aansprakelijkheid van de bestuurders, maar dat de curator binnen de grenzen van de Maclou-norm heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de curator niet onrechtmatig heeft gehandeld en wijst de vorderingen van de eisers af. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten van de curator, die in totaal € 9.459,00 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/396931 / HA ZA 23-613
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] B.V.,

te [plaats] ,
2.
[eiser 2] B.V.,
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. K.S. Loilargosain,
tegen
[gedaagde] (PRO SE),
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. V. Terlouw.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 17 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, waarbij:
* [eisers] producties 21-24 (inclusief een videobestand) hebben overgelegd
* de curator producties 9-12 heeft overgelegd
* de advocaten spreekaantekeningen hebben overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben door tussenkomst van vennootschappen geparticipeerd in een project van het ECC-concern (hierna: ECC).
2.2.
ECC hield zich vanaf 2008 bezig met het ontwikkelen van een shopping & entertainment mall onder de naam PROMENADA® in Chiang Mai te Thailand. Dit project (hierna: het project) had ongeveer 80.000 m2 bruto vloeroppervlakte.
2.3.
De organisatie van ECC was voor zover relevant als volgt:
* ECC Chiang Mai Project 1 Ltd. (“ECC-CMP”): de werkmaatschappij, die de bouwgrond en de daarop te realiseren opstallen in eigendom heeft verkregen,
* ECCIP Holding B.V. (ECCIP): de moedermaatschappij van ECC-CMP, die de gewone aandelen in ECC-CMP hield,
* ECC Investment Management B.V. (“ECC-IM”) en haar twee dochtermaatschappijen ECC Southeast Asia Retail Bonds B.V. (“ECC-SARB”) en Promenada CNX Invest B.V. (het fonds): deze vennootschappen faciliteerden de investeringen en ECCIP heeft 10% van de aandelen in ECC-CMP overgedragen aan het fonds.
2.4.
De vereiste financiering voor het project was ongeveer € 70 miljoen:
* € 40 miljoen via hypothecaire financiering,
* ongeveer € 15 miljoen vanuit ECCIP,
* ongeveer € 15 miljoen via (nog te vinden) (externe) investeerders.
2.5.
Investeerders verstrekten obligatieleningen aan (onder andere) ECC-SARB. ECC-SARB wendde deze leningen aan om aandelen van het fonds te kopen, zodat ECC-SARB indirect rechthebbende werd van ECC-CMP.
2.6.
Een recht van tweede hypotheek zou ter zekerheid voor de terugbetaling van de obligatieleningen worden gevestigd op het vastgoed dat ECC-CMP in eigendom had, maar deze tweede hypotheek is niet gevestigd. De gelden, die het fonds ontving van ECC-SARB bij de verkoop van aandelen in haar kapitaal aan ECC-SARB, zouden door het fonds worden aangewend om kapitaal en leningen te verstrekken aan ECC-CMP.
2.7.
In strijd met mededelingen aan de investeerders zijn er meerdere emissies geplaatst. Verwatering is opgetreden. Een tweede fonds (Promenada CNX Invest II B.V.) en een derde fonds (Promenade BD Invest B.V.) hebben financieringen gefaciliteerd.
2.8.
[eiser 1] / [eiser 2] heeft voor € 520.000,00 in het project geparticipeerd:
* een obligatielening van € 200.000,00 door [eiser 2] aan ECC-SARB (emissie III),
* aankoop van aandelen voor € 170.000,00 door [eiser 1] in het tweede fonds,
* een obligatielening van € 150.000,00 door [eiser 1] aan ECC-SARB (emissie I).
2.9.
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft bepaald dat ECC-SARB de Wft heeft overtreden bij “emissie III” (de obligatielening van € 200.000,00 door [eiser 2] aan ECC-SARB) door zonder vergunning het bedrijf van bank uit te oefenen. DNB heeft een officiële waarschuwing gegeven. ECC heeft tegenover investeerders de indruk gewekt dat de problemen waren opgelost, maar dat was niet het geval. DNB heeft een boete opgelegd aan ECC-SARB en aan de bestuurders van ECC-SARB. De boete voor de bestuurders was gebaseerd op de vaststelling dat de bestuurders feitelijk leiding geven aan de overtreding.
2.10.
