Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.[eiser 1] B.V.,
2.
[eiser 2] B.V.,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
* [eisers] producties 21-24 (inclusief een videobestand) hebben overgelegd
* de curator producties 9-12 heeft overgelegd
* de advocaten spreekaantekeningen hebben overgelegd.
2.De feiten
* € 40 miljoen via hypothecaire financiering,
* ongeveer € 15 miljoen via (nog te vinden) (externe) investeerders.
* een obligatielening van € 200.000,00 door [eiser 2] aan ECC-SARB (emissie III),
* de duidelijke aanwezigheid van kenmerken van Ponzifraude.
3.Het geschil
4.De beoordeling
* tegenover investeerders onjuiste mededelingen hebben gedaan en te weinig informatie hebben gegeven
* toezeggingen over investeringen (door een bestuurder zelf) niet zijn nagekomen, terwijl investeerders zijn bewogen tot aanvullende investeringen door die toezeggingen
* veel geld uit het project hebben gehaald voor een luxe levensstijl, terwijl zij de investeerders benadeelden door verwatering en lieten zitten met grote verliezen.
Daar komt de (oude) kwestie met DNB nog bij (2.9 hiervoor). Wellicht heeft de curator lang niet alle informatie (dit maakt de rechtbank op uit zijn stukken), maar de rechtbank moet het doen met de beschikbare informatie in het geding. De rechtbank gaat langs deze lijnen, voor de beoordeling in dit geding, uit van de gegrondheid van deze verwijten.
- i) De eerste reden is dat de door de curator aangedragen punten volgens de rechtbank op zichzelf verenigbaar zijn met verwijten zoals fraude, ontoereikende informatieverstrekking en onttrekkingen van gelden (bij de werkmaatschappij). Daarom mocht de curator volgens de rechtbank, zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid vervult, niet aan de hand van deze punten aannemen dat er geen goede gronden voor onderzoek waren.
- ii) De tweede reden is dat er in de standpunten van de curator geen voldoende afweging of onderbouwing van zijn betwisting is wat betreft de verwijten richting de bestuurders. De rechtbank houdt daarbij rekening met het faillissementsverslag onder 2.15 hiervoor, waar de curator naar verwijst. In dat verslag staat niets over de afweging van de curator met betrekking tot de verwijten van investeerders rondom de beweerde onjuiste mededelingen, ontoereikende informatie, onttrekkingen en grote verliezen (zie hiervoor in dit onderdeel 4.2). De curator moest, zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid vervult: