ECLI:NL:RBOBR:2025:5718

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
01/129508-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van kinderporno met gevangenisstraf en taakstraf

Op 11 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van kinderporno. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 dagen en een taakstraf van 120 uren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straffen. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een dagvaarding op 28 juli 2021. Tijdens de zittingen op 2 september 2021 en 28 augustus 2025 werd de verdachte geconfronteerd met de tenlastelegging, die onder andere het verwerven en in bezit hebben van afbeeldingen en video's van seksuele gedragingen van minderjarigen omvatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan het eerste feit, maar wel aan het tweede feit, waarbij hij meermalen in bezit was van kinderporno. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn stabiele relatie en het feit dat hij sinds september 2021 geen incidenten had vertoond. De rechtbank oordeelde dat de straffen passend waren, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding gaf om van het oriëntatiepunt af te wijken. De vordering van de benadeelde partij, die € 1.000,- aan immateriële schade eiste, werd volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf 1 juni 2021. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast aan de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.129508.21
Datum uitspraak: 11 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1987] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 september 2021 en 28 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, van hetgeen van de zijde van verdachte en van hetgeen namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 juli 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 augustus 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks 1 september 2019 tot en met 1 juni 2021, te Eindhoven,
althans in Nederland,
een voorwerp, te weten een auto, heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of
van een voorwerp, te weten een auto gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 1 juni 2021 te Eindhoven , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal
telkens een hoeveelheid afbeeldingen en/of video’s, - en/of gegevensdragers, bevattende afbeeldingen en/of video’s, te weten een LG telefoon (goednummer 674607) en/of een Samsung telefoon (A51) (goednummer 674613)
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken
heeft verworven, in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven -
bestonden uit:
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van een persoon die
kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon
gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een
voorwerp en/of in een erotisch getinte houding
(op een wijze) die niet bij haar leeftijd past
en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende
afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet
en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's /film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen van deze persoon in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
( - foto 2242, 2243, 2262, 2311 van PV OBRCC21004-163 en/of
- foto [bestandsnaam]
van PV OBRCC21004 1640).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak feit 1.

De rechtbank acht, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank weliswaar buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de auto is gefinancierd (mede) met geld dat verdachte van aangeefster ontving, maar niet dat dat geld ook van misdrijf afkomstig was.