[eiser 1] / [eiser 2] heeft openstaande vorderingen op ECC-SARB respectievelijk het tweede fonds (2.8 hiervoor). ECC-SARB en ECC-IM zijn failliet verklaard en de curator is in beide faillissementen benoemd in die hoedanigheid. Het tweede fonds is niet failliet en de curator heeft geen taak wat betreft het tweede fonds.
2.11.
In de faillissementen van ECC-SARB en ECC-IM zijn vragen gerezen over de nakoming van de administratieplicht en de publicatieplicht over verschillende jaren. De kwestie met DNB (2.9 hiervoor) is (door de curator) benoemd als belangrijke oorzaak van de faillissementen.
2.12.
De financiële situatie van de werkmaatschappij was nijpend. De
waarde van het winkelcentrum (het te ontwikkelen vastgoed) was (veel) lager dan de vordering van de bank (eerste hypotheekhouder). De werkmaatschappij had een negatief eigen vermogen van vele miljoenen euro's en in de achterliggende jaren was er ieder jaar verlies geleden. Op 30 september 2018 liet het bestuur van de ECC-groep aan de curator weten dat de financiële situatie van de werkmaatschappij nog nijpender was geworden en dat de enige optie om de boel te redden (volgens dat bestuur) nog zou zijn om akkoord te gaan met een voorstel van een anonieme investeerder die alle aandelenbelangen in de werkmaatschappij zou willen overnemen alvorens een forse investering te doen (dit plan wordt hierna “het voorstel” genoemd). Aandeelhoudersvergaderingen van de vennootschappen, waarin ECC-SARB en ECC-IM aandelen houden, zijn gehouden. Daarbij heeft de curator tegen het voorstel gestemd, maar de vergadering heeft het voorstel toch aangenomen. De curator heeft met toestemming van de rechter-commissaris een cijfermatige onderbouwing laten opmaken door een accountant en de curator heeft onderhandeld over een minnelijke oplossing. Dit overleg heeft geleid tot een overeenkomst voor de onderhandse verkoop van door de failliete vennootschappen (ECC-SARB en ECC-IM) gehouden aandelen voor € 140.000,00. Dit bedrag valt binnen de bandbreedte van de cijfermatige onderbouwing door de accountant. De curator heeft activa (aandelen) uit de boedels van ECC-SARB en ECC-IM overgedragen aan een persoon die gelieerd was aan ECC-SARB en ECC-IM. Daarna hadden de boedels geen banden meer met het project van de ECC-groep in Thailand.
2.13.
Investeerders hebben in een brief van 26 februari 2019 gewezen op de volgende in hun visie onrechtmatige handelingen van bestuurders (niet alleen van de failliete vennootschappen, maar ook van de groep, in ruime zin; de rechtbank gebruikt de term “bestuurder” hierna in deze zin):
* de rol, het handelen en niet nagekomen toezeggingen van de heer
[A] , die bij verschillende vennootschappen binnen het ECC-concern als
(feitelijk) bestuurder/beleidsbepaler en/of commissaris betrokken is geweest,
* de door het bestuur verstrekte onjuiste/valse informatie over de bezettingsgraden en
gesloten huurcontracten met betrekking tot het project,
* de in de prospectus opgenomen onjuiste informatie,
* het in strijd met de afspraken niet vestigen van een 2e recht van hypotheek,
* de duidelijke aanwezigheid van kenmerken van Ponzifraude.
2.14.
De curator en [eiser 1] hebben op 13 maart 2019 gesproken over de situatie en [eiser 1] heeft daarbij een video getoond over (a) het project en (b) de fouten, de rijkdom en de levensstijl van de bestuurders. [eiser 1] heeft deze video overgelegd in dit geding.
2.15.
In het faillissementsverslag van 17 september 2019 (ECC SARB) staat onder onderdeel 7.5 Onbehoorlijk bestuur het volgende:
“In de periode 2011 — 2012 heeft ECC SARB obligatieovereenkomsten gesloten met andere dan professionele marktpartijen zonder over de vereiste vergunningen te beschikken. ECC SARB heeft daarbij het bankverbod overtreden. De overtreding van het bankverbod is na ingrijpen van de DNB gestaakt, wel heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven ECC SARB veroordeeld tot het betalen van een boete (€ 200.000,00). Ook de heer [B]
werd veroordeeld tot het betalen van een boete (€ 100.000,00), mevrouw [C] en de heer [D] werden veroordeeld tot betaling van een (aanzienlijk) lagere boete.
