ECLI:NL:RBOBR:2025:5776

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
C/01/417488 / JE RK 25-966
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdhulp voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 juli 2025 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. De kinderrechter oordeelde dat er sprake was van acute risico's voor de minderjarige, waardoor feitelijk onderzoek door de gedragswetenschapper niet mogelijk was. De minderjarige, geboren in 2009, vertoonde ernstig grensoverschrijdend gedrag en had eerder hulp geweigerd. De kinderrechter oordeelde dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk was om de veiligheid van de minderjarige en anderen te waarborgen. De advocaat van de minderjarige had bezwaar gemaakt tegen de machtiging, maar de kinderrechter vond dat de vereisten van de wet waren nageleefd. De instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper voldeed aan de zorgvuldigheidseisen, ondanks dat de gedragswetenschapper de minderjarige niet had gesproken over de duur van de machtiging. De kinderrechter benadrukte dat de betrokkenheid van de minderjarige bij het besluitvormingsproces belangrijk is, maar dat dit in deze situatie niet mogelijk was vanwege de risico's. De machtiging is verleend voor de duur van drie maanden, tot 30 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/417488 / JE RK 25-966
Datum uitspraak: 30 juli 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
statutair gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, vestiging Helmond,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat mr. B.J. de Jong.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende in [woonplaats moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.G.J.E. Lut,
[de vader],
wonende in Beekbergen,
hierna te noemen: de vader.
Deze beschikking volgt op de beschikking van de kinderrechter van 17 juli 2025.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij voormelde beschikking van 17 juli 2025 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken, dus tot 14 augustus 2025. De kinderrechter heeft de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] met haar advocaat;
  • de moeder met haar advocaat en een tolk in de Marokkaanse taal;
  • [medewerkers van de GI] namens de GI.
1.3.
De vader was niet aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader correct is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft aan [zus minderjarige] , de zus van [minderjarige] , bijzondere toestemming verleend om de zitting bij te wonen.
1.5.
De GI heeft tijdens de zitting de instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper van 22 juli 2025 overgelegd.

2.Het (aangehouden) verzoek

2.1.
De GI heeft verzocht een spoedmachtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van vier weken. De kinderrechter heeft dit verzoek toegewezen zonder de belanghebbenden te horen. Ter beoordeling ligt voor of deze beslissing terecht en op goede gronden is genomen.
2.2.
De GI heeft daarnaast verzocht om, aansluitend aan de spoedmachtiging, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

3.De standpunten

3.1.
De advocaat van [minderjarige] heeft namens [minderjarige] afwijzing van beide verzoeken bepleit, gelet op de onzorgvuldigheid waarmee met de belangen van [minderjarige] is omgegaan. Daartoe heeft de advocaat het volgende aangevoerd:
  • de gedragswetenschapper heeft voorafgaand aan zijn instemming met de spoedmachtiging niet met [minderjarige] gesproken en dat is in strijd met de wet;
  • de gedragswetenschapper heeft de duur van de verzochte machtigingen niet met [minderjarige] besproken en ook dat is in strijd met de wet omdat de gedragswetenschapper de jeugdige over het verzoek moet spreken;
  • de kinderrechter heeft in de beschikking van 17 juli 2025 de GI de opdracht gegeven om de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper vóór de zittingsdatum in te dienen en de GI heeft die opdracht niet opgevolgd;
  • de zorgen zijn niet ernstig genoeg om [minderjarige] in een gesloten setting te plaatsen.
3.2.
De advocaat van de moeder heeft zich namens de moeder aangesloten bij het standpunt van de advocaat van [minderjarige] .

4.De (verdere) beoordeling

4.1.
De kinderrechter is, anders dan (de advocaten van) [minderjarige] en de moeder, van oordeel dat de spoedmachtiging terecht en op goede gronden is verleend en dat is voldaan aan de vereisten van de wet om aansluitend een reguliere machtiging te verlenen. Dit legt de kinderrechter hierna uit.
Spoedmachtiging
4.2.
De kinderrechter is van oordeel dat de omstandigheden die zijn beschreven in de beschikking van 17 juli 2025 onmiddellijk ingrijpen met een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp rechtvaardigden. Uit de beschreven omstandigheden blijkt dat de veiligheid van groepsleiding, groepsgenoten en [minderjarige] zelf in een open setting niet langer kon worden gewaarborgd. Tijdens de zitting is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden.
4.3.
De kinderrechter is daarnaast van oordeel dat het gebrek aan feitelijk onderzoek door de gedragswetenschapper voorafgaand aan zijn instemming met de spoedmachtiging, niet aan het verlenen van de spoedmachtiging in de weg staat. Op grond van artikel 6.1.3, lid 3, moet de gedragswetenschapper die instemt met een spoedmachtiging de jeugdige kort van tevoren persoonlijk onderzoeken, tenzij feitelijk onderzoek onmogelijk is. Van deze onmogelijkheid is zowel sprake in de situatie dat de jeugdige spoorloos is als de situatie waarin persoonlijk onderzoek niet wenselijk is vanwege het risico dat de jeugdige zich dan zal onttrekken. Uit de instemmingsverklaring van 17 juli 2025 blijkt dat de gedragswetenschapper [minderjarige] niet heeft gesproken vanwege een acuut risico op escalatie, structurele weigeringen van [minderjarige] om met hulpverleners in gesprek te gaan en een reëel risico dat [minderjarige] bij het vernemen over een naderend gesprek of een gesloten machtiging zou onderduiken. Deze risico’s komen ook naar voren uit de overige stukken. Naar het oordeel van de kinderrechter is dan ook voldoende gebleken dat feitelijk onderzoek onmogelijk was.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de kinderrechter de spoedmachtiging in stand laat.
Reguliere machtiging
4.5.
De kinderrechter kan een machtiging tot gesloten jeugdhulp verlenen als is voldaan aan de vereisten van artikel 6.1.2 van de Jeugdwet. De gesloten jeugdhulp moet noodzakelijk en geschikt zijn vanwege ernstige opgroei- of opvoedproblemen die de ontwikkeling van een jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Daarnaast moet het verblijf in een gesloten instelling noodzakelijk en geschikt zijn om te voorkomen dat de jeugdige niet meewerkt aan de hulp die hij nodig heeft of om te voorkomen dat anderen ervoor zorgen dat hij deze hulp niet krijgt. Verder mogen er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- of opvoedproblemen te behandelen. Tot slot moet een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog op het verzoek kort tevoren heeft onderzocht instemmen met het verzoek.
4.6.
De kinderrechter is van oordeel dat aan deze vereisten is voldaan. Dit legt de kinderrechter hierna uit.
4.7.
Bij [minderjarige] is al langere tijd sprake van ernstige opgroei- en opvoedproblemen. [minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien, loopt veelvuldig weg en gebruikt fysiek en verbaal geweld. De moeder is al langere tijd niet in staat het gedrag van [minderjarige] te begrenzen en de relatie tussen haar en [minderjarige] is verstoord. [minderjarige] is daarom recent onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. Sinds de start van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn de problemen in ernst toegenomen. Ook op de opnamegroep van de Combinatie Jeugdzorg liet [minderjarige] fors grensoverschrijdend gedrag zien. Ze hield zich niet aan de regels van de groep, liet zich niet door groepsleiding begrenzen, was nauwelijks op de groep aanwezig, gaf geen openheid over waar zij was en met wie, en kwam soms terug met dure spullen zoals een fatbike waarvan zij niet kon verklaren hoe zij daaraan kwam. Er zijn daarom vermoedens dat [minderjarige] zich in een onveilig netwerk bevindt. Tijdens gesprekken met de groepsleiding ging [minderjarige] schreeuwen, schelden en dreigen. Het ging daarbij om forse bedreigingen.
4.8.
Een gesloten setting is noodzakelijk en geschikt om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de nodige hulp onttrekt. Het gedrag van [minderjarige] is zo fors grensoverschrijdend dat meer begrenzing, toezicht en bescherming nodig is dan in de thuissituatie of in een open setting kan worden geboden. De moeder is niet in staat om [minderjarige] te begrenzen en [minderjarige] heeft tot voor kort elke vorm van hulp geweigerd. Zij weigerde in gesprek te gaan met hulpverleners of was dreigend en intimiderend naar de hulpverleners die dit toch probeerden. [minderjarige] zegt nu dat zij graag hulp wil in de vorm van traumatherapie, agressieregulatietherapie en het leren omgaan met situaties. De kinderrechter vindt het positief dat [minderjarige] nu een andere houding laat zien, maar deze houding is nog niet bestendig gebleken. Ook is er geen sprake van een constructieve samenwerking met het netwerk van [minderjarige] , waardoor een verblijf in de thuissituatie of in een open setting niet haalbaar is. Er zijn dus geen minder ingrijpende mogelijkheden om de opgroeiproblemen van [minderjarige] te behandelen dan door plaatsing in een gesloten setting.
