ECLI:NL:RBOBR:2025:5750

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
01/126827-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van een poging tot diefstal met geweld, in vereniging gepleegd en een diefstal in vereniging

Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van een poging tot diefstal met geweld en een diefstal in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 maart 2024 in Valkenswaard, samen met anderen, een woning heeft geprobeerd binnen te dringen met het oogmerk om drugs te stelen. Tijdens deze poging heeft de verdachte geweld gebruikt tegen het aanwezige slachtoffer, [slachtoffer 1], door haar te duwen, haar mond en neus af te dekken en haar keel dicht te knijpen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot diefstal, waarbij geweld is gebruikt, en heeft hem een jeugddetentie van 150 dagen opgelegd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 200 uren opgelegd, subsidiair 100 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte samen met zijn medeverdachten de immateriële schade van € 1.015,-- aan het slachtoffer moet vergoeden. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 1 september 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten als voldoende bewezen beschouwd, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs van nauwe samenwerking.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.126827.24 en 01.007308.25 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 15 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2007] ,
ingeschreven op het adres [adres 1] ,
feitelijk verblijvende op het adres [adres 2] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 september 2025.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 6 augustus 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van 01.126827.24
primair:
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te Valkenswaard, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomenmisdrijf om in/uit een woning, gelegen aan de [adres 3] :-drugs,in elk geval enig goed,dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] ,in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe teeigenen:-voornoemde woning (volledig) heeft doorzocht,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door:-bij voornoemde woning aan te bellen en/of-die [slachtoffer 1] (met kracht) naar achteren te duwen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grondis gevallen en/of-met een hand de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] af te dekken en/of af te sluitenen/of dicht te knijpen en/of-de keel en/of nek en/of hals van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen en/of te drukken en/of-tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als zij zou gaan schreeuwen er twee vingers in haaroog gestoken zouden worden, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te Valkenswaard, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomenmisdrijf ommet het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelendoor geweld en/of bedreiging met geweld[slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van drugs, in elk geval enig goed,dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n):-bij voornoemde woning heeft aangebeld en/of-die [slachtoffer 1] (met kracht) naar achteren heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] op degrond is gevallen en/of-met een hand de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] heeft afgedekt en/of afgeslotenen/of dichtgeknepen en/of-de keel en/of nek en/of hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukten/of-tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat als zij zou gaan schreeuwen er twee vingers inhaar oog gestoken zouden worden, althans woorden van soortgelijke aard en/ofstrekking,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;Ten aanzien van 01.007308.25
hij op of omstreeks 2 januari 2025 te Eindhoven, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,- een flesje parfum en/of- een flesje schoonmaakmiddel en/of- een geldbedrag van ongeveer 15 euro (muntgeld),in elk geval enig goed/geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde(n)in/uit een autoheeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van hetmisdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemengoed/goederen/geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht doormiddel van braak, verbreking en/of inklimming.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Verdachte wordt in de zaak met parketnummer 01.126827.24 primair verweten op 17 maart 2024, samen met een ander of anderen, een poging tot diefstal uit een woning te hebben gepleegd. Daarbij zou geweld en/of bedreiging met geweld tegen de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ) zijn gebruikt. Subsidiair wordt verdachte het medeplegen van een poging tot afpersing in vereniging ten laste gelegd.
In de zaak met parketnummer 01.007308.25 wordt verdachte verweten op 2 januari 2025 een diefstal van goederen uit een auto, in vereniging met braak, verbreking en/of inklimming, te hebben gepleegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen de ten laste gelegde feiten in de zaken met de parketnummers 01.126827.24 primair en 01.007308.25 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van laatstgenoemde zaak acht de officier van justitie inklimming bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van 01.126827.24:
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking niet toereikend kan worden onderbouwd. Verdachte heeft geen directe of significante bijdrage aan de voorbereiding en/of uitvoering van het tenlastegelegde geleverd.
Verdachte heeft geen van de ten laste gelegde concrete handelingen zelf verricht en heeft ook niet de woning doorzocht. Verdachte moest in de auto blijven zitten. Toen hij geschreeuw hoorde is hij naar de woning gegaan.
