ECLI:NL:RBOBR:2025:5487

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
11764520 \ CV EXPL 25-4685
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling na langdurige ziekte van werknemer bij Technische Universiteit Eindhoven

In deze zaak vordert een werknemer, die 16 maanden wegens ziekte afwezig is geweest, wedertewerkstelling in zijn functie als directeur bedrijfsvoering bij de faculteit Chemical Engineering and Chemistry van de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e). De werknemer is sinds januari 2025 volledig hersteld, maar de werkgever heeft hem niet in zijn functie hersteld en heeft alternatieve functies aangeboden, met een beroep op artikel 1.10 van de cao Nederlandse Universiteiten. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer recht heeft op wedertewerkstelling in zijn eigen functie, omdat de werkgever onvoldoende heeft onderbouwd dat de werknemer in redelijkheid gehouden is een andere functie te aanvaarden. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer toe, met de bepaling dat de werkgever een dwangsom moet betalen als hij niet binnen de gestelde termijn aan de uitspraak voldoet. De uitspraak benadrukt het belang van re-integratie in de eigen functie na ziekte en de verantwoordelijkheden van de werkgever in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11764520 \ CV EXPL 25-4685
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.R. Versluis,
tegen
TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN,
te Eindhoven,
gedaagde partij,
hierna te noemen: TU/e,
gemachtigde: mr. H.A.E. van Soest.
De zaak in het kort
Werknemer vordert, na een periode van arbeidsongeschiktheid, tewerkstelling in zijn eigen functie bij werkgever. Werkgever stelt dat wedertewerkstelling in de eigen functie niet door werknemer kan worden opgeëist en verwijst daarvoor naar een bepaling uit de toepasselijke cao. De kantonrechter volgt het betoog van werkgever niet. De vordering van werknemer wordt toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 juli 2025 met 34 producties;
- de conclusie van antwoord met 16 producties;
- de mondelinge behandeling van 31 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van de gemachtigde van [eiser] .
1.2.
Partijen hebben na het sluiten van het inhoudelijke deel van de mondelinge behandeling de kantonrechter verzocht om de zaak twee weken aan te houden, zodat zij de mogelijkheid tot het treffen van een regeling konden verkennen. Bij e-mailbericht van 13 augustus 2025 heeft de gemachtigde van TU/e de rechtbank bericht dat het niet tot een vergelijk is gekomen. Vervolgens is datum voor vonnis nader bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is sinds 1 september 2021 aanvankelijk voor de bepaalde tijd van één jaar en aansluitend voor onbepaalde tijd voltijds in dienst bij TU/e in de functie van Directeur Bedrijfsvoering bij de faculteit Chemical Engineering and Chemistry (hierna ook: directeur CE&C).
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Nederlandse Universiteiten (hierna: cao) van toepassing. In de cao is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 1.10 Wijziging van functie
Wanneer het belang van de instelling dit vordert, is de werknemer in redelijkheid gehouden, al dan niet in dezelfde organisatie-eenheid en al dan niet in dezelfde plaats waar de arbeid dient te worden verricht, een aanbod van de werkgever voor een andere functie te aanvaarden, die met inachtneming van artikel 9.12 van deze cao passend wordt geacht, in verband met de persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten van de werknemer.
(…)
Artikel 9.12 Passende functie
Van een passende functie is sprake indien de werknemer dan wel herplaatsingskandidaat naar het oordeel van de werkgever: • beschikt over de kennis en kunde die noodzakelijk worden geacht om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen dan wel; • indien de werknemer dan wel herplaatsingskandidaat naar het oordeel van de werkgever binnen 12 maanden om-, her- of bijgeschoold kan worden; • en deze functie in verband met de persoonlijkheid, de omstandigheden en de bestaande vooruitzichten van de werknemer redelijkerwijs kan worden opgedragen; tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen zich tegen plaatsing verzetten.
2.3.
In juni 2022 vindt een beoordeling plaats van het functioneren van [eiser] . Uit die beoordeling volgt, samengevat, dat TU/e daarover positief is. Op de kwalitatieve aspecten scoort [eiser] een D (‘above required’) en op de kwantitatieve aspecten een C (‘satisfactory’). Als extra opmerking is vermeld:
2.4.
Naast zijn functie is [eiser] ook lid van het faculteitsbestuur, samen met mevrouw [A] (decaan), de heer [B] (vice-decaan) en de heer [C] (vice-decaan). Tot 1 augustus 2022 is de heer [D] decaan en [A] vice-decaan. Op 20 juni 2024 trekt [A] zich terug als decaan en wordt zij opgevolgd door [B] als waarnemend interim decaan. Per 1 september 2024 is de heer [E] benoemd tot decaan en per 1 september 2025 is de heer [F] de decaan.
2.5.