In het faillissement van ECC Investment Management B.V, werd een regeling getroffen ter afkoop van (mogelijke) bestuurdersaansprakelijkheid. Op verzoek van de curator heeft een externe accountant in het onderhavige faillissement een onderzoek ingesteld naar de betalingsstromen en deze gerecapituleerd. Bestudering van de vele bankmutaties van het gefailleerde ECC SARB Iaat zien
dat er sprake is van grote bedragen welke door gefailleerde in 2011/2012 zijn ontvangen van Stichting Bewaarder en vervolgens zijn aangewend om (indirecte) belangen te verwerven in ECC Chiang Mal Project I Ltd., de entiteit waarin het winkelcentrum is ondergebracht. Uit het uitgevoerde onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. De verkregen gelden lijken correct te zijn aangewend.
Ernst & Young Accountants LLP heeft in 2013 in verband met de problemen welke er op dat moment bestonden met De Nederlandsche bank, onderzoek verricht naar de financiële prognose voor emissies van ECC SARB. Het onderzoek zag op een update van de financiële prognoses over de periode 1
januari 2013 t/m 31 december 2015. Er zijn daarbij geen bijzonderheden geconstateerd op basis waarvan de uitgangspunten op dat moment geen redelijke basis vormden voor de cashflowprognose.
De curator heeft enkele overige vraagpunten aan de orde gesteld, waaronder onder meer de informatievoorziening jegens de obligatiehouders. Besloten is om geen nadere rechtsmaatregelen te treffen en het onderzoek naar onbehoorlijk bestuur als afgerond te beschouwen.”
2.16.
Investeerders zoals [eisers] hebben de rechter-commissaris in de faillissementen benaderd met verzoeken om meer actie vanuit de curator te bevelen, maar zonder succes.
2.17.
De curator heeft een regeling (vaststellingsovereenkomst) getroffen met de bestuurder(s) van ECC-SARB en ECC-IM.
2.18.
Aan de concurrente crediteuren in deze faillissementen is slechts een zeer beperkte uitkering gedaan.
2.19.
ECCIP is in staat van faillissement verklaard en mr. [E] is aangesteld tot curator. Mr. [E] doet onderzoek naar mogelijke bestuurdersaansprakelijkheid.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat en na eiswijziging:
* verklaring voor recht dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld en persoonlijk aansprakelijk is tot vergoeding van schade,
* veroordeling om primair € 200.850,00 (emissie I), met rente vanaf 9 maart 2023, aan [eiser 1] te betalen, subsidiair de schade op te maken bij staat,
* veroordeling om primair € 241.953,00 (emissie III), met rente vanaf 9 maart 2023, aan [eiser 2] te betalen, subsidiair de schade op te maken bij staat,
* veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
[eisers] verwijten de curator dat hij zijn taak als curator niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat hij de Maclou-norm heeft geschonden, omdat hij niet heeft gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid vervult. Het verwijt is in het bijzonder dat de curator niets of te weinig heeft gedaan om het tekort in de boedel te verhalen op de bestuurders van de failliete vennootschappen en om onderzoek te doen naar de mogelijkheden op dat gebied. [eisers] vermoeden dat de curator is afgegaan op informatie die hij van het bestuur heeft ontvangen.
3.2.
De curator voert verweer en vindt dat er geen verplichting was om meer te doen dan hij heeft gedaan, onder meer omdat geen activa bekend zijn waarop een eventueel vonnis in het voordeel van de boedel zou kunnen worden ten uitvoer gelegd. De curator concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De beoordeling valt uiteen in drie onderdelen. De rechtbank gaat met partijen uit van de “Maclou-norm” bij de beoordeling van de keuzes van de curator: de vraag is of de curator heeft gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid vervult.
Thema 1: er waren goede gronden voor nader onderzoek
4.2.
Het eerste onderdeel is de overtuiging van de rechtbank in dit geding dat er goede gronden waren voor nader onderzoek naar aansprakelijkheid van bestuurders (van de failliete vennootschappen dan wel de groep, in ruime zin). De onweersproken informatie in het dossier maakt in de visie van de rechtbank duidelijk dat de situatie een diepgravend onderzoek zonder meer rechtvaardigt. De rechtbank ziet talrijke procedures tussen curatoren en bestuurders, waarbij veel minder aan de hand lijkt te zijn. Hierbij past wel de opmerking dat de bestuurders geen partij zijn in dit geding en dat het debat daarom niet compleet is. De rechtbank heeft hoe dan ook begrip voor de lastige positie van de investeerders, die zware verliezen hebben en weinig of geen informatie hebben waarmee zij hun belangen kunnen behartigen.