Bewijs feit 2

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de bewijsmiddelen in het dossier, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde met uitzondering van de tenlastegelegde foto’s die zijn aangetroffen op de Samsung telefoon (proces-verbaal
OBRCC21004-164).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen zoals door de officier van justitie is gerekwireerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen [1] .
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv, volstaat de rechtbank vanwege proceseconomische omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen:
1.
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 28 augustus 2025, voor zover inhoudende:
Op 1 juni 2021 is in mijn woning gelegen aan [adres] een LG telefoon (goednummer 674607) in beslag genomen. Deze telefoon was van mij. Ik was de enige gebruiker van die telefoon. De op die telefoon aangetroffen seksuele foto’s van [slachtoffer] zijn tijdens de relatie die wij hadden aan mij gestuurd door [slachtoffer] .
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 551 en 560;
3.
Het proces-verbaal van bevindingen OBRCC19009-149, p. 432 - 433;
4.
Het afzonderlijk in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen OBRCC21004-163, gesloten en ondertekend op 23 september 2021, p. 1.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat
hijin of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en metop 1 juni 2021 te Eindhoven,althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal
telkenseenhoeveelheid afbeeldingen en/of video’s, - en/ofgegevensdragers, bevattende afbeeldingenen/of video’s, te weten een LG telefoon(goednummer 674607) en/of een Samsung telefoon (A51) (goednummer 674613)
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokkenof schijnbaar is betrokken
heeft verworven,in bezit heeft gehaden/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven -
bestonden uit:
het geheel of gedeeltelijk naakt(laten)poseren van een persoon die
kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon
gekleed is en/of opgemaakt is en/ofposeert in eenomgeving en/of met een
voorwerp en/of in eenerotisch getinte houding
(op een wijze)die niet bij haar leeftijd past
en/ofwaarbijdeze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende
afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet
en/of (waarna)door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon/of de uitsnede van de foto's /film(s)nadrukkelijkhet (ontblote) geslachtsdeel,de borst(en)en/of billenvan deze persoon in beeld gebracht worden(waarbij)de afbeeldingen(aldus) (telkens)een onmiskenbaar seksuele strekking hebben en/ofstrekken tot seksuele prikkeling
( - foto 2242, 2243, 2262, 2311 van PV OBRCC21004-163en/of
-foto [bestandsnaam]
van PV OBRCC21004-164).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen zal worden opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een taakstraf gevorderd voor de duur van 120 uren. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 95 dagen, dient in mindering te worden gebracht op deze straffen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet meer straf verdiend dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Oriëntatiepunten
Verdachte heeft enkele pornografische afbeeldingen van de minderjarige aangeefster voorhanden gehad en zich daarmee schuldig gemaakt aan het bezit van kinderporno. Hij heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van wat het maken van dergelijke afbeeldingen voor het slachtoffer betekende, maar enkel oog gehad voor zijn eigen lusten. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten daar (ernstige) psychische schade door kunnen oplopen. Ook op latere leeftijd kunnen zij nog last krijgen van hetgeen hen is overkomen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten ter zake kinderporno. Bij het bezit van kinderporno geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan een kort gedeelte onvoorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt als aanvangsdatum van de redelijke termijn 1 juni 2021, de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld, in aanmerking.
Bij de beoordeling van de vraag of de behandeling en afdoening van de zaak binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden geldt, nu van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen. Aldus is de redelijke termijn met ongeveer twee jaren en drie maanden overschreden.
De beoordeling
De rechtbank vindt een straf overeenkomstig het oriëntatiepunt in beginsel passend en geboden. Nu de bewezenverklaring ziet op een beperkt aantal afbeeldingen en sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van dat oriëntatiepunt. De rechtbank acht, gelet op voornoemde overschrijding, geen termen aanwezig om naast de voornoemde straffen een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Bovendien liep verdachte sinds 3 september 2021 in een schorsing van de voorlopige hechtenis waarbij zich geen incidenten hebben voorgedaan. In het bijzonder zijn er geen signalen dat verdachte sindsdien nog contact heeft gezocht met het slachtoffer. Verder lijkt, op basis van het reclasseringsadvies van 19 augustus 2025 en hetgeen ter terechtzitting is besproken, sprake te zijn van een gelijkwaardige relatie tussen verdachte met een meerderjarige partner en van stabiliteit op alle andere leefgebieden.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 35 dagen en de oplegging van een taakstraf van 120 uren passend en geboden. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op deze straffen. Dat betekent dat verdachte - conform de standpunten van de officier van justitie en de raadsman - geen straf meer hoeft te ondergaan.
De rechtbank zal het bevel voorlopige hechtenis, dat op 3 september 2021 is geschorst, opheffen met ingang van heden.

De vordering van de benadeelde partij.

Het standpunt van de officier van justitie.
De wettelijk vertegenwoordiger (curator) van [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en heeft een bedrag gevorderd van in totaal € 1.000,- bestaande uit geleden immateriële schade. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd en is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd dient te worden tot € 500,-.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is van oordeel dat als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek. Verdachte heeft immers een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. De aard en ernst van deze inbreuk brengt mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komt de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade billijk voor.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict, te weten 1 juni 2021, tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen Huawei telefoon (Omschrijving: PL2100-2020174687-G1693746, Huawei) aan de redelijkerwijs rechthebbende, te weten [slachtoffer] .

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 36f, 57, 240b (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Vrijspraak
Verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straffen
Legt op de volgende straffen:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
35 dagenmet
aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- een
taakstrafvoor de duur van
120 uren subsidiair 60 dagen hechtenismet
aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank waardeert elke dag die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op 2 uur te verrichten arbeid.
Beslag
Teruggave
Teruggave inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1 stk gsm,
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [slachtoffer] .
Schadevergoedingsmaatregel
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 1.000,- euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
- Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 1.000,- euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Bernsen, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. S.H. Schepers, leden,
in tegenwoordigheid van G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 11 september 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt steeds verwezen naar de bewijsmiddelen die zich bevinden in het in het onderzoek Doesjanbe, nummer OBRCC21004 (p. 1 tot en met 589). Tenzij anders vermeld, gaat het steeds om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.