In april 2023 geeft het College van Bestuur van TU/e (hierna: CvB) opdracht aan de heer [G] tot het uitvoeren van een onderzoek binnen CE&E
‘(..) to advise on the governance and organizational structure of the Chemical Engineering and Chemistry department as well as its research strategy, notably also in the context of the growth of the university.’Naar aanleiding daarvan brengt [G] het rapport
‘en hoe nu verder met de mooiSTe faculteit van de TU/e’ uit (hierna: het rapport [G] ). [G] signaleert een gevoel van onvrede en stilstand binnen de faculteit, negativiteit bij zowel het wetenschappelijk personeel als de ondersteunende staf en een gevoel van gebrek aan transparante communicatie vanuit onder andere het faculteitsbestuur. In het verslag wordt onder meer het faculteitsbestuur concreet aangesproken, in die zin dat bevindingen worden gedeeld op het gebied van geloofwaardigheid en een (volgens [eiser] : vermeende) haperende bedrijfsvoering. [G] adviseert over hoe nu verder te gaan met de faculteit en maakt daarbij een onderscheid in drie onderdelen: herstellen van vertrouwen in leiderschap, bieden van perspectief aan medewerkers en werken aan de toekomst van de faculteit binnen de TU/e.
2.6.
Op 18 juli 2023 bespreekt het CvB met het faculteitsbestuur, en dus (onder andere) [eiser] , de bevindingen uit het rapport [G] . Het CvB besluit daarbij de adviezen van het rapport [G] over te nemen en het CvB verzoekt het faculteitsbestuur, waarvan [eiser] toen deel uitmaakte, om de conclusies uit het rapport ter hand te nemen. Vervolgens spreekt het CvB het vertrouwen uit in het faculteitsbestuur. [eiser] gaat na dit gesprek met vakantie (van 21 juli 2023 tot en met 14 augustus 2023). Het rapport [G] is op 23 augustus 2023 definitief gemaakt.
2.7.
Op 24 augustus 2023 stuurt [B] naar [eiser] en [A] een mail waarin hij enkele zaken aan de orde stelt gerelateerd aan ondersteuning van zijn capaciteitsgroep (vakgroep). Het gaat dan (onder meer) om het vertrek van een secretaresse en om ondersteuning financiële zaken (althans het gebrek daaraan).
2.8.
Op 26 augustus 2023 vindt een gesprek plaats tussen [eiser] en [A] . Van dit gesprek maakt [A] op 30 augustus 2023 een verslag (hierna: gespreksverslag). In dit verslag is, voor zover relevant, het volgende opgenomen: [1]

Verslag
De bevindingen uit het rapport van [G] zijn besproken. Het rapport is confronterend en benoemt een groot aantal verbeterpunten over de volle breedte van de faculteit en specifiek voor de verschillende bestuursleden. Expliciet wordt genoemd dat zowel de decaan als de DB(= Directeur Bedrijfsvoering, ktr)
de bij de functie behorende verantwoordelijkheden moet nemen en taken moet uitvoeren. Deze taken en verantwoordelijkheden worden expliciet benoemd in het rapport. [A]( [A] , ktr)
merkt op dat zij zich grote zorgen maakt: de boodschap van de mensen in de faculteit is duidelijk: het moet anders. Samengevat: geen woorden maar daden.
Hoewel [eiser] aangeeft duidelijk te weten dat het over een andere boeg moet, benoemt [A] dat zij dat nog niet ziet terugkomen in het gedrag, de werkwijze en het handelen van [eiser] . Er komen nieuwe klachten uit de faculteit en de organisatie over zaken die door [eiser] niet adequaat opgepakt worden, terwijl [eiser] en [A] op 11 juli reeds afgesproken hebben dat dit niet meer voor moet komen.
[A] benoemt dat [eiser] , als DB, de taken die horen bij die functie per direct goed, adequaat en naar tevredenheid moet uitvoeren.(…)
Tijdens het reguliere wekelijkse overleg zullen [eiser] en [A] lopende zaken bespreken en de voortgang van afspraken en actiepunten bespreken en prioriteiten en actiepunten voor de daaropvolgende week vaststellen. Van dit overleg zal een gespreksverslag gemaakt worden om verschil van interpretatie achteraf te voorkomen.
Actiepunten en afspraken 26 augustus:
  • De in het rapport van [G] benoemde aspecten ter verbetering mbt het functioneren van de DB moeten per direct zichtbaar worden in het handelen van [eiser] .
  • Mbt het hierboven genoemde actiepunt zal [eiser] een plan van aanpak schrijven waarin hij duidelijk aangeeft hoe hij deze verandering vorm zal geven en wat hij daar zelf concreet voor nodig heeft (deadline: vrijdag 1 september).
  • [eiser] zal zorgen voor de begroting en een eerste schriftelijke duiding hiervan als voorbereiding op de in te leveren bilo-stukken (deadline: vrijdag 1 september).”
2.9.
Bij mail van 31 augustus 2023 protesteert [eiser] tegen de inhoud van het gespreksverslag en de gang van zaken tijdens het gesprek en verzoekt (onder meer) om een onderbouwing van de gestelde nieuwe klachten vanuit de faculteit.
2.10.
Op 1 september 2023 meldt [eiser] zich ziek. In het spreekuur van 11 september 2023 acht de bedrijfsarts [eiser] wegens medische problematiek gedeeltelijk arbeidsgeschikt voor zijn eigen werk. De bedrijfsarts geeft daarbij aan dat [eiser] werkzaamheden kan doen die passen bij de beperkingen in zijn persoonlijk functioneren (concentratie, aandacht verdelen, piekbelasting/deadlines, verstoringen/onderbrekingen) en uren per dag (circa halve dagen). Op 25 september 2023 valt [eiser] volledig ziek uit.
2.11.
Op 2 oktober 2023 stelt de bedrijfsarts een probleemanalyse op. Bij ‘beperkingen en mogelijkheden’ geeft de bedrijfsarts aan dat zij volledig herstel verwacht, dat het herstelproces enkele maanden kan vergen en afhankelijk is van het effect van de behandeling en het natuurlijk verloop. In de probleemanalyse is, voor zover verder relevant, nog het volgende opgenomen:
2.12.
Per 16 oktober 2023 wordt de functie van [eiser] , zijnde directeur CE&C (zie punt 2.1), door een interim (hierna: interim directeur bedrijfsvoering) uitgevoerd. In februari 2024 valt de interim directeur bedrijfsvoering ziek uit en per 19 juni 2024 legt deze zijn werkzaamheden neer.
2.13.
In de periode november 2023 tot februari 2024 zijn er diverse spreekuurcontacten tussen [eiser] en de bedrijfsarts. De bedrijfsarts concludeert na elk spreekuur telkens dat [eiser] nog niet in staat is zijn eigen functie of andere, aangepaste, werkzaamheden uit te voeren. Zij geeft daarbij aan welke beperkingen [eiser] nog heeft en dat het herstel op gang is gekomen maar langzaam gaat. In het verslag van het spreekuur van 26 februari 2024 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

Ik adviseer om in de komende periode door HR en meneer in gesprek te gaan om samen de re-integratiemogelijkheden bij de TU/e te exploreren.”
2.14.
In april 2024 wordt de functie van [eiser] (opnieuw) ad interim ingevuld.
2.15.
Naar aanleiding van het spreekuur van 5 juni 2024 adviseert de bedrijfsarts dat [eiser] kan starten met de re-integratie waarbij zij meldt dat in het kader van de re-integratie voor [eiser] een taak is gevonden (bij OSHER [2] ). Het advies is dat [eiser] start met één uur per dag in de middag, vaste begintijd en na enkele weken en zolang dit goed gaat uit te breiden naar twee uur per dag (in de middag), tot eind juli 2024.
2.16.
In de zomer van 2024 plaatst de TU/e een vacature voor de functie van [eiser] . Uit de vacaturetekst blijkt dat het gaat om een interim functie, dus (wederom) op tijdelijke basis (van 1 september 2024 tot 30 september 2025).
2.17.
Op 29 juli 2024 stelt de bedrijfsarts (in het kader van de re-integratie van [eiser] ) een lijst met actuele mogelijkheden (hierna: AML) op. De bedrijfsarts geeft aan dat [eiser] op dat moment 2 x 2 uur per week werkt en dit in de komende zes weken kan uitbreiden naar 12 uur per week verdeeld over drie of vier dagen per week. In de toelichting bij de AML staat, voor zover relevant, het volgende:

De prognose is goed, meneer kan de uren en inhoudelijke zwaarte van het werk in het komend half jaar op gaan bouwen met als doel fulltime werkhervatting op het niveau van directeur bedrijfsvoering, begin 2025.
Het is echter niet 100% zeker of dit gaat lukken en het overschrijdt de termijn van 15 maanden na ziekmelding, daarom adviseer ik om wel een arbeidsdeskundig onderzoek en een tweede spoor traject in te zetten.”
2.18.
In de periode juli tot september 2024 bouwt [eiser] zijn re-integratie uren op, steeds bij OSHER. In het verslag van het spreekuur van 9 september 2024 concludeert de bedrijfsarts dat de prognose goed is en dat in de komende maanden [eiser] meer (uren) kan opbouwen en ook inhoudelijk kan opbouwen met andere complexere taken en verantwoordelijkheid, met als doel begin 2025 fulltime werkhervatting op het niveau van directeur bedrijfsvoering.
2.19.
Vervolgens vindt op 12 september 2024, na het eerste ziektejaar, een eerstejaarsevaluatie plaats. In het verslag van de bedrijfsarts is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
2.20.
Op 8 oktober 2024 bevestigt mevrouw [H] (HR adviseur) aan [eiser] dat er een nieuwe directeur voor zijn functie is aangesteld en:
“(…) we moeten open in gesprek blijven welke mogelijkheden en onmogelijkheden er liggen. We willen dat zeker in openheid bespreken”. [3]
2.21.
Dit gesprek volgt op 31 oktober 2024. Van dit gesprek maakt [H] een verslag en stuurt dit per mail aan [eiser] . In dit verslag is, voor zover relevant, het volgende opgenomen: [4]
“(..)Hoe gaat het?
Het gaat gelukkig goed, de opgaande lijn gaat goed maar behoefte aan meer en meer op niveau. Is ook in lijn met advies BA. Doel is in 2 maanden (jan 2025) weer volledig terug. (..)
Uitbreiding eerste spoor werkzaamheden
(..) Dat is voor nu prima geeft [eiser] aan maar einddoel is wel wens terug naar eigen functies, met ook leidinggevende taken. Zoals de functie van directeur was/is. (..)
Toekomst
In alle eerlijkheid inschatting dat er geen plek meer is bij CE&C om terug te keren als faculteitsdirecteur. De situatie is nog steeds turbulent bij CE&C.
We erkennen dat er een aanspraak is maar willen open zijn hoe de situatie is.(..)”
2.22.
Op 18 december 2024 is [eiser] weer bij de bedrijfsarts. In de terugkoppeling van het spreekuur is, voor zover relevant, het volgende opgenomen: [5]

(…) Op basis van mijn bevindingen en conform mijn eerder ingeschatte prognose, acht ik de heer [eiser] volledig arbeidsgeschikt per 2-1-2025 voor zijn eigen of ander werk op het niveau van directeur bedrijfsvoering.
In de afgelopen periode is het herstelproces van dhr. [eiser] goed verder doorgegaan en hij heeft zijn activiteiten geleidelijk opgebouwd. Er zijn nu geen beperkingen meer te duiden.
Hiermee beëindig ik de verzuimbegeleiding. (…)”
2.23.
Per 2 januari 2025 is [eiser] volledig arbeidsgeschikt. Ondanks zijn daartoe strekkende verzoeken wordt [eiser] door TU/e niet tewerkgesteld in zijn functie Directeur CE&C.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat TU/e hem binnen 48 uur na het in dezen te wijzen vonnis, tewerkstelt in zijn eigen bedongen arbeid in de functie directeur bedrijfsvoering bij de faculteit CE&C, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel voor de duur dat TU/e hiermee in gebreke blijft, met een maximum van
€ 100.000,-. Verder vordert [eiser] dat TU/e wordt veroordeeld in de proces- en nakosten en wil hij de mogelijkheid krijgen om dit vonnis ten uitvoer te leggen, ook als hoger beroep wordt ingesteld.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering, samengevat, ten grondslag dat TU/e op grond van artikel 7:658a Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht is hem in zijn eigen functie te laten re-integreren. Omdat [eiser] per 2 januari 2025 volledig arbeidsgeschikt is geoordeeld (voor zijn eigen functie), is TU/e dus gehouden hem in die functie weder te werk te stellen.
3.3.
TU/e voert verweer. TU/e erkent dat bij re-integratie van een arbeidsongeschikte werknemer (zoals [eiser] ) terugkeer in de eigen functie het uitgangspunt is maar stelt dat [eiser] zijn functie als directeur bedrijfsvoering CE&C niet kan opeisen. Volgens TU/e zijn er namelijk omstandigheden die met zich meebrengen dat [eiser] een andere, door TU/e aangeboden, functie moet aanvaarden. [eiser] heeft de aangeboden passende functies echter niet aanvaard.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de vordering van [eiser] in kort geding alleen kan worden toegewezen als hij daarbij een spoedeisend belang heeft.
4.2.
[eiser] stelt hij een spoedeisend belang heeft, omdat hij wedertewerkstelling vordert en de aard van die vordering de spoedeisendheid met zich meebrengt. TU/e betwist dat. Zij voert daartoe aan dat [eiser] al sinds september 2023 (vanwege arbeidsongeschiktheid) zijn functie niet meer uitoefent. In de tussentijd hebben partijen andere mogelijkheden (functies) verkend en gedurende deze periode heeft [eiser] zijn salaris behouden (zodat ook daaruit blijkt dat er geen spoedeisend belang is).
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] wel een spoedeisend belang bij zijn vordering heeft. Tussen partijen staat vast dat [eiser] sinds 2 januari 2025 volledig arbeidsgeschikt is, maar dat het tot op heden niet heeft geleid tot een wedertewerkstelling (in zijn eigen of passende functie) en [eiser] slechts een summier aantal uur per week werkzaamheden verricht bij TU/e (niet zijnde uit hoofde van zijn eigen functie). [eiser] heeft er terecht op gewezen dat niet langer van hem kan worden verlengd om daarmee door te gaan. Er is ook geen stip op de horizon. Bovendien zijn partijen in een impasse geraakt waar zij (sinds maanden) niet uitkomen, waarbij TU/e ter zitting niet duidelijk heeft kunnen maken waarom een en ander zo lang moet duren en duurt. Dit maakt dat het voor zowel [eiser] als TU/e van belang is daar duidelijkheid over te verkrijgen. [eiser] wordt daarom in zijn vordering ontvankelijk verklaard.
Maatstaf beoordeling in kort geding
4.4.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Uitgangspunt: re-integratie in eigen functie
4.5.
Kern van het geschil is de vraag of TU/e gehouden is [eiser] in zijn functie als directeur bedrijfsvoering CE&C te werk te stellen. De kantonrechter is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Hierna wordt toegelicht waarom dat zo is.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het uitgangspunt bij re-integratie en bij algehele hersteldmelding van een arbeidsongeschikte werknemer, een terugkeer in de eigen functie is. Dit volgt ook uit de Beleidsregels Verbetering Poortwachter en Werkwijzer Poortwachter. In het geval van [eiser] dus terugkeer in de functie van directeur bedrijfsvoering CE&C. Tijdens de mondelinge behandeling heeft TU/e dit, door haar in de conclusie van antwoord gestelde, uitgangspunt genuanceerd. Volgens TU/e was het doel van de re-integratie van [eiser] namelijk niet het terugkeren in de eigen functie, maar in een functie op soortgelijk niveau. In dat kader heeft zij verwezen naar de toelichting van de bedrijfsarts bij de AML, waarin is opgenomen dat het doel is fulltime werkhervatting op het niveau van directeur bedrijfsvoering (zie punt 2.17), en de eerstejaarsevaluatie en het daarin genoemde arbeidsdeskundig onderzoek waarin ook is opgenomen dat het doel is werkhervatting op niveau van directeur bedrijfsvoering (zie punt 2.19).
4.7.
De kantonrechter volgt TU/e hierin niet. Uit de probleemanalyse van 2 oktober 2023 en het verslag van de eerstejaarsevaluatie volgt dat het doel van de re-integratie is terugkeer in de eigen functie (zie punt 2.11). Niet gesteld of gebleken is dat het (re-integratie)doel tussentijds is gewijzigd. Dat terugkeer in de eigen functie feitelijk niet (meer) mogelijk was omdat TU/e in de tussentijd deze functie had vergeven aan een andere kandidaat (zie punt 2.20), doet daaraan niet af. Weliswaar begrijpt de kantonrechter het belang van TU/e dat gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid van [eiser] diens functie moet worden waargenomen (om de continuïteit van de processen binnen de faculteit te waarborgen), maar niet valt in te zien waarom een vaste aanstelling van een andere (externe) kandidaat daarvoor noodzakelijk is. TU/e volgde tot zomer 2024 ook dit uitgangspunt nu TU/e de functie immers tot tweemaal toe met een interim vervanger heeft ingevuld en de vacature daarna opnieuw als interim vacature heeft uitgezet. TU/e heeft ter zitting erkend bij het werven van personeel het beleid te hanteren dat een werknemer eerst een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van één jaar krijgt (en pas daarna voor onbepaalde tijd). Van dit beleid is zij bij het vervullen van de functie voor directeur bedrijfsvoering CE&C afgeweken omdat de geïnteresseerde kandidaat niet op interim basis de functie wilde vervullen en alleen op basis van een vast contract wilde komen. TU/e heeft zich als het ware onder druk laten zetten door de kandidaat, die solliciteerde op een interim vacature maar vervolgens toch alleen op basis van een contract voor onbepaalde tijd wilde komen. Wat maakt dat TU/e, in de wetenschap dat [eiser] nog bezig was met de re-integratie met voornoemd re-integratiedoel, toch de keuze heeft gemaakt voor die externe kandidaat die de functie van [eiser] alleen op basis van een onbepaalde tijd-contract wilde vervullen, heeft TU/e niet voldoende onderbouwd. Ter zittig heeft TU/e aangevoerd dat zij gelet op alle wisselingen in de functie van decaan de voorkeur had voor stabiliteit in de functie van directeur bedrijfsvoering maar waarom dat niet mogelijk was met een directeur met een standaard bepaalde tijd-contract heeft zij niet duidelijk gemaakt. TU/e is in die periode rondom het aannemen van de huidige directeur bedrijfsvoering hierover niet in overleg gegaan met [eiser] maar heeft [eiser] pas achteraf en omdat hij ernaar vroeg in het gesprek van 8 oktober 2024 medegedeeld dat zijn functie was vergeven, en niet langer op interim basis. Dat TU/e de externe kandidaat een vaste aanstelling heeft aangeboden als directeur bedrijfsvoering CE&C is haar eigen keuze, maar dat neemt niet weg dat het vervolgens voor haar rekening en risico komt als [eiser] dan niet (meer) kan re-integreren of terugkeren in zijn functie. Dat heeft TU/e immers zelf in de hand gewerkt.
