ECLI:NL:RBOBR:2025:5713

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
C/01/413325 / FA RK 25-929
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De verzoekster, de moeder, heeft verzocht om een wijziging van de eerder vastgestelde alimentatiebijdrage, die op 22 december 2020 was vastgesteld op € 148 per kind per maand. De moeder stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd, met name het inkomen en de woonlasten van de vader, en dat de kosten van de kinderen zijn gestegen. De vader, verweerder in deze zaak, is het niet eens met het verzoek en stelt dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de wijziging van de alimentatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 augustus 2025 zijn beide partijen gehoord, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat mr. I. van Meeteren en de vader door mr. A.P.A. van Tuijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft voldaan aan haar stelplicht, omdat zij geen concrete gegevens heeft over haar eigen inkomen en de behoefte van de kinderen heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft benadrukt dat het aan de verzoekende partij is om te onderbouwen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, waardoor de alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de moeder afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar verzoek te onderbouwen. Beide partijen zijn veroordeeld om hun eigen proceskosten te betalen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht
Zaaknummer: C/01/413325 / FA RK 25-929
Kinderalimentatie
Beschikking van 5 september 2025
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. van Meeteren,
e n
[verweerder],
wonende in [plaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.P.A. van Tuijn.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 tot en met 6, ingediend op 27 februari 2025;
het verweerschrift van de vader;
het bericht van de moeder van 11 maart 2025, met ongenummerde bijlage;
het bericht van de moeder van 13 maart 2025, met ongenummerde bijlage;
het bericht van de vader van 13 augustus 2025, met bijlagen 1 tot en met 13;
het bericht van de moeder van 13 augustus 2025, met bijlagen 1 tot en met 10;
de spreekaantekeningen van de advocaat van de vader van 22 augustus 2025.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 22 augustus 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1], de dochter van partijen, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar mening te geven.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [datum] in [plaats];
  • [minderjarige 2], geboren op [datum] in [plaats];
  • [minderjarige 3], geboren op [datum] in [plaats].
2.2. [
[de minderjarigen] staan ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Op 22 december 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de vader een bedrag van € 148 per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen met ingang van 1 november 2020.
2.4.
Op 17 mei 2021 hebben partijen een aanvullende overeenkomst met betrekking tot de kinderalimentatie en zorgregeling ondertekend. Hier is onder meer in opgenomen dat de vader aan de moeder een maandelijkse bijdrage betaalt van € 121,30 per kind per maand en dat deze bijdrage voor het eerst per 1 januari 2022 wordt geïndexeerd.
Wat ligt voor?
2.5.
De moeder wil dat de bij beschikking van 22 december 2020 en bij vaststellingsovereenkomst van 17 mei 2021 overeengekomen bijdrage kinderalimentatie wordt gewijzigd in een door de rechtbank vast te stellen bedrag met ingang van 7 november 2024. Volgens de moeder zijn de omstandigheden gewijzigd. Het inkomen en de woonlasten van de vader zijn gewijzigd en de kosten van de kinderen zijn gestegen.
2.6.
De vader is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Volgens hem heeft de moeder onvoldoende onderbouwd waarom de bijdrage voor de kinderen gewijzigd dient te worden.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder afwijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
reden voor de afwijzing
3.2.
Een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud kan bij latere uitspraak worden gewijzigd, indien zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de
wettelijke maatstavente voldoen [1] . De wettelijke maatstaven zijn in dit kader de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders. Het is aan de verzoekende partij om te stellen en te onderbouwen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, waardoor de door partijen overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder niet voldaan aan haar stelplicht. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
3.4.
Om te kunnen beoordelen of na wijziging(en) van omstandigheden een overeenkomst over kinderalimentatie nog aan de wettelijke maatstaven voldoet, moet de rechtbank kennis kunnen nemen van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen (ook wel de behoefte van de kinderen genoemd), de draagkracht van de ouders en, indien van toepassing, het zorgkortingspercentage. In haar verzoekschrift heeft de moeder enkel gesteld dat het inkomen van de vader hoger is geworden en dat de kosten van de kinderen zijn gestegen. Over haar eigen inkomen en over de behoefte van de kinderen heeft zij niet gesteld hoe hoog die zijn. Zij heeft geen enkel stuk overgelegd dat voor de beoordeling van het verzoek van belang was, zelfs niet ter zake van haar eigen inkomen. Aldus heeft de vader geen verweer kunnen voeren. Ongeveer twee weken voor de zitting heeft de rechtbank partijen verzocht om stukken te overleggen. Zowel de moeder als de vader heeft dat voor de zitting gedaan. Voor de moeder geldt dat zij dit heeft gedaan zonder enige toelichting. Omdat het verzoekschrift niet was onderbouwd, had dit in dat stadium van de procedure ieder geval van haar als verzoekende partij mogen worden verwacht.
3.5.
Ter zitting heeft de rechter partijen voorgehouden dat het verzoek zoals dat voorlag zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de moeder dan wel tot afwijzing van het verzoek. De rechter heeft partijen vervolgens tot vier keer toe voorgehouden dat hij wat schoten voor de boeg zou willen geven om te bezien of de rechtbank alsnog een inhoudelijke beslissing zou kunnen nemen. De vader stemde hier direct mee in, maar de moeder heeft dit steeds geweigerd. De rechtbank ziet daarom geen andere mogelijkheid dan het verzoek van de moeder op grond van het bovenstaande af te wijzen.
proceskosten
3.6.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de moeder af;
4.2.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. I. Timmermans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.