De rol van verdachte was om op de uitkijk te staan en dit wijst meer op medeplichtigheid, maar dit is niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van 01.007308.25
De raadsman heeft verzocht verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken. Op de camerabeelden is niet te zien dat de langste van de twee personen, dat is verdachte, in de auto is gaan zitten. Verdachte ontkent in de auto te hebben gezeten en stelt dat de getuigen ten onrechte menen dat er twee personen in de auto hebben plaatsgenomen.
Voor zover verdachte al iets verweten kan worden, kan zijn aanwezigheid ter plaatse en het zich niet distantiëren eerder met medeplichtigheid in verband worden gebracht dan met medeplegen. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan niet toereikend worden onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen wordt verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Voor de leesbaarheid van het vonnis worden met betrekking tot de zaak met parketnummer 01.126827.24 hierna bij ‘Bewijsoverwegingen’ verdachte [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telkens aangeduid met hun achternamen.
Bewijsoverwegingen.

Ten aanzien van 01.126827.24 primair:

Vaststelling van de feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De rechtbank merkt hierbij op dat zij de verklaring van [slachtoffer 1] over wat er in de woning is gebeurd als uitgangspunt neemt.
[slachtoffer 1] hoorde die middag, op 17 maart 2024, iemand hard bonzen op de voordeur van haar woning aan het [adres 3] te Valkenswaard. Door de deurspion zag zij een jongen in het zwart gekleed met capuchon op voor de deur staan. De jongen had ook handschoenen aan. Deze jongen stond met zijn rug naar haar toe. [slachtoffer 1] heeft de voordeur geopend en zag en voelde dat de persoon voor de deur meteen kracht op de deur zette en de deur opende, waardoor hij haar naar binnen duwde. Zij is daardoor op de grond gevallen. Ze hoorde de jongen zeggen: "opstaan, opstaan", "Waar zijn de drugs?" Ze antwoordde dat ze geen drugs had en is gaan schreeuwen om hulp. De jongen deed zijn hand om haar mond waardoor ze niet meer kon schreeuwen en ook niet kon ademen. Dit deed hij meerdere keren. Ook heeft hij haar keel dichtgeknepen. [slachtoffer 1] heeft door dit geweld letsel opgelopen, te weten blauwe plekken en rode vlekken in haar gezicht.
De jongen is vervolgens gaan zoeken in de woning. [slachtoffer 1] zag dat er nog twee personen de woning in kwamen. Ook deze personen waren in het donker gekleed, hun gezichten waren bedekt en zij hadden handschoenen aan.
Deze personen zijn snel de woonkamer in gelopen en vervolgens direct naar de slaapkamer gelopen. Deze twee personen doorzochten in de slaapkamer lades.
Op een bepaald moment hebben de personen gewisseld en is de jongen die bij [slachtoffer 1] in de woonkamer stond naar de slaapkamer gegaan en is de lange jongen bij haar in de woonkamer gekomen. Deze lange jongen heeft nog wat in de kastjes van de woonkamer gekeken of gezocht.
Nadat twee personen de woning hebben verlaten is [slachtoffer 1] het huis uit gevlucht.
De derde persoon, die nog naar de slaapkamer is gegaan, heeft daarna de woning ook verlaten.
Eén persoon is op een scooter vertrokken, de andere twee in een rode Volkswagen Up.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat drie personen in de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest, dat zij alle drie in de woning hebben gezocht en hebben geprobeerd drugs en/of spullen weg te nemen en dat daarbij door de persoon die als eerst in de woning aanwezig was geweld tegen [slachtoffer 1] is gebruikt.
De rechtbank stelt verder op basis van de bewijsmiddelen vast dat de twee personen die later de woning in kwamen [verdachte] en [medeverdachte 2] waren.
[verdachte] en/of [medeverdachte 2] hebben bij de politie ook -zakelijk weergegeven- verklaard dat zij die middag naar Valkenswaard zijn gereden in een auto van [bedrijf 1] , dat [medeverdachte 2] de chauffeur van de auto was en [verdachte] de bijrijder, dat zij de dag ervoor deze auto hebben opgehaald bij het verhuurbedrijf en dat zij de namiddag van 17 maart 2024 in de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest.