De reden voor deze beslissing (over de goede gronden voor onderzoek) is dat in elk geval enkele verwijten richting de bestuurders, zoals geschetst door [eisers] in dit geding, terecht kunnen zijn; de curator heeft dat in de visie van de rechtbank niet voldoende en aan de hand van concrete feiten weersproken. Die verwijten komen er kort gezegd op dat de bestuurders (van de failliete vennootschappen dan wel de groep, in ruime zin):
* tegenover investeerders onjuiste mededelingen hebben gedaan en te weinig informatie hebben gegeven
* toezeggingen over investeringen (door een bestuurder zelf) niet zijn nagekomen, terwijl investeerders zijn bewogen tot aanvullende investeringen door die toezeggingen
* veel geld uit het project hebben gehaald voor een luxe levensstijl, terwijl zij de investeerders benadeelden door verwatering en lieten zitten met grote verliezen.
Daar komt de (oude) kwestie met DNB nog bij (2.9 hiervoor). Wellicht heeft de curator lang niet alle informatie (dit maakt de rechtbank op uit zijn stukken), maar de rechtbank moet het doen met de beschikbare informatie in het geding. De rechtbank gaat langs deze lijnen, voor de beoordeling in dit geding, uit van de gegrondheid van deze verwijten.
De rechtbank laat zich hierbij niet uit over de vraag of er gegronde aanwijzingen voor een Ponzifraude (piramidespel) waren (zoals [eisers] stellen). Dit verwijt voegt hier niets toe aan de onjuiste mededelingen, ontoereikende informatie, onttrekkingen en grote verliezen (zie de vorige alinea). Er waren hoe dan ook gegronde redenen voor nader onderzoek.
De rechtbank merkt op dat er volgens de curator aanloopverliezen, een grotere behoefte aan investeringen dan verwacht, politieke risico’s (militair bestuur in Thailand), marktrisico’s en een verlieslatend project aan de orde waren (waardoor er in de visie van de curator niet zonder meer sprake was van fraude bij de werkmaatschappij). De curator wijst er op zichzelf onweersproken op dat de geldstromen bij de werkmaatschappij niet inzichtelijk waren vanuit de administratie van de failliete vennootschappen, die kort gezegd handelden als “doorgeefluik” voor financiering vanuit investeerders naar de werkmaatschappij. Het is denkbaar, zo maakt de rechtbank op uit de toelichting van de curator, dat alles op orde was in de administratie bij de failliete vennootschappen (als doorgeefluik), terwijl er wel (en voor de curator: niet of moeilijk kenbaar) iets aan de hand was bij de werkmaatschappij.
De rechtbank verwerpt deze standpunten van de curator om twee redenen.
  • i) De eerste reden is dat de door de curator aangedragen punten volgens de rechtbank op zichzelf verenigbaar zijn met verwijten zoals fraude, ontoereikende informatieverstrekking en onttrekkingen van gelden (bij de werkmaatschappij). Daarom mocht de curator volgens de rechtbank, zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid vervult, niet aan de hand van deze punten aannemen dat er geen goede gronden voor onderzoek waren.
