ECLI:NL:RBOBR:2025:5613

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
C/01/412935 / JE RK 25-230
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en vervanging van de gecertificeerde instelling in een jeugdbeschermingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 25 juni 2025 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 28 november 2025, na een eerdere beschikking van 12 mei 2025 waarin de ondertoezichtstelling tot 28 juni 2025 was verlengd. De gecertificeerde instelling (GI) had aanvankelijk verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, maar trok dit verzoek in. De kinderrechter heeft dit verzoek niet geaccepteerd en heeft de GI opgedragen om haar standpunt schriftelijk te rapporteren. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 waren de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De raad voor de kinderbescherming was afwezig. De kinderrechter heeft de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige als reden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling genoemd. Daarnaast heeft de kinderrechter de GI vervangen op verzoek van de vader, die niet meer met het gezag is belast, maar wiens recht op 'family life' in het geding is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de samenwerking tussen de GI en de vader niet goed is en dat een frisse blik op de situatie noodzakelijk is. De GI is vervangen door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/412935 / JE RK 25-230
Datum uitspraak: 25 juni 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling en vervanging van de gecertificeerde instelling
in de zaak van
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
statutair gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, vestiging [plaats 1] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C. Verfuurden.
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn adviserende rol is in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie [plaats 2] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking volgt op de beschikking van de kinderrechter van 12 mei 2025.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij voormelde beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 28 juni 2025, de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden en een nadere zitting bepaald. Daarbij heeft de kinderrechter de GI opgedragen om uiterlijk 11 juni 2025 schriftelijk te berichten over haar standpunt, vergezeld van een toetsing door de raad voor de kinderbescherming.
1.2.
Daarna heeft de kinderrechter de volgende stukken ontvangen:
  • een e-mailbericht met bijlage van de raad van 11 juni 2025;
  • een bericht van mr. Verfuurden van 18 juni 2025;
  • een brief van de GI van 23 juni 2025;
  • een e-mailbericht met bijlage van de vader van 23 juni 2025.
1.3.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • de heer [vertegenwoordiger GI] namens de GI.
1.4.
De raad is niet verschenen met bericht van afwezigheid.
1.5.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening te geven. [de minderjarige] heeft hier geen gebruik van gemaakt.
1.6.
De kinderrechter heeft aansluitend aan de zitting mondeling uitspraak gedaan op grond van artikel 29a, lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

2.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
2.1.
De GI heeft aanvankelijk verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, dus tot 18 mei 2026. Ter zitting op 12 mei 2025 heeft de GI aangegeven dat zij dit verzoek wil intrekken. De kinderrechter is voorbijgegaan aan deze intrekking wegens strijd met de goede procesorde, en heeft op dat moment alleen het oorspronkelijke verzoek in behandeling genomen.
2.2.
De GI wil het verzoek niet langer intrekken. De GI verzoekt nu, in lijn met het advies van de raad, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, dus tot 28 november 2025.
2.3.
De moeder is het eens met een verlenging voor de duur van zes maanden.
2.4.
De vader is het eens met het verlengen van de ondertoezichtstelling, maar hij vindt dat een andere GI de ondertoezichtstelling moet uitvoeren. Dit verzoek van de vader om de GI te vervangen zal de kinderrechter hierna apart beoordelen.
2.5.
De kinderrechter is van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] moet worden verlengd zoals is verzocht door de GI (artikel 1:255 in samenhang met artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek). Zoals de kinderrechter in de vorige beschikking al heeft overwogen, zijn de zorgen over de cognitieve, sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds aanwezig. Het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is met name nodig om een laatste poging te kunnen doen om zicht te krijgen op de mogelijkheden van contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader. De raad heeft in dit verband geadviseerd om een NIKA-traject op te starten, mede op basis van een eerder advies van het Regionaal Expertise Team (RET). Het RET heeft daarnaast geadviseerd een gedeelde verklarende analyse in te zetten als tussenstap. Voor deze hulpverlening is de betrokkenheid van beide ouders nodig, zodat de kinderrechter regievoering door de GI noodzakelijk acht.