De rechtbank stelt verder op basis van de bewijsmiddelen vast dat diezelfde dag in de voormiddag sprake is geweest van een vrij lange voorverkenning door [verdachte] en [medeverdachte 2] . Uit de analyse van hun telefoongegevens blijkt namelijk dat zij in de middag van 17 maart 2024 al enkele uren voor de overval in Valkenswaard waren, en dat de bij de overval gebruikte auto tussen 13:27 en 15:35 uur meerdere keren is gestopt bij of nabij de woning van [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt verder vast dat [verdachte] en [medeverdachte 2] kort voor de overval eerst aan de achterzijde van de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest met een breekijzer en dat zij over de schutting in en uit de tuin zijn geklommen. Op de poort naar de tuin van de woning zijn verse verf- en kras- en indruksporen aangetroffen. Nadat [verdachte] en [medeverdachte 2] aan de achterzijde van de woning zijn geweest, zijn ze naar de voorzijde van de woning gegaan en daar binnen gegaan.
Medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat – kort gezegd - sprake was van een voorverkenning in de middag van 17 maart 2024 door [verdachte] en [medeverdachte 2] , en dat zij eerst hebben geprobeerd via de achterzijde de woning te betreden. Op dat moment was de eerste dader al binnen. Die heeft geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] en met geweld gedreigd. Daarna zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] naar binnen gegaan. Alle drie de personen hebben gezocht in de woning – kennelijk - naar drugs of spullen. Na afloop hebben zij de woning van [slachtoffer 1] verlaten en zijn in ieder geval [medeverdachte 2] en [verdachte] met de auto vertrokken. Ook is een persoon op een scooter vertrokken.
Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere daders, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarbij heeft verdachte een wezenlijke en significantie bijdrage geleverd. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Partieel vrijspraak.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de ten laste gelegde woorden ‘tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als zij zou gaan schreeuwen er twee vingers in haar oog gestoken zouden worden, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking’, nu de rechtbank dit op basis van het dossier niet heeft kunnen vaststellen.
De rechtbank acht het onder 01.126827.24 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard.

Ten aanzien van 01.007308.25:Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.

In de periode van 31 december 2024 omstreeks 17.00 uur tot 2 januari 2025 omstreeks 07.30 uur stond een Volkswagen Golf op de parkeerplaats nabij de Koppele te Eindhoven geparkeerd. De auto was afgesloten. Uit deze auto is een flesje parfum, een flesje schoonmaakmiddel en muntgeld ten bedrage van ongeveer 10 tot 15 euro weggenomen.
De eigenaar van deze auto heeft geen braakschade geconstateerd.
Op camerabeelden van deze parkeerplaats is te zien dat twee personen, waarvan is gebleken dat dit [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn, op 2 januari 2025 tussen 06.15 uur en 06.40 uur op dit parkeerterrein tussen auto’s lopen te scharrelen.
Deze camerabeelden zijn ook op zitting bekeken. De rechtbank heeft op deze beelden waargenomen dat twee personen aan komen lopen en dat één daarvan duidelijk zichtbaar de linkervoordeur van een auto (goed in beeld vanaf de kant van de camera) opent en in de betreffende auto instapt. Vervolgens is enige tijd beweging en licht in de auto te zien, tot de persoon weer uitstapt.
Op de beelden heeft de rechtbank niet gezien dat op ditzelfde moment de tweede, langere, verdachte in de auto heeft plaatsgenomen. Maar op de beelden is ook niet te zien dat de tweede persoon naast of buiten de auto op de parkeerplaats blijft staan. Er zijn geen personen staand buiten de auto zichtbaar terwijl de hiervoor genoemde beweging en licht in de auto te zien zijn.
Twee getuigen zien die ochtend twee mannen in voornoemde Witte Golf zitten, één van hen ziet dat zij, nadat ze de deur hebben opengemaakt, in de auto plaatsnemen en hoort hen praten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen van deze getuigen. Men vond de situatie zodanig verdacht dat een van de getuigen 112 heeft gebeld.