4.9.
Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [minderjarige] heeft onderzocht stemt in met een gesloten plaatsing voor de duur van drie maanden. De kinderrechter merkt ten eerste op dat de late indiening van de instemmingsverklaring door de GI onzorgvuldig is en een goede rechtspleging niet ten goede komt, maar verbindt daar geen verdere conclusies aan nu de aanwezigen tijdens een schorsing van de zitting kennis hebben kunnen nemen van de instemmingsverklaring en daar uitgebreid op hebben gereageerd. De kinderrechter is ook van oordeel dat de instemmingsverklaring voldoet aan de eisen van de wet. Dit legt de kinderrechter hierna uit.
4.10.
Op basis van artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet is vereist dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper die instemt met het verzoek de jeugdige met het oog op dat verzoek kort tevoren heeft onderzocht. Uit de instemmingsverklaring van 22 juli 2025 blijkt dat de gedragswetenschapper op 22 juli 2025 met [minderjarige] heeft gesproken. [minderjarige] zegt dat zij zich dit gesprek niet kan herinneren. De advocaat van [minderjarige] heeft daar echter niet de conclusie aan verbonden dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden. De kinderrechter ziet ook geen redenen om daar aan te twijfelen. Op basis van de instemmingsverklaring kan bovendien worden vastgesteld dat de gedragswetenschapper [minderjarige] heeft onderzocht met het oog op de reguliere machtiging. Op pagina 1 van de instemmingsverklaring is te lezen dat de gedragswetenschapper met [minderjarige] in gesprek is gegaan “om een uitspraak te doen over de aanvullende periode (de duur van de huidige OTS tot 11 juni 2026) die naast het spoedverzoek verzocht wordt”. Dat de gedragswetenschapper de duur van de verzochte reguliere machtiging ook met [minderjarige] heeft besproken wordt door [minderjarige] betwist en kan op basis van de instemmingsverklaring niet worden vastgesteld. Hoewel de gedragswetenschapper heeft vermeld dat [minderjarige] eerder in de besluitvorming betrokken had willen worden, kan niet worden vastgesteld dat de gedragswetenschapper de duur van de verzochte machtiging met haar heeft besproken. Dit maakt naar het oordeel van de kinderrechter echter niet dat de instemmingsverklaring niet voldoet aan de eisen van de wet. Uit de tekst van artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet volgt slechts dat de gedragswetenschapper de jeugdige dient te onderzoeken met het oog op het verzoek. De wet stelt geen nadere eisen aan het door de gedragswetenschapper in dit verband te verrichten onderzoek. Uit de parlementaire geschiedenis volgt slechts dat de gedragswetenschapper moet toetsen of de geslotenheid inderdaad noodzakelijk is. [1] Dat heeft de gedragswetenschapper op inzichtelijke wijze gedaan en daarbij heeft hij zich mede gebaseerd op het gesprek met [minderjarige] . De stelling van de advocaat van [minderjarige] dat de gedragswetenschapper de duur van de machtiging met de jeugdige moet bespreken vindt geen grondslag in de wet. De kinderrechter is verder van oordeel dat de instemmingsverklaring voldoet aan de zorgvuldigheidseisen die daaraan mogen worden gesteld vanwege het ingrijpende karakter van de maatregel. Zo moet de instemmingsverklaring voldoende en begrijpelijk zijn gemotiveerd. Verder moet het daaraan ten grondslag liggende onderzoek voldoende zorgvuldig en objectief zijn geweest. Aan die eisen is voldaan. Het is weliswaar zorgvuldiger als de gedragswetenschapper de duur van de verzochte machtiging met de jeugdige bespreekt, maar dit is niet zo zwaarwegend dat hier de conclusie aan moet worden verbonden die de advocaat van [minderjarige] bepleit. Het kan naar het oordeel van de kinderrechter dus niet tot de conclusie leiden dat de instemmingsverklaring buiten beschouwing moet blijven of moet leiden tot een afwijzing van het verzoek.
4.11.
Het voorgaande neemt niet weg dat bij een ingrijpende maatregel als een gesloten plaatsing de jeugdige in voldoende mate bij het besluitvormingsproces moet worden betrokken. Naar het oordeel van de kinderrechter ligt dit echter op de weg van de GI als verzoeker en de kinderrechter als bewaker van een eerlijk proces. De GI heeft het verzoek bewust niet vooraf met [minderjarige] besproken vanwege de risico’s die in 4.3 staan beschreven. De GI heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij heeft geprobeerd het verzoek na het verlenen van de spoedmachtiging met [minderjarige] te bespreken, maar dat dit niet is gelukt omdat [minderjarige] tijdens dat gesprek vooral haar boosheid richting de GI mocht uiten en het gesprek vervolgens op aanwijzen van een mentor van de groep is stopgezet. [minderjarige] heeft het verzoek echter wel met haar advocaat kunnen voorbereiden en haar mening kunnen geven tijdens de zitting.
4.12.
De kinderrechter sluit zich aan bij de conclusies van de gedragswetenschapper en zal daarom in aansluiting op de spoedmachtiging een machtiging voor gesloten jeugdhulp verlenen voor de duur van drie maanden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 30 juli 2025 tot 30 oktober 2025;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025 mr. F.M.S. Requisizione, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van der Schoot als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.