In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening op basis van artikel 223 Rv. De eiseres, aangeduid als [eiseres] B.V., heeft een inzagevordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2]. De gedaagden vorderden dat de rechtbank als voorlopige voorziening zou bepalen dat [eiseres] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de gehele administratie, inclusief financiële administratie, ter hand zou stellen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat een vordering tot bevel tot afgifte niet kan gelden voor alleen de duur van het geding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verstrekken van bescheiden een definitief karakter heeft en verder reikt dan de duur van het geding. De vordering van de gedaagden is afgewezen, en zij zijn in het ongelijk gesteld. De rechtbank heeft de proceskosten van het incident begroot op € 792,00, te betalen door de gedaagden aan [eiseres]. De wettelijke rente over de proceskosten is toegewezen. De zaak zal op 17 september 2025 weer op de rol komen voor beraad omtrent een mondelinge behandeling.