De ter plaatse gekomen politie treft korte tijd daarna de verdachten aan bij een nabij gelegen [bedrijf 2] . Verdachten hadden allebei latex handschoenen aan.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de latexhandschoenen tegen de kou waren, volstrekt ongeloofwaardig en schuift deze verklaring terzijde.
Onder [medeverdachte 2] is een flesje parfum en onder beide verdachten muntgeld aangetroffen.
Aangever is met dit flesje parfum geconfronteerd en heeft dit flesje herkend als zijn eigendom.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdacht, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde braak, verbreking of inklimming, omdat de rechtbank deze bestanddelen van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van 01.126827.24 primair:
op 17 maart 2024 te Valkenswaard, tezamen en in vereniging met anderen,ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomenmisdrijf om uit een woning, gelegen aan de [adres 3] ,drugs, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaderstoebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe teeigenen:-voornoemde woning heeft doorzocht,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door:-die [slachtoffer 1] (met kracht) naar achteren te duwen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grondis gevallen en-met een hand de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] af te dekken en/of dicht te knijpen en-de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen.
Ten aanzien van 01007308.25
op 2 januari 2025 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander,- een flesje parfum en- een flesje schoonmaakmiddel en- een geldbedrag (muntgeld),
die aan [slachtoffer 2] , toebehoordenuit een auto heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van 01.126827.24 primair en 01.007308.25 een jeugddetentie van 10 maanden gevorderd met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 10 juli 2025 en daarbij nog als extra bijzondere voorwaarde een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat verdachte sinds de laatste schorsing uit de voorlopige hechtenis een voorzichtig positieve ontwikkeling heeft laten zien.
De raadsman heeft verzocht het advies van de Raad te volgen en aan verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, althans niet voor een langere tijd dan hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht bij een veroordeling een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Verdachte is bereid zich aan de door de Raad geadviseerde voorwaarden te houden gedurende een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte bereid is een werkstraf uit te voeren.
De raadsman verzoekt de werkstraf te matigen, gelet op het beperkte aandeel van verdachte en het feit dat hij aangeefster in de woning te hulp is geschoten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen overdag een woning overvallen. In de woning was een 82-jarig slachtoffer aanwezig, Drie verdachten zijn, nadat er een voorverkenning is geweest, naar de woning gegaan. Eerst is een persoon de woning met geweld binnengedrongen. Daarna zijn er nog twee personen in de woning gekomen.
Verdachten en de medeverdachten hebben de woning doorzocht. Kennelijk verwachtten ze in de woning drugs aan te treffen. Toen ze geen drugs aantroffen, hebben de drie personen de woning weer verlaten.
Feiten als deze kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en het gevoel van veiligheid in de eigen woning, die een veilige haven moet zijn voor de bewoner. Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor een slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring waar hij of zij nog lang last van kan hebben. Voor oudere slachtoffers geldt dit vaak in nog sterkere mate, doordat zij zich fysiek extra kwetsbaar kunnen voelen en daardoor minder goed in staat om zich tegen geweld te verweren.
Uit de toelichting op de vordering van [slachtoffer 1] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer is angstiger geworden en vertrouwt mensen niet meer snel. Zij durft niet meer met open ramen te slapen en durft niet meer in het gangetje aan de achterzijde van haar woning te komen.
Voorts veroorzaken feiten als deze maatschappelijke onrust en brengen ze een gevoel van onveiligheid onder burgers teweeg.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk slechts uit eigen financieel gewin heeft gehandeld en geen enkel oog heeft gehad voor de gevolgen voor het bejaarde slachtoffer.
Naast voornoemd feit heeft verdachte, tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis, samen met [medeverdachte 2] spullen uit een geparkeerde auto gestolen. Dit is een ergerlijk feit, dat overlast veroorzaakt.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor jeugdigen. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Voor een overval op een woning is het uitgangspunt een jeugddetentie vanaf 6 maanden.
Strafverzwarende omstandigheden vindt de rechtbank in deze de hoge leeftijd van het slachtoffer, het feit dat de overval is gepleegd door drie personen, het gebruik van fysiek geweld en de omstandigheid dat de daders gezichtsbedekking droegen, hetgeen zeer beangstigend moet zijn geweest voor het slachtoffer.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank rekening houden met het tijdsverloop tussen het plegen van de woningoverval en de uiteindelijke berechting. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in het kader van de schorsingsvoorwaarden lange tijd huisarrest met een enkelband en een zwaar pakket aan schorsingsvoorwaarden heeft gehad.