4.8.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de kantonrechter op dit punt van oordeel is dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat TU/e verplicht is [eiser] te (laten) re-integreren in zijn functie van Directeur CE&C, zodat de vordering van [eiser] op dit punt in beginsel zal worden toegewezen. Nu [eiser] sinds 2 januari 2025 volledig arbeidsgeschikt is verklaard, dient hij in beginsel dus weer te werk worden gesteld in zijn eigen functie. Dat is alleen anders, indien het beroep van TU/e op artikel 1.10 van de cao slaagt.
Het beroep op artikel 1.10 van de cao slaagt niet
4.9.
TU/e stelt dat, ondanks het uitgangspunt is dat [eiser] moet re-integreren in zijn eigen functie, artikel 1.10 van de cao met zich meebrengt dat een werknemer in redelijkheid gehouden is een andere, passende functie te aanvaarden indien het belang van de instelling dit vordert (zie punt 3.3). Volgens TU/e is daarvan sprake. TU/e voert daartoe aan dat het belang van de faculteit voorop staat, dat een wisseling van directeur niet in het belang is van de faculteit en dat TU/e [eiser] daar ook niet de juiste persoon voor vindt (zie de brief van 18 juni 2025 van TU/e aan [eiser] ).
4.10.
TU/e stelt dat tussen partijen vaststaat dat binnen de faculteit al geruime tijd onrust en ontevredenheid heerst, zowel op financieel vlak als in het kader van sociale (on)veiligheid. Om die reden heeft het CvB aan [G] de opdracht gegeven om onderzoek te doen binnen de faculteit. Uit dat onderzoek blijkt, volgens TU/e, dat [eiser] onvoldoende zou functioneren en niet geschikt is voor zijn functie. Daarnaast heeft [G] (tijdens het onderzoek) meermaals met [eiser] gesproken en hem gewezen op de noodzakelijke verbeteringen in zijn functioneren, maar [eiser] heeft nimmer enige zelfreflectie getoond. Ook daaruit blijkt dat hij niet geschikt is voor zijn functie, zodat hij - in het belang van TU/e - een andere, passende functie moet aanvaarden. Die passende functies heeft TU/e hem aangeboden, maar [eiser] heeft deze functies afgewezen.
4.11.
De kantonrechter volgt TU/e hierin niet. Hoewel het rapport [G] (ook) aanbevelingen heeft voor (het functioneren van) [eiser] , heeft dit rapport betrekking op het functioneren van de faculteit waaronder het gehele faculteitsbestuur (en dus niet enkel [eiser] ). Bovendien heeft [eiser] er terecht op gewezen dat [G] (ook) onderzoek heeft gedaan naar de onrust binnen de faculteit over een periode dat [eiser] (nog) geen lid was van het faculteitsbestuur en directeur CE&C (zodat zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet duidelijk is hoe misstanden in die periode hem kunnen worden aangerekend). In dat kader acht de kantonrechter de volgende passage in de inleiding van het rapport [G] tekenend: “
En het is belangrijk vast te stellen dat alles wat níet goed gaat niet alleen op het bordje van het huidige faculteitsbestuur kan worden geschoven. Er rust ook verantwoordelijkheid bij voorgaande besturen en bij de wetenschappelijke staf. Wat er speelt in de faculteit is een gezamenlijk probleem. En de oplossing dient dan ook gezamenlijk gezocht, gevonden en geïmplementeerd te worden (…)”. [6] Voor zover TU/e het vermeende disfunctioneren van [eiser] (als directeur CE&C) heeft onderbouwd met de bevindingen uit het rapport [G] , geldt dat deze bevindingen de beslissing van TU/e (om [eiser] niet meer zijn eigen functie aan te bieden) niet kunnen dragen. Daarvoor is het volgende nog redengevend.
4.12.