  • ii) De tweede reden is dat er in de standpunten van de curator geen voldoende afweging of onderbouwing van zijn betwisting is wat betreft de verwijten richting de bestuurders. De rechtbank houdt daarbij rekening met het faillissementsverslag onder 2.15 hiervoor, waar de curator naar verwijst. In dat verslag staat niets over de afweging van de curator met betrekking tot de verwijten van investeerders rondom de beweerde onjuiste mededelingen, ontoereikende informatie, onttrekkingen en grote verliezen (zie hiervoor in dit onderdeel 4.2). De curator moest, zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid vervult:
De gegronde redenen voor onderzoek zijn echter niet het einde van de beoordeling door de curator. De curator moet ook bij zijn afweging betrekken of er concrete maatregelen zijn (Thema 2) die naar redelijke verwachting zoveel opleveren (Thema 3) dat de maatregelen al met al gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank merkt in dit onderdeel tot slot op dat zij het niet eens is met [eiser 1] / [eiser 2] als zij ook vinden dat de curator de transactie onder 2.12 hiervoor (kort gezegd: verkoop/overdracht van aandelen voor € 140.000,00), of de regeling (vaststellingsovereenkomst) onder 2.17 hiervoor, tegen de achtergrond van de Maclou-norm niet mocht aangaan. De reden hiervoor is wat betreft de verkoop/overdracht van aandelen dat er een nijpende financiële situatie was, dat de aandeelhoudersvergadering voor het plan heeft gestemd, dat de curator beschikte over een cijfermatige onderbouwing en dat een betere uitkomst volgens de curator in goed overleg niet haalbaar was. [eiser 1] / [eiser 2] heeft deze punten niet (gemotiveerd) weersproken. Voor wat betreft de regeling (vaststellingsovereenkomst) onder 2.17 hiervoor verwijst de rechtbank naar Thema’s 2 en 3 hierna.
Thema 2: niet duidelijk is wat de curator precies nog meer had kunnen/moeten doen
4.3.
Het tweede onderdeel betreft het verweer van de curator dat er geen reële kansen waren om daadwerkelijk meer geld in de boedels te laten vloeien door de bestuurders aansprakelijk te stellen (en door vervolgstappen zoals een procedure en executie van een vonnis). De curator vindt dat hij daarom, door geen nadere actie te nemen zoals verlangd door [eisers] , de Maclou-norm niet heeft geschonden.
De rechtbank is het eens met de curator op dit punt. De curator mocht in de visie van de rechtbank, binnen de grenzen van de Maclou-norm, nalaten nadere acties te nemen richting de bestuurders omdat hij, na redelijke inspanningen voor onderzoek, geen activa had ontdekt waarop een eventueel vonnis zou kunnen worden verhaald. De curator heeft wat betreft redelijke inspanningen voor onderzoek gewezen op door hem verkregen verhaalsinformatie via de Belastingdienst en op het gegeven dat er geen aansprakelijkheidsverzekering was voor het bestuur van de failliete vennootschappen (onweersproken). Het is in de visie van de rechtbank ook belangrijk dat [eisers] niet duidelijk hebben gemaakt welke concrete inspanningen, naar de curator destijds moest aannemen, nog mogelijk waren, hoeveel tijd en geld die inspanningen zouden kosten en wat voor beter resultaat er naar redelijke verwachting zou zijn als de curator die inspanningen had geleverd om verhaalsobjecten te vinden en om de bestuurders aan te spreken. Hierbij is ook van belang dat de curator op dit gebied dezelfde instrumenten en bevoegdheden heeft als [eisers] zelf (het gaat niet om bijzondere wettelijke bevoegdheden die uitsluitend toekomen aan een curator in functie).
De rechtbank heeft de uitleg van [eisers] gezien, waarin zij wijzen op promotiemateriaal met vermelding van de extravagante levensstijl van de bestuurders (dure auto’s, kastelen, vliegtuigen, enz.) en de rechtbank is het met [eisers] eens dat dit op zichzelf bruikbare aanwijzingen zijn, maar de curator heeft aangevoerd dat dergelijke activa vaak niet op naam van de bestuurders staan en zich (in vennootschappelijke constructies) in het buitenland bevinden en dat hoogst onzeker is of kostbare en tijdrovende inspanningen om een vonnis daarop te verhalen succesvol zullen zijn. Dit punt van de curator is niet aan de hand van concrete feiten weersproken door [eisers] . De rechtbank moet het er daarom voor houden dat de curator dit punt doorslaggevend mocht laten zijn in zijn afwegingen over de te volgen koers in de faillissementen. De curator heeft volgens de rechtbank gelijk dat het thema van activa en verhaalbaarheid een belangrijk onderdeel is van de afweging die de curator moet maken volgens de Maclou-norm.
De rechtbank wijst ook in deze context op twee andere punten.