De Raad ziet, zo blijkt uit het rapport van de Raad van 10 juli 2025, dat verdachte een voorzichtig positieve ontwikkeling doormaakt. Hij heeft een zinvolle en gestructureerde daginvulling en stelt zich opener op. De Raad vindt dit meewegen om geen (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie te adviseren. Een voorwaardelijk deel kan helpend zijn om de ingezette positieve ontwikkeling vol te houden. Volgens de Raad is het nodig dat de jeugdreclassering langdurig betrokken blijft. Naast toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering adviseert de Raad, wanneer verdachte schuldig wordt bevonden, een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
In het rapport van de Raad en de hiervoor genoemde strafmatigende omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht op te leggen. De rechtbank zal een groot deel van de op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals geadviseerd door de Raad.
De rechtbank acht een contactverbod met de medeverdachten, zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet meer nodig.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van het voorarrest.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank daarnaast een werkstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie passend en geboden.
In beginsel vindt de rechtbank, anders dan de raadsman heeft bepleit, dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] gelijk dienen te worden gestraft. De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 2] langer in voorarrest heeft gezeten dan verdachte. Daar zal de rechtbank rekening mee houden bij het bepalen van de hoogte van het aantal uren werkstraf. De rechtbank zal de werkstraf ten aanzien van de verdachte bepalen op 200 uren. Dat is hoger dan de werkstraf die aan [medeverdachte 2] zal worden opgelegd. Aan verdachte wordt wel een lagere onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd (conform het voorarrest).
De rechtbank zal dus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank heeft hiervoor uitgelegd waarom zij – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding ziet om verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie, langer dan de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, op te leggen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De vordering.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1015,-- gevorderd betreffende immateriële schade, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de gijzeling dient te worden bepaald op 0 dagen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij gebrek aan onderbouwing van het psychisch letsel er geen immateriële schade is bewezen. De vordering dient om die reden te worden afgewezen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Mocht de rechtbank overwegen dat uit de aard en ernst van het ten laste gelegde en de zelf beschreven klachten volgt dat de benadeelde partij toch in enige mate geestelijk letsel heeft geleden in de vorm van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’, dan verzoekt de raadsman het toe te wijzen bedrag te matigen tot hooguit € 500,-- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft verder verzocht het toe te wijzen bedrag hoofdelijk toe te kennen.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank vindt de hoogte van het gevorderde bedrag billijk en zal dit toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit, 17 maart 2024, tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte (of zijn mededader) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte (of zijn mededader) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het in de zaak met parketnummer 01.126827.24 primair en in de zaak met parketnummer 01.007308.25 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van 01.126827.24 primair:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van 01.007308.25:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel.
Ten aanzien van 01.126827.24 primair en 01.007308.25:
 Een
werkstraf voor de duur van 200 urensubsidiair 100 dagen jeugddetentie.
 Een
jeugddetentie voor de duur van 150 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
waarvan 120 dagen voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
-dat veroordeelde zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en de (daaruit voortvloeiende) afspraken/aanwijzingen van de jeugdreclassering zal volgen;
- dat veroordeelde zich inzet voor het verkrijgen en behouden van een voltijd dagbesteding in de vorm van school, werk of een alternatieve dagbesteding welke door jeugdreclassering passend wordt gevonden;
-dat veroordeelde meewerkt aan een psychologisch onderzoek en de eventuele hieruit voortvloeiende ambulante behandeling;
-dat veroordeelde meewerkt aan begeleiding en hulpverlening welke door de jeugdreclassering passend wordt gevonden;
Geeft aan Stichting Jeugdbescherming Brabant (te Helmond), een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van 01.126827.24 primair:
  • Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.015,--.
  • Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van 01.126827.24 primair

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.015,-- euro, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, welke voorlopige hechtenis bij beslissing van 29 januari 2025 met ingang van die datum is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.S.M. Morel, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. N. Flikkenschild, leden, tevens kinderrechters,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 15 september 2025.