De bevindingen uit het rapport [G] zijn aan het CvB en het faculteitsbestuur gepresenteerd (zie punt 2.6). Niet in geschil is dat het CvB daarna het vertrouwen heeft uitgesproken in het faculteitsbestuur (en daarmee ook in [eiser] ) en het bestuur (waaronder [eiser] ) heeft verzocht om met de bevindingen aan de slag te gaan. Zou op dat moment al sprake zijn geweest van disfunctioneren van [eiser] zodanig dat hij de functie van directeur CE&E niet langer zou kunnen of moeten vervullen dan zou dat het moment zijn geweest om daar conclusies aan te verbinden. Dat heeft het CvB niet gedaan; integendeel het CvB heeft het vertrouwen uitgesproken, in het bestuur en ook in [eiser] voor de toekomst. Ook eerdere tekenen van disfunctioneren van [eiser] ontbreken althans TU/e heeft op dit punt niets naar voren gebracht. Dat naar het oordeel van de CvB [eiser] niet geschikt wordt geacht voor zijn functie (zoals door TU/e gesteld) en/of door het CvB niet geschikt werd geacht om de in rapport [G] geadviseerde stappen te zetten, blijkt dus onvoldoende. TU/e heeft nog toegelicht dat na terugkeer van [eiser] van zijn vakantie er vanuit de faculteit nieuwe klachten waren over het functioneren van [eiser] (te weten de klachten waarnaar [A] verwees in het gesprek van 26 augustus 2023) , maar deze vermeende klachten zijn niet nader door TU/e onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft TU/e gewezen op de mail van [B] (zie punt 2.7) bij wijze van voorbeeld van ‘nieuwe klacht’ en gesteld dat daaruit de klacht aan het adres van [eiser] zou volgen, maar [eiser] heeft dit gemotiveerd weersproken. Bovendien maakt de kantonrechter uit de overgelegde mail waar TU/e naar verwijst niet op dat die klacht expliciet ziet op het functioneren van [eiser] (nadat door het CvB het vertrouwen is uitgesproken). TU/e heeft dit bij de mondelinge behandeling ondanks diverse vragen op dit punt niet nader kunnen toelichten en een verklaring van [B] is niet overgelegd. Daarnaast heeft TU/e erop gewezen dat [eiser] (naar aanleiding van het gesprek met [A] ) een plan van aanpak zou maken met betrekking tot het oppakken van de bevindingen uit het rapport [G] , maar dat [eiser] dat niet heeft gedaan. Ook dit kan [eiser] niet worden tegengeworpen. Na het gesprek met [A] (op 26 augustus 2023) is [eiser] op 1 september 2023 ziek uitgevallen (de datum waarop hij het plan van aanpak gereed zou hebben), zodat hij feitelijk de mogelijkheid niet of nauwelijks heeft gehad om dit plan van aanpak op te stellen. Dat [eiser] pas op 25 september 2023 volledig is uitgevallen (en in de tussentijd het plan van aanpak had kunnen opstellen, zoals door TU/e gesteld) maakt voornoemde niet anders, in welk kader [eiser] ter zitting heeft aangevoerd dat zijn beperkingen vanaf 1 september 2023 hem verhinderden bedoeld plan van aanpak tijdig op te leveren. Andere omstandigheden waaruit zou blijken dat [eiser] niet (meer) geschikt is voor de functie Directeur CE&C zijn door TU/e niet gesteld.
4.13.
Verder heeft TU/e gesteld dat de eventuele terugkeer van [eiser] binnen de faculteit als Directeur CE&C tot gevolg heeft dat een lopend proces wordt verstoord en dat dit zorgt voor onrust, maar zij heeft dit onvoldoende onderbouwd. TU/e schrijft immers zelf in haar conclusie van antwoord dat de weg naar verbetering is ingeslagen maar dat die weg nog lang is, dat er nog steeds geen rust is en dat de uitdagingen groot zijn. [7] Dit terwijl [eiser] al bijna twee jaar feitelijk niet meer de functie van Directeur CE&C uitoefent (eerst vanwege zijn arbeidsongeschiktheid en later omdat TU/e hem daar niet toe in staat stelde). Bovendien staat met het voornoemde vast dat, ondanks dat inmiddels een nieuwe Directeur CE&C is aangesteld (voor onbepaalde tijd), er kennelijk nog steeds onrust heerst en het dus niet (zonder meer) alleen aan [eiser] heeft gelegen (en zijn vermeende ongeschiktheid voor de functie). Het standpunt van TU/e dat de huidige Directeur CE&C, in tegenstelling tot [eiser] , wel beschikt over de juiste kwaliteiten om het proces binnen de faculteit in goede banen te leiden, wordt daarom verworpen.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat TU/e onvoldoende heeft onderbouwd dat haar belang met zich meebrengt dat [eiser] redelijkerwijs gehouden is een andere, passende functie te aanvaarden, zoals bedoeld in artikel 1.10 van de cao. Hierdoor kan in beginsel in het midden blijven of TU/e aan [eiser] een passende functie heeft aangeboden. Niettemin zal de kantonrechter ook op die vraag antwoord geven.
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft TU/e toegelicht dat zij diverse passende functies aan [eiser] heeft aangeboden (zoals die van manager EPC, projectmanager HRM en directeur LIS), maar dat [eiser] deze functies heeft afgewezen omdat hij zijn eigen functie wilde behouden. [eiser] heeft dit gemotiveerd weersproken. [eiser] heeft toegelicht dat hij bereid was om over andere, passende functies na te denken, maar daarvoor had hij wel meer informatie nodig (zoals wat de functies inhouden, welke verantwoordelijkheden daarmee gepaard gaan, welke arbeidsvoorwaarden gelden, etc.). Deze informatie heeft hij niet ontvangen. Ook tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat TU/e deze informatie heeft verstrekt. TU/e heeft nog verwezen naar haar productie 8 waaruit de toelichting bij de functies zou blijken, maar deze toelichting is (zeer) algemeen van aard en zegt verder niets over de arbeidsvoorwaarden. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft TU/e voor het eerst aangegeven dat [eiser] dezelfde arbeidsvoorwaarden zou behouden. Daarnaast heeft TU/e toegelicht dat de functie van directeur LIS verder is uitgekristalliseerd (hetgeen impliceert dat zulks nog niet het geval was op het moment dat ze de functie aan [eiser] aanbood) en dat de vacaturetekst klaar is maar een onderbouwing hiervan (zoals de vacaturetekst) heeft zij niet in geding gebracht (terwijl zij daar ruimschoots de tijd voor heeft gehad). Wat betreft de overige functies heeft TU/e aangegeven dat dit niet gaat om directeursfuncties op het niveau en met de verantwoordelijkheden van directeur bedrijfsvoering CE&C. Met het voorgaande staat dus vast dat op het moment dat de andere, passende functies aan [eiser] werden aangeboden, er nog (te veel) onduidelijkheid was over de inhoud van die functies en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden. De kantonrechter concludeert daaruit dat onder die omstandigheden in redelijkheid niet van [eiser] kan worden gevergd om die andere, passende functies te aanvaarden als hij niet concreet weet wat die functies inhouden en welke arbeidsvoorwaarden daarbij gelden. Gelet op het voorgaande wordt het beroep van TU/e op artikel 1.10 van de cao verworpen.
Slotsom
4.16.
De slotsom uit het voorgaande is dat in voldoende mate waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure de kantonrechter zal oordelen dat TU/e onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een zodanig belang heeft, dat [eiser] daardoor in redelijkheid gehouden is een andere, passende functie te aanvaarden. De vordering tot tewerkstelling in de bedongen arbeid zal in dit kort geding dan ook worden toegewezen.
TU/e heeft al aangekondigd dat voor [eiser] bij terugkeer
‘er voor hem direct een verbetertraject/-kans start met een mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren als uitkomst’.(punt 59 verweerschrift). Het is de kantonrechter niet duidelijk of TU/e dit bedoelt als belofte of waarschuwing maar zij geeft partijen in overweging zich ook in deze, mogelijk door geen van beide partijen gewenste omstandigheden, zich te (blijven) gedragen als goed werkgever en goed werknemer.
Weder tewerkstelling per 1 oktober 2025
4.17.
TU/e verzoekt, voor zover de vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling wordt toegewezen, de datum van wedertewerkstelling te bepalen op 1 oktober 2025, zodat zij voldoende tijd heeft om zich op de terugkomst van [eiser] voor te bereiden. [eiser] heeft dit niet gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter dit verzoek zal toewijzen. De datum van wedertewerkstelling wordt daarom vastgesteld op 1 oktober 2025.
Dwangsom
4.18.
[eiser] heeft verzocht deze vordering toe te wijzen op straffe van een dwangsom. TU/e heeft daartegen geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat de vordering voor toewijzing gereed ligt. De kantonrechter zal de gevorderde dwangsom daarom toewijzen, maar ziet wel aanleiding om deze te matigen. De kantonrechter neemt als uitgangspunt dat er een financiële prikkel van de dwangsom moet uitgaan, gelet op het moeizaam en stroperig verlopen proces (sinds 2 januari 2025), maar is van oordeel dat een maximumbedrag van
€ 100.000,- disproportioneel is. De maximale dwangsom zal daarom worden verlaagd naar
€ 75.000,-.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.19.
Uitgangspunt bij een (kort geding) vonnis is dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Zeker het spoedeisende karakter van een kort geding maakt dat een beslissing moet kunnen worden uitgevoerd en niet een tijd stilligt in afwachting van een hoger beroep-procedure. TU/e heeft geen verweer gevoerd op dit punt. Gezien voornoemd uitgangspunt en bij een afweging van de belangen van partijen, waarbij bovengenoemde overwegingen van de beslissing zijn betrokken, zal de kantonrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
4.20.
TU/e is in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.183,47

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter,
5.1.
veroordeelt TU/e om [eiser] per 1 oktober 2025 te werk te stellen in zijn eigen bedongen arbeid in de functie van directeur bedrijfsvoering bij de faculteit Chemical Engineering and Chemistry, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat TU/e daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 75.000,00,
5.2.
veroordeelt TU/e in de proceskosten die aan de zijde van [eiser] tot vandaag zijn begroot op € 1.183,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als TU/e niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F.M.T. Franke en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2025.

Voetnoten

1.Productie 6 dagvaarding.
2.Een team onder HR van de TU/e.
3.Productie 21 dagvaarding.
4.Productie 24 dagvaarding.
5.Productie 25 dagvaarding.
6.Productie 4 dagvaarding, pagina 5.
7.Punt 44 Conclusie van antwoord.