2.6.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] dus verlengen tot 28 november 2025.
Vervanging GI
2.7.
De kinderrechter kan de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, vervangen door een andere gecertificeerde instelling. De kinderrechter kan dit doen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder (artikel 1:259 BW).
2.8.
De vader is niet (meer) belast met het gezag over [de minderjarige] . Hij behoort dus niet tot de kring van personen die een verzoek tot vervanging van de GI kunnen doen. De kinderrechter zal de vader desondanks ontvangen in zijn verzoek. Dit legt de kinderrechter als volgt uit.
Een ouder moet op grond van internationale regelgeving in voldoende mate worden betrokken bij het besluitvormingsproces rondom kinderbeschermingsmaatregelen als zijn recht op ‘family life’ daardoor wordt geraakt. Dat is hier het geval. Het belangrijkste doel van de ondertoezichtstelling is om via een laatste poging zicht te krijgen op de mogelijkheden van contact tussen [de minderjarige] en de vader. Gelet op de rol die het contact tussen [de minderjarige] en de vader inneemt in de ondertoezichtstelling moet de vader zich op basis van zijn recht op family life tot de kinderrechter kunnen wenden, nu hij vindt dat de GI inzet op oudervervreemding. Naar het oordeel van de kinderrechter wordt het recht op family life van de vader in dit geval ongeoorloofd ingeperkt als hij niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn verzoek. De kinderrechter zal de vader daarom ontvankelijk verklaren en zijn verzoek hierna inhoudelijk beoordelen.
2.9.
De kinderrechter zal het verzoek van de vader toewijzen. Dit legt de kinderrechter als volgt uit. De samenwerking tussen de GI en de vader is al lange tijd slecht. Dit staat niet ter discussie. De GI wijt dit aan de houding van de vader. De kinderrechter trekt op basis van de overgelegde stukken en de wijze van aanloop naar de zitting de conclusie dat ook de GI steken heeft laten vallen. Zo blijkt uit de toetsing door de raad dat het RET twijfels heeft over de wijze waarop de GI het advies in 2023 om een NIKA-interview in te zetten heeft overgenomen. Ter zitting is daarnaast gebleken dat de GI zich niet heeft verdiept in een verklarende gedragsanalyse (VGA), terwijl dit in de toetsing van de raad aan bod komt, door het RET is geadviseerd en door de vader is benoemd in zijn e-mail. Verder heeft de GI de ouders en de kinderrechter, zowel bij de vorige zitting als de zitting op 25 juni 2025, niet tijdig geïnformeerd over haar standpunt. De GI heeft daarmee het vertrouwen in een zorgvuldige behandeling van deze casus beschadigd. Onder deze omstandigheden acht de kinderrechter het in het belang van [de minderjarige] en de vader dat er met een frisse blik wordt gekeken naar de mogelijkheden voor contact tussen [de minderjarige] en de vader. De kinderrechter is van oordeel dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van een voortvarend proces en het niet opnieuw hoeven uitleggen van de casus aan een opvolgende jeugdbeschermer, zoals door de GI en de moeder benoemd.
2.10.
De vader heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door Jeugd Veilig Verder. Jeugd Veilig Verder is niet meer werkzaam in deze regio. De kinderrechter zal daarom een andere gecertificeerde instelling benoemen. In dit verband overweegt de kinderrechter dat uit artikel 1:259 BW niet volgt dat een bereidverklaring van de gecertificeerde instelling noodzakelijk is voordat deze als vervanger kan worden aangewezen. De kinderrechter zal de GI vervangen door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 28 juni 2025 tot 28 november 2025;
3.2.
vervangt de Stichting Jeugdbescherming Brabant door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.R. de Meyere, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025, in aanwezigheid van de griffier, en op schrift gesteld op 4 juli 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking, voor zover daartegen hoger beroep openstaat, kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
conc: MvdS