( i) Het staat [eisers] , eventueel samen met andere investeerders, vrij om personen aan te spreken op de verwijten die zij in dit geding omschrijven. [eiser 1] , [eiser 2] en andere investeerders hebben dat (nog) niet gedaan (onweersproken) en dit onderstreept volgens de rechtbank de moeilijke situatie en het ontbreken van beschikbare verhaalsobjecten. Ook in deze context is in de visie van de rechtbank belangrijk dat het niet gaat om bijzondere bevoegdheden of instrumenten van de curator; de investeerders hebben als het gaat om verhaalsonderzoek richting de bestuurders vergelijkbare mogelijkheden. De rechtbank merkt hierbij op dat de regeling (vaststellingsovereenkomst) onder 2.17 hiervoor niet in de weg staat aan nadere inspanningen omdat deze regeling, zo maakt de rechtbank op uit de informatie in het dossier, (a) niet is gesloten met de personen (zoals de heer [A] ) die volgens [eiser 1] / [eiser 2] vermogend zijn en zouden moeten worden aangesproken en (b) niet gaat over hetzelfde onderwerp (onrechtmatige daad en schade van schuldeisers, tegenover de interne aansprakelijkheid richting de vennootschap).
( ii) [eisers] wijzen erop dat de curator € 140.000,00 in de boedels had als financiering voor inspanningen om de bestuurders aan te spreken. Het klopt in de visie van de rechtbank wel dat met zo’n bedrag veel inspanningen kunnen worden betaald, maar dat neemt niet weg dat de curator niet lichtvaardig tot substantiële uitgaven mag overgaan en in dit geval, om de redenen die hiervoor zijn omschreven, mocht afzien van nadere inspanningen. Als de curator zonder reële verhaalsmogelijkheden € 140.000,00 zou hebben opgemaakt aan eigen declaraties en als er dan verder geen extra gelden in de boedels zouden vloeien, zou de curator wellicht een verwijt kunnen worden gemaakt.
De conclusie wat betreft Thema 2 brengt mee dat de curator de Maclou-norm niet heeft geschonden: hij mocht binnen de grenzen van deze norm beslissen geen nadere actie te nemen en tot afwikkeling van de boedels over te gaan.
Thema 3: niet duidelijk is of meer inspanningen zouden leiden tot een beter resultaat
4.4.
Het derde onderdeel van de analyse betreft het causaal verband en de schade. Dit punt is al onder Thema 2 aan de orde gekomen, omdat de curator destijds de in redelijkheid verwachte uitkomst moest meewegen bij zijn keuzes over inspanningen, maar hetzelfde punt geldt ook voor de beoordeling mét kennis achteraf: zou de situatie voor [eisers] beter zijn als de curator anders had gehandeld?
4.5.
Het is in de visie van de rechtbank niet voldoende duidelijk of meer inspanningen door de curator, zoals verlangd door [eisers] , genoeg geld zouden hebben opgeleverd om hun vorderingen inclusief rente geheel (daar komen de vorderingen in feite op neer) of voor een groter percentage te voldoen. Ook met de kennis van nu is dat niet duidelijk en [eisers] hebben hun standpunten onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke positie van [eisers] , maar op hen rust hier de stelplicht en bewijslast, ook wat betreft het causaal verband en schade. Als de curator al activa zou hebben gevonden en een vonnis met succes ten uitvoer zou hebben gelegd, kan de rechtbank bij gebreke van een nadere toelichting niet aannemen dat dit tot hogere uitkeringen aan [eisers] zou hebben geleid, laat staan substantiële uitkeringen of een bedrag in de buurt van de vorderingen.
Slot
4.6.
De conclusie van de analyse hiervoor is (a) dat de curator de Maclou-norm niet heeft geschonden omdat hij heeft gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid vervult en (b) dat de rechtbank de vorderingen moet afwijzen.
4.7.
De rechtbank wijst het verzoek van [eiser 1] / [eiser 2] (spreekaantekeningen, 15), om de curator op te dragen de (feitelijke) inhoud en strekking van de regeling (vaststellingsovereenkomst) onder 2.17 hiervoor met de rechtbank te delen, af. De reden hiervoor is dat niet duidelijk is wat deze informatie toevoegt aan de beoordeling onder Thema’s 2 en 3 hiervoor.
4.8.
De rechtbank wijst tot slot op door de curator onweersproken omschreven negatieve uitlatingen door de heer [F] over de curator (reviews, apps, berichten over aangiftes enz.). In dit geding is geen vordering hierover ingesteld, waar de rechtbank over moet beslissen, maar de rechtbank vraagt de heer [F] om zich voortaan te onthouden van dergelijke uitlatingen.
4.9.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.459,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af de vorderingen van [eisers] ,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 9.459,00, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.