ECLI:NL:RBOBR:2025:5755

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
01/184517-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen poging tot diefstal met geweld en veroordeling voor mishandeling

Op 15 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en van mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal met geweld, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk in de woning van het slachtoffer aanwezig was tijdens het misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij op de uitkijk stond, niet kon worden uitgesloten. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat er drie personen in de woning waren en dat er geweld is gebruikt tegen het slachtoffer, maar er was onvoldoende bewijs om de verdachte als medepleger aan te merken.

In de tweede zaak, betreffende de mishandeling van een ander slachtoffer op 25 mei 2024 in Eindhoven, heeft de rechtbank de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend had gehandeld door het slachtoffer te slaan en te schoppen, wat leidde tot letsel. De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf van 40 uur opgelegd, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, en heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.184517.24 en 01.370242.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 15 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2009] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 september 2025.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 5 augustus 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van 01.184517.24:
hij op of omstreeks 17 maart 2024 te Valkenswaard, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
in/uit een woning, gelegen aan de [adres 2] :
-drugs,
in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen:
-voornoemde woning (volledig) heeft doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door:
-bij voornoemde woning aan te bellen en/of
-die [slachtoffer 1] (met kracht) naar achteren te duwen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en/of
-met een hand de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] af te dekken en/of af te sluiten en/of dicht te knijpen en/of
-de keel en/of nek en/of hals van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen en/of te drukken en/of
-tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat als zij zou gaan schreeuwen er twee vingers in haar oog gestoken zouden worden, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
Ten aanzien van 01.370242.24:
hij op of omstreeks 25 mei 2024 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan en/of te schoppen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen over het bewijs.

Inleiding.
Verdachte wordt in de zaak met parketnummer 01.184517.24 verweten op 17 maart 2024, samen met een ander of met anderen, een poging tot diefstal uit een woning te hebben gepleegd. Daarbij zou geweld en/of bedreiging met geweld tegen de in de woning aanwezige [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) zijn gebruikt.
In de zaak met parketnummer 01.370242.24 wordt verdachte verweten op 25 mei 2024 in Eindhoven [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) te hebben mishandeld door hem te slaan en/of te schoppen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis worden met betrekking tot de zaak met parketnummer 01.184517.24 onder het kopje ‘Overwegingen over het bewijs’ verdachte [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telkens aangeduid met hun achternamen.
Het standpunt van de officier van justitie.
In de zaak met parketnummer 01.184517.24 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Volgens de officier van justitie kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest. Zij hadden daarbij donkere kleding aan en gezichtsbedekking op. [slachtoffer 1] was toen in de woning aanwezig.
De officier van justitie gaat er vanuit dat eerder die dag in ieder geval [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op voorverkenning zijn geweest. Zij wijst daarbij – kort gezegd – op de volgende omstandigheden. De rode auto, die door [medeverdachte 1] werd bestuurd, is al eerder die dag in de omgeving van de woning van [slachtoffer 1] gezien. Een dag eerder is deze bij de overval gebruikte auto alvast geregeld. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vanaf dan in ieder geval al onderling contact, onder meer gezien de stops die de auto maakt op of in de buurt van hun adressen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben ook de middag van de overval contact gehad met [verdachte] , en ook rond het tijdstip van de overval is telefonisch contact geweest tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] .
De drie verdachten besluiten volgens de officier van justitie om aan het einde van de middag, als het nog licht is, de woning van [slachtoffer 1] binnen te gaan. Gelet op het tijdstip is dan in redelijkheid te verwachten dat iemand thuis is. Gelet op de manier waarop verdachten zich hebben gekleed waren ze niet van plan om herkend te worden en ook niet om koffie bij [slachtoffer 1] te gaan drinken. Ook het meenemen van een breekijzer wijst hier niet op.
Eenmaal in de woning gebruikt één persoon geweld en dreigt met geweld. [slachtoffer 1] heeft hierbij letsel opgelopen. De andere twee personen volgen wat later. Zij zoeken alle drie in de woning, trekken lades open en veroorzaken een puinhoop in de woning. Daarna vertrekken ze en verzamelen ze weer bij [verdachte] .
Het samen een woning ingaan op die manier en op dat tijdstip om op zoek te gaan naar drugs, maakt volgens de officier van justitie dat er minst genomen een grote kans bestaat dat er geweld zal worden gebruikt. Alle drie de verdachten hebben zich willens en wetens in een situatie begeven, waarin de kans op het gebruik van geweld tegen de in de woning aanwezige persoon aanmerkelijk was.
Er is sprake van medeplegen, zelfs in de situatie waarbij niet zou kunnen worden vastgesteld wie precies wat heeft gedaan.
[verdachte] heeft weliswaar bij de politie verklaard dat hij op 17 maart 2024 op de uitkijk heeft gestaan met zwarte kleding en gezichtsbedekking, maar dat gelooft de officier van justitie niet. Er zijn geen getuigen die één persoon op de uitkijk hebben zien staan, terwijl er wel meerdere getuigen zijn die een en ander hebben gezien die middag.
De officier van justitie vindt ook het in de zaak met parketnummer 01.370242.24 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit in de zaak met parketnummer 01.184517.24, omdat er onvoldoende bewijs is voor medeplegen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen om met enige zekerheid te kunnen vaststellen dat [verdachte] in de woning van het slachtoffer is geweest. Er zijn drie mannen in de woning geweest, maar er zijn ook aanwijzingen dat een vierde of vijfde persoon op een scooter betrokken is geweest. [verdachte] kan hooguit medeplichtigheid worden verweten, maar dat is niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.370242.24 heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer 2] en de getuige een algemeen signalement geven, zonder specifieke kenmerken en dat de camerabeelden te vaag zijn om met zekerheid te kunnen vaststellen dat de persoon op de beelden verdachte is.
Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.184517.24: vrijspraak.

Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
[slachtoffer 1] hoorde die middag, op 17 maart 2024, iemand hard bonzen op de voordeur van haar woning aan het [adres 2] te Valkenswaard. Door de deurspion zag zij een jongen in het zwart gekleed met capuchon op voor de deur staan. De jongen had ook handschoenen aan. Deze jongen stond met zijn rug naar haar toe. [slachtoffer 1] heeft de voordeur geopend en zag en voelde dat de persoon voor de deur meteen kracht op de deur zette en de deur opende, waardoor hij haar naar binnen duwde. Zij is daardoor op de grond gevallen. Ze hoorde de jongen zeggen: "opstaan, opstaan", "Waar zijn de drugs?" Ze antwoordde dat ze geen drugs had en is gaan schreeuwen om hulp. De jongen deed zijn hand om haar mond waardoor ze niet meer kon schreeuwen en ook niet kon ademen. Dit deed hij meerdere keren. Ook heeft hij haar keel dichtgeknepen. [slachtoffer 1] heeft door dit geweld letsel opgelopen, te weten blauwe plekken en rode vlekken in haar gezicht.
De jongen is vervolgens gaan zoeken in de woning. [slachtoffer 1] zag dat er nog twee personen de woning in kwamen. Ook deze personen waren in het donker gekleed, hun gezichten waren bedekt en zij hadden handschoenen aan.
Deze personen zijn snel de woonkamer in gelopen en daarna direct naar de slaapkamer gelopen. Deze twee personen doorzochten in de slaapkamer lades.
Op een bepaald moment hebben de personen gewisseld en is de jongen die bij [slachtoffer 1] in de woonkamer stond naar de slaapkamer gegaan en is de lange jongen bij haar in de woonkamer gekomen. Deze lange jongen heeft nog wat in de kastjes van de woonkamer gekeken of gezocht.
Nadat twee personen de woning hebben verlaten is [slachtoffer 1] het huis uit gevlucht.
De derde persoon, die nog naar de slaapkamer is gegaan, heeft daarna de woning ook verlaten.
Eén persoon is op een scooter vertrokken, de andere twee in een rode Volkswagen Up.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank dus - kort gezegd - vast dat drie personen in de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest, dat zij alle drie in de woning hebben gezocht en hebben geprobeerd drugs en/of spullen weg te nemen en dat daarbij door de persoon die als eerste in de woning aanwezig was geweld tegen [slachtoffer 1] is gebruikt.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank ook vast dat twee van de drie personen die in de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren. Zij zijn met zijn tweeën na de eerste jongen de woning binnengekomen.
De vraag dient te worden beantwoord of [verdachte] de derde persoon is geweest, die op 17 maart 2024 in de woning van [slachtoffer 1] is geweest.
Verdachte heeft bij de politie op 6 juni 2024 verklaard op 17 maart 2024 in Valkenswaard te zijn geweest nabij de woning van [slachtoffer 1] en dat hij op verzoek van een hem onbekende persoon buiten op de uitkijk heeft gestaan. Verdachte ontkende bij de politie in de woning van [slachtoffer 1] te zijn geweest. Ter terechtzitting heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank verder vast dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar kennen.
Verder blijkt uit het dossier dat op twee momenten op 17 maart 2024, om 13.39 uur en om 15.43 uur, er contact is geweest tussen de telefoon in gebruik bij [medeverdachte 2] en een telefoonnummer dat wordt gelinkt aan [verdachte] .
Op 17 maart 2024 vanaf 16.39 uur tot 17.24 uur straalt de telefoon die wordt gelinkt aan [verdachte] , een mast aan in de nabijheid van de woning van [slachtoffer 1] .
Van 17.24 uur tot 17.27 uur, rond het tijdstip van de overval, heeft drie keer contact plaatsgevonden tussen het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en het telefoonnummer dat wordt gelinkt aan [verdachte] .
De rechtbank kan niet méér vaststellen over [verdachte] , dan zij hiervoor heeft weergegeven. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten.
Deze vaststellingen sluiten naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van [verdachte] , dat hij uitsluitend buiten de woning op de uitkijk heeft gestaan, niet uit. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat [verdachte] in de woning van [slachtoffer 1] aanwezig was ontbreken.
Gelet op de verklaringen van verschillende getuigen kan niet worden uitgesloten dat nog een vierde persoon met een scooter bij het misdrijf betrokken is geweest en dat die persoon de derde persoon in de woning van [slachtoffer 1] is geweest.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen. Naar haar oordeel kan namelijk op basis van het dossier en gelet op het voorgaande, niet worden vastgesteld dat verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 01.184517.24 tenlastegelegde.

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.370242.24.

De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Bewijsoverweging.
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 mei 2024 in Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem te slaan en te schoppen.
Het verweer van de raadsman wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van 01.370242.24:
op 25 mei 2024 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan en te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van 01.184517.24 en 01.370242.24 een jeugddetentie van 9 maanden gevorderd met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 augustus 2025.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een strafoplegging rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop.
De Raad en de jeugdreclassering vinden een onvoorwaardelijke jeugddetentie op dit moment niet meer op zijn plaats. De officier van justitie heeft onvoldoende onderbouwd waarom zij afwijkt van het advies van de Raad. Verdachte heeft sinds maart vorig jaar geen strafbare feiten meer gepleegd en de kans op herhaling wordt niet als hoog ingeschat.
De raadsman vindt daarom een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet op zijn plaats en heeft verzocht te volstaan met een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling. Verdachte heeft zonder aanleiding [slachtoffer 2] geslagen en geschopt. Terwijl [slachtoffer 2] al op de grond lag, is verdachte gewoon doorgegaan en heeft hij [slachtoffer 2] geschopt. [slachtoffer 2] heeft hierdoor pijn aan zijn been, hand en wang opgelopen.
Deze mishandeling heeft plaatsgevonden in een openbaar park, waarbij meerdere mensen aanwezig waren en getuige zijn geweest. Met dergelijk gedrag draagt verdachte bij aan een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 11 augustus 2025. De rechtbank merkt op dat de Raad bij het opmaken van dit advies, naast de verdenking van mishandeling, de verdenking van medeplegen van een poging van diefstal uit een woning heeft betrokken.
In dit rapport wordt geadviseerd om bij bewezenverklaring van deze feiten, een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder een aantal bijzondere voorwaarden, - kort gezegd - inhoudende: fulltime onderwijs/dagbesteding, meewerken aan delictbespreking en psychologisch onderzoek, een contactverbod met de medeverdachten en meewerken aan hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de toelichting op zitting van de deskundigen van de Raad en de jeugdreclassering is gebleken dat met betrekking tot de dagbesteding al afspraken zijn gemaakt met de leerplichtambtenaar. Met betrekking tot de psychische verwerking van een trauma wil verdachte geen hulp in een groep en heeft hij aangegeven wat dat betreft de voorkeur te geven aan de steun en begeleiding van zijn moeder.
Nu verdachte ten aanzien van de poging tot diefstal met geweld wordt vrijgesproken en gelet op de begeleiding die al in gang is gezet, ziet de rechtbank - ook gelet op het bewezenklaarde - geen aanleiding de door de Raad geadviseerde voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf op te leggen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor jeugdigen. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt bij mishandeling, waarbij meerdere klappen en/of schoppen zijn gegeven, is een werkstraf van 40 uren. De rechtbank ziet geen aanleiding daar in het voordeel of in het nadeel van verdachte van af te wijken. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
Alles afwegend acht de rechtbank daarom een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag wordt gewaardeerd op 2 uur te verrichten arbeid.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.015,-- gevorderd betreffende immateriële schade, met wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering gevorderd, met wettelijke rente en het opleggen van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de gijzeling dient te worden bepaald op 0 dagen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte, bij een bewezenverklaring, bereid is het gevorderde te betalen.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
63, 77a, 77g, 77m, 77n, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 01.184517.24 is ten laste gelegd en
spreekthem daarvan
vrij.
verklaart het in de zaak met parketnummer 01.370242.24 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Ten aanzien van 01.370242.24:

mishandeling

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Ten aanzien van 01.370242.24:
 Een
werkstrafvoor de duur van
40 urensubsidiair 20 dagen jeugddetentie met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Beslissing over de voorlopige hechtenis:
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, welke voorlopige hechtenis al is geschorst bij beslissing van 7 juni 2024.
Ten aanzien van 01.184517.24:

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 15